maandag 17 mei 2010

mijn woordenboek 264

ALGEMEEN

Mijn spelchecker kapittelt ‘in het algemeen’ als ‘vaag taalgebruik’. En terecht. ‘Ik vind in het algemeen dat’ is een wending die elke eindredacteur zal vervangen door ‘Ik vind dat’, tenzij erna volgt: ‘en in het bijzonder’. Dan gaat de wending niet meer over het algemene maar over de tegenstelling tussen het algemene en het bijzondere – en die tegenstelling is opnieuw iets particuliers.

Maatschappij tot nut van ’t algemeen. In een sketch van Wim Sonneveld wordt dat maatschappij ‘Het Nut’ (allernuffigst uitgesproken). De grootst denkbare abstractie is de algemeenheid. Wat zegt u, het algemeen belang? Wiens belang is dat? Het belang waarvan? Het is een negatief begrip. Het algemene is wat niet kan, of mag, worden herleid tot het particuliere. Natuurlijk kennen we alleen het particuliere, of hoogstens enkele particulariteiten samen en het samenspel daartussen. Het Algemeen Dagblad lijkt mij een hoogst onnutte titel. Een overzicht over het geheel, of zoiets vaags als de grootste gemene deler, daar kunnen we ons toch niets bij voorstellen?

Toch is ‘het algemene’ een algemeen aanvaard begrip. Werkbaar, praktisch en nuttig. Er zijn nu eenmaal zaken die voor iedereen horen te gelden, en dat in álle situaties. Ze zijn algemeengeldend. Iedereen is gelijk. Ja, maar er is er natuurlijk altijd wel ergens eentje die gelijker is dan de andere. De algemeenheid lééft van die uitzonderingen. De uitzonderingen maken het algemene zichtbaar. Stel nu eens dat alleen het algemene concreet was, dan zou het ook weer niets betekenen.

In het Monopolyspel heb je in het midden van het speelbord twee stapeltjes met kaarten. Eentje met ‘Kans’ op de rugzijde en een ander met ‘Algemeen fonds’. Kijk, dat is nu eens een zeer eigenlijk gebruik van het woord ‘algemeen’. Het betekent niets. Algemeen fonds? Retteketet!