wolkenfragmenten
uit Orhan Pamuk, Istanbul
707
Ik hou van de volle maan, waardoor de nacht geen
pikzwarte duisternis is, van de maanlichtcultuur, die de hele stad deelt, van
de halve maan, die vooral dient om de geheimzinnige kracht van de duisternis af
te beelden als een bron van kwaad, of zoals op deze afbeelding, van maanlicht
dat door wolken wordt doorsneden, dat is afgezwakt zoals een lamp wordt
gedimd opdat er een moord kan worden gepleegd. (58)
708
Hij liep evenmin warm voor de taferelen uit de Vertellingen van duizend-en-een nacht en
uit het oriëntalisme, dat in die jaren vooral in Frankrijk sterk in opmars was,
en die binnen de kortste keren verwerden tot cliché, en dat is de reden dat hij
in zijn werk nooit een poging heeft gedaan om met licht- en schaduwspel, met
mistflarden en wolkenpartijen effecten te bewerkstelligen die horen bij
zo’n fantastische sfeer, zoals hij ook nooit heeft geprobeerd de stad en haar
inwoners ronder, boller, molliger, arabesker of moedelozer te tekenen dan ze
zijn. (90)
709
Op een van de takken streek een kraai neer. Ik keek
aandachtig. De kraai, die ik van onder zag, en een eenzame wolk achter
de tak wisselden van vorm en plaats. De wolk die ik door het raam zag
vond ik lijken op de snuit van een vos, daarna op zijn kop en dan op een hond.
Ik wilde niet dat de hond dan nog verder van vorm zou veranderen, de wolk
moest zijn weg als hond vervolgen, maar even later transformeerde de wolk
toch tot een van de zilveren bonbonnières op pootjes die in het altijd
afgesloten vitrinekastje in het dressoir van mijn oma stonden en dan wilde ik
thuis zijn. (…) De huishoudster, die naar de straat stond te kijken, volgde de
voddenboer met haar ogen en deed dan het raam dicht en naast het venster dat
zij gesloten had zag ik dan een andere wolk die even snel voortdreef als
die van kort daarvoor maar nu in tegengestelde richting. Terwijl de wolk,
die ook in het raam weerspiegeld werd verder dreef, vroeg ik me af of dit toch
niet de vossen-honden-bonbonnièrewolk van daarnet was. (142-143)
710
De wolken en de vogels die ik tekende stonden op
papier zoals de vogels en de wolken die ik op plaatjes had gezien. Ik
tekende ze na van mijn herinneringen aan die plaatjes, maar het waren mijn
tekeningen, en de bomen, bergen en wolken stonden erbij alsof ze echt
waren. (171)
711
(…) ik voelde me opgewonden en wilde die
onvergelijkelijke momenten van genot die ik onder het tekenen voelde, rekken,
weer opnieuw beleven. Dat was het snelst te bereiken door er nog een wolk,
een paar vogels, blaadjes bij te zetten. (171)
712
Hoe denkbeeldig ook, de dingen die ik tekende, een
huis, boom, wolk, hadden ook een materiële en reële kant. (173)
713
Als ik met enige nieuwsgierigheid en ontzag aan Haar
moest denken, verdwenen alle beelden in mijn hoofd naar de achtergrond,
vervolgens draaide deze verschijning net als in reclamespotjes of aan het begin
van een speelfilm wel gebeurt een paar keer sierlijk om haar eigen as, werd dan
iets scherper en steeg een stukje op naar waar Ze thuishoorde, tussen de wolken.
(204)
714
Als hij de aanblik van de Gouden Hoorn en de contouren
van Istanbul verwoordt, bezien vanaf de vlakte van het mevleviconvent in
Galata, het tegenwoordige Tünelplein, waar Nerval negen jaar eerder ook over
had gesproken en waar ik met mijn moeder altijd op de tramlijn Maçka-Tünel
stapte als we in Beyoğlu onze boodschappen hadden gedaan, zegt hij: ‘Het
landschap bezat zo’n eigenaardige schoonheid, het leek wel surrealistisch’,
waarna hij de minaretten beschrijft, de koepels, de Ayasofya, de Beyazıtmoskee,
de Süleymaniyemoskee, de Sultanahmet, de wolken, het water van de Gouden
Hoorn, de tuinen van de Paleiskaap met hun vele cipressen, de ‘blauwe hemel met
zijn onvoorstelbaar fijne parelmoerachtige waas’ op de achtergrond en het lichtspel
dat zich daartussen voltrekt, en dat alles doet hij met het genot van een
schilder die zijn schilderij tot in de finesses beheerst en de
zelfverzekerdheid van een schrijver die precies weet wat hij doet, zodat ook
een lezer die dit panorama nooit heeft gezien ervan geniet. (259)
715
Voor Ruskin ontstaat pittoreske schoonheid dan ook pas
honderden jaren nadat een gebouw is neergezet, als het vergroeid is met
klimopstruiken, grassen, planten en de andere uitlopers van de natuur (dat
kunnen ook golven zijn, de zee, rotsen en zelfs wolken) die er rondom
opduiken. (290)
716
De golven van de Bosporus tekende ik op een
kinderlijke manier zoals Dufy dat deed, de wolken gaf ik vormen als
Matisse, allerlei kleine details waar ik niet uit kwam dekte ik af met
verfvlekken ‘zoals de impressionisten’. (301)
717
Ik vond het ook een mooi gezicht als dikke, donkere
wolken net als in de schilderijen van Turner zich bij de laaghangende,
dreigende donderwolken aan de horizon voegden. (321)
718
Als de seksuele aantrekkingskracht tussen ons
onverdraaglijk werd – ze wilde nog steeds niet naar Cihangir om te tekenen –,
stapten we in Beşiktaş, waar we vaak heen gingen voor het Museum voor schilder-
en beeldhouwkunst, op een willekeurige veerboot (54, İnşirah) en keken zolang
we tijd hadden naar de Bosporus, naar de landgoederen waar in de loop van de
herfst alle bladeren vielen, naar het wateroppervlak dat bij noordoostenwind
voor de villa’s aan de waterkant een rimpeling vertoonde alsof er een huivering
doorheen trok, naar het snelstromende water dat van kleur verschoot als de wind
de wolken verjoeg, en naar de parken bij de villa’s aan de oever, vol
met dennenbomen. (376)
719
Door de trillende raampjes van de veerboot waren de
vervallen, oude houten huizen zichtbaar, de half verlaten Griekse wijken en de
bouwvallige gebouwen van Fener, dat als gevolg van de niet-aflatende druk van
de overheid was leeggelopen en, nog mysterieuzer door de donkere wolken,
de contouren van Istanbul met het Topkapıpaleis, de Süleymaniye, de heuvels,
moskeeën en kerken. (396)