ALINEA
Van de drie soorten alinea’s – deze waarbij er enkel rechts een insprong is, deze waarbij er zowel links als rechts een insprong is, deze waarbij een witregel wordt gebruikt – geniet de derde soort mijn voorkeur. Ik heb het liefst de duidelijkst van elkaar onderscheiden alinea’s. En bovendien is elke witregel een regel die je niet moet lezen – dat is meegenomen.
Ik hou niet van alinealoze teksten. Die ongestructureerde teksthompen moeten al heel sterk zijn – zoals in Ik heb de koning van Engeland bediend van Bohumil Hrabal – om mij te doen vergeten dat ik anders altijd van insprong naar insprong, van witregel naar witregel lees en in dat wit naar een rustpunt zoek. Mijn geest, hoe hongerig ook naar inhoud, haakt steeds ook naar rust en respijt en gooit in die insprongen of witregels het anker uit voor een korte pauze. Daar haalt hij diep adem en maakt hij zich op voor een volgende overtocht. Daarom noem ik alinea’s die meer dan één bladzijde beslaan oeverloos. De volgende haven trekt zich dan terug achter de horizon en je bent genoodzaakt om in je schuit aan een overtocht te beginnen zonder de geruststellende zekerheid dat je voldoende adem en proviand aan boord hebt om veilig de andere zijde te bereiken.
De alinea ritmeert niet alleen de lectuur maar is ook decisief voor de betekenis. De geoefende lezer beseft heel goed dat een tekst mét alineaonderbreking niet dezelfde tekst is als zonder.
Maar strikte regels hiervoor bestaan niet.
Anderzijds mag ook niet worden overdreven met het gebruik van alinea’s. Je tekst gaat dan al vlug op een dialoog lijken en dat kan ook niet de bedoeling zijn. Tenzij het een dialoog is, natuurlijk.