vrijdag 23 augustus 2013

wolken 707-719

wolkenfragmenten uit Orhan Pamuk, Istanbul

707
Ik hou van de volle maan, waardoor de nacht geen pikzwarte duisternis is, van de maanlichtcultuur, die de hele stad deelt, van de halve maan, die vooral dient om de geheimzinnige kracht van de duisternis af te beelden als een bron van kwaad, of zoals op deze afbeelding, van maanlicht dat door wolken wordt doorsneden, dat is afgezwakt zoals een lamp wordt gedimd opdat er een moord kan worden gepleegd. (58)

708
Hij liep evenmin warm voor de taferelen uit de Vertellingen van duizend-en-een nacht en uit het oriëntalisme, dat in die jaren vooral in Frankrijk sterk in opmars was, en die binnen de kortste keren verwerden tot cliché, en dat is de reden dat hij in zijn werk nooit een poging heeft gedaan om met licht- en schaduwspel, met mistflarden en wolkenpartijen effecten te bewerkstelligen die horen bij zo’n fantastische sfeer, zoals hij ook nooit heeft geprobeerd de stad en haar inwoners ronder, boller, molliger, arabesker of moedelozer te tekenen dan ze zijn. (90)

709
Op een van de takken streek een kraai neer. Ik keek aandachtig. De kraai, die ik van onder zag, en een eenzame wolk achter de tak wisselden van vorm en plaats. De wolk die ik door het raam zag vond ik lijken op de snuit van een vos, daarna op zijn kop en dan op een hond. Ik wilde niet dat de hond dan nog verder van vorm zou veranderen, de wolk moest zijn weg als hond vervolgen, maar even later transformeerde de wolk toch tot een van de zilveren bonbonnières op pootjes die in het altijd afgesloten vitrinekastje in het dressoir van mijn oma stonden en dan wilde ik thuis zijn. (…) De huishoudster, die naar de straat stond te kijken, volgde de voddenboer met haar ogen en deed dan het raam dicht en naast het venster dat zij gesloten had zag ik dan een andere wolk die even snel voortdreef als die van kort daarvoor maar nu in tegengestelde richting. Terwijl de wolk, die ook in het raam weerspiegeld werd verder dreef, vroeg ik me af of dit toch niet de vossen-honden-bonbonnièrewolk van daarnet was. (142-143)

710
De wolken en de vogels die ik tekende stonden op papier zoals de vogels en de wolken die ik op plaatjes had gezien. Ik tekende ze na van mijn herinneringen aan die plaatjes, maar het waren mijn tekeningen, en de bomen, bergen en wolken stonden erbij alsof ze echt waren. (171)

711
(…) ik voelde me opgewonden en wilde die onvergelijkelijke momenten van genot die ik onder het tekenen voelde, rekken, weer opnieuw beleven. Dat was het snelst te bereiken door er nog een wolk, een paar vogels, blaadjes bij te zetten. (171)

712
Hoe denkbeeldig ook, de dingen die ik tekende, een huis, boom, wolk, hadden ook een materiële en reële kant. (173)

713
Als ik met enige nieuwsgierigheid en ontzag aan Haar moest denken, verdwenen alle beelden in mijn hoofd naar de achtergrond, vervolgens draaide deze verschijning net als in reclamespotjes of aan het begin van een speelfilm wel gebeurt een paar keer sierlijk om haar eigen as, werd dan iets scherper en steeg een stukje op naar waar Ze thuishoorde, tussen de wolken. (204)

714
Als hij de aanblik van de Gouden Hoorn en de contouren van Istanbul verwoordt, bezien vanaf de vlakte van het mevleviconvent in Galata, het tegenwoordige Tünelplein, waar Nerval negen jaar eerder ook over had gesproken en waar ik met mijn moeder altijd op de tramlijn Maçka-Tünel stapte als we in Beyoğlu onze boodschappen hadden gedaan, zegt hij: ‘Het landschap bezat zo’n eigenaardige schoonheid, het leek wel surrealistisch’, waarna hij de minaretten beschrijft, de koepels, de Ayasofya, de Beyazıtmoskee, de Süleymaniyemoskee, de Sultanahmet, de wolken, het water van de Gouden Hoorn, de tuinen van de Paleiskaap met hun vele cipressen, de ‘blauwe hemel met zijn onvoorstelbaar fijne parelmoerachtige waas’ op de achtergrond en het lichtspel dat zich daartussen voltrekt, en dat alles doet hij met het genot van een schilder die zijn schilderij tot in de finesses beheerst en de zelfverzekerdheid van een schrijver die precies weet wat hij doet, zodat ook een lezer die dit panorama nooit heeft gezien ervan geniet. (259)

715
Voor Ruskin ontstaat pittoreske schoonheid dan ook pas honderden jaren nadat een gebouw is neergezet, als het vergroeid is met klimopstruiken, grassen, planten en de andere uitlopers van de natuur (dat kunnen ook golven zijn, de zee, rotsen en zelfs wolken) die er rondom opduiken. (290)

716
De golven van de Bosporus tekende ik op een kinderlijke manier zoals Dufy dat deed, de wolken gaf ik vormen als Matisse, allerlei kleine details waar ik niet uit kwam dekte ik af met verfvlekken ‘zoals de impressionisten’. (301)

717
Ik vond het ook een mooi gezicht als dikke, donkere wolken net als in de schilderijen van Turner zich bij de laaghangende, dreigende donderwolken aan de horizon voegden. (321)

718
Als de seksuele aantrekkingskracht tussen ons onverdraaglijk werd – ze wilde nog steeds niet naar Cihangir om te tekenen –, stapten we in Beşiktaş, waar we vaak heen gingen voor het Museum voor schilder- en beeldhouwkunst, op een willekeurige veerboot (54, İnşirah) en keken zolang we tijd hadden naar de Bosporus, naar de landgoederen waar in de loop van de herfst alle bladeren vielen, naar het wateroppervlak dat bij noordoostenwind voor de villa’s aan de waterkant een rimpeling vertoonde alsof er een huivering doorheen trok, naar het snelstromende water dat van kleur verschoot als de wind de wolken verjoeg, en naar de parken bij de villa’s aan de oever, vol met dennenbomen. (376)

719
Door de trillende raampjes van de veerboot waren de vervallen, oude houten huizen zichtbaar, de half verlaten Griekse wijken en de bouwvallige gebouwen van Fener, dat als gevolg van de niet-aflatende druk van de overheid was leeggelopen en, nog mysterieuzer door de donkere wolken, de contouren van Istanbul met het Topkapıpaleis, de Süleymaniye, de heuvels, moskeeën en kerken. (396)