Een remedie tegen verzuring
De Leuvense hoogleraar wijsbegeerte Herman De Dijn trekt al een tijdje ten strijde tegen de illusies van zelfbeschikking en beheersbaarheid. Met Hoe overleven wij de vrijheid? (1993), Kan kennis troosten? (1994) en nu deze bundeling van her en der uitgegeven essay(tje)s, Geluksmachines in context, gaf en geeft hij conservatief en katholiek Vlaanderen opnieuw een te duchten stem. De Dijn is combattief, vaak zeer stellig, op het provocerende af: ‘Het is niet omdat sommigen dit niet meer willen horen, dat het niet waar zou zijn...’ Zonder zich te storen aan ‘de eisen van de “political correctness”’ filosofeert hij gráág tegendraads – om de heel eenvoudige reden dat hij ervan uitgaat dat de overheersende humanistisch-liberale canon van waarden en normen de menselijke natuur (de ‘waarheid’) geen recht aandoet. De Dijn bedrijft geen dorre oppositiefilosofie. Hij wil met zijn teksten iets bereiken. Dit betekent niet dat ze niet stevig onderbouwd zouden zijn. Het strijdende karakter en de hechte theoretische onderbouw leiden, samen met de zorgvuldig gekozen voorbeelden, tot een beklijvende maar niet altijd even gemakkelijke lectuur.
Ik beperk mij hier tot de parafrase van een cruciale denklijn, enkele bedenkingen en een pleidooitje om het vuur van De Dijns betoog in elk geval niet onder vooroordelen te smoren.
‘Een mens leeft niet van brood alleen.’ Het is nefast de mens te reduceren tot een nutswezen dat alleen maar genot nastreeft. Maar wat wil ‘de mens’ dan wél? Door De Dijn zelf te laten antwoorden laat ik u alvast eens proeven van zijn toon: ‘[De mensen] willen verbonden zijn met min of meer interessante personen, objecten, plaatsen, zodat hun leven niet totaal onbetekenend is. Pas als dit niet lukt, vallen ze terug op het surrogaat van het streven naar aangename ervaringen.’
De verbondenheid waarvan sprake kan worden vertaald in termen van geborgenheid en erkenning. Vóór alles (vooraleer ‘geluksmachines’ te zijn) wensen mensen terug te vallen op hun vertrouwde omgeving (‘context’): dorp, familie, cultuur, waarden en normen die zijn ingebed in rituelen en tradities. De contextgebonden traditie reikt het individu de waarden aan waaruit hij zin puurt. Die waarden zijn transcendent: ze worden niet gekozen door het individu. Het individu huldigt déze waarden (en geen andere) omdat hij toevallig geboren is waar die waarden van kracht zijn en omdat hij tot het huldigen ervan werd opgevoed.
Elke mens heeft behalve behoefte aan verbondenheid ook de spirituele basisbehoefte aan erkenning. Die erkenning heeft pas waarde als ze écht is (en bijvoorbeeld geen medelijden is) en niet afgedwongen werd. De laatste mode volgen heeft in dat opzicht geen zin: ‘Een persoonlijkheid wordt men paradoxaal genoeg door zichzelf te vergeten, door zichzelf te overstijgen in een gefascineerdheid niet door zichzelf en de indruk die men zal maken op anderen, maar door waarden en door een waarheid die aan onze keuze en smaak transcendent zijn.’ Erkenning is ook pas echt als ze mij wordt verleend door iemand die van mij verschilt en die door mij zelf ook wordt erkend als een waardevol, ‘min of meer interessant’ persoon. Dat kan als hij zich zelf ook op inspirerende wijze aan waarden wijdt.
Enkele bedenkingen.
Enkele bedenkingen.
1) Erkenning heb je niet in de hand. Je kunt alleen maar hopen en erop vertrouwen dat ze komt. ‘Ik doe mijn best en God doet de rest.’ Je moet chance hebben. Mijn vraag is heel eenvoudig: wat als je géén chance hebt? Het enige wat De Dijn in stelling brengt tegen de door hemzelf ook voortdurend aangegeven mogelijkheid van mislukking is een vage notie van ondanks-alles-toch-hoopvolle berusting.
2) Leidt de notie ‘interessant’ niet naar een esthetiserende levenshouding? Op zich niets op tegen, maar dan moet daarover – en over de bijklanken van cynisme en frivoliteit – wel klaarheid bestaan.
3) Termen als transcendentie, God en genade zijn niet uit de lucht. Er zijn voor De Dijn onherleidbare werkelijkheden, symbolen en riten, die naar een achterliggende – en schijnbaar méér reële – werkelijkheid of ‘waarheid’ verwijzen. De Dijn bepleit een welhaast mystiek contact met ‘het onzegbare’, met iets wat onze normale en door het modernisme ernstig beschadigde omgang met de werkelijkheid ‘radicaal overstijgt’, met iets wat ‘ons boven onszelf uittilt naar een dieper contact met de werkelijkheid’. Nu kun je het in grote trekken eens zijn met zijn kritiek op postmodern cynisme, sentimentalisme, activisme, simplisme en oppervlakkigheid – de vraag blijft wat De Dijn precies voor ogen staat. Hij is te vaak te vaag. Hij gebruikt opvallend vaak wendingen als ‘min of meer’, ‘in zekere zin’ en ‘een soort van’. Als hij het al niet, weinig tegenspraak duldend, heeft over ‘waarden die werkelijk de moeite waard zijn omdat ze boven ons uitwijzen’.
Op deze hier summier geschetste grondslagen – en op eveneens in het boek uitgewerkte theorieën over symbolen, traditie, taal, de relatie tussen wetenschap en religie… – baseert De Dijn zijn stellingnamen in concrete dossiers. Hij wijdt interessante essays aan actuele items als het referendum en de multiculturele samenleving, de bio-ethiek en de absurditeit van ‘integrale kwaliteitszorg’ in de non-profitsector. Af en toe werkt hij op de zenuwen. Zo spreekt hij zich niet volmondig uit vóór een restauratie van de preconciliaire liturgie – wat hij nochtans wél lijkt te suggereren. Ik voel mij ook niet geroepen om hem bij te staan in zijn bezwaren tegen nauwelijks iets verhullende minirokjes in rekstof. Zijn houding tegenover de planeetbedreigende milieucrisis is ronduit kwalijk. De Dijn ontkent het probleem niet, maar berust in het feit dat we er toch niets aan kunnen verhelpen. Zijn argument dat je de mensen door al te alarmerende berichten de hoop en het vertrouwen niet mag ontnemen die ze nodig hebben om zich van hun dagelijkse taak te kwijten, is denigrerend en misplaatst. Hier wordt de voorkeur gegeven aan een onbekommerd individueel bestaan in onwetendheid bóven het voortbestaan van de planeet. Het is een optie, maar niet de mijne.
Op deze hier summier geschetste grondslagen – en op eveneens in het boek uitgewerkte theorieën over symbolen, traditie, taal, de relatie tussen wetenschap en religie… – baseert De Dijn zijn stellingnamen in concrete dossiers. Hij wijdt interessante essays aan actuele items als het referendum en de multiculturele samenleving, de bio-ethiek en de absurditeit van ‘integrale kwaliteitszorg’ in de non-profitsector. Af en toe werkt hij op de zenuwen. Zo spreekt hij zich niet volmondig uit vóór een restauratie van de preconciliaire liturgie – wat hij nochtans wél lijkt te suggereren. Ik voel mij ook niet geroepen om hem bij te staan in zijn bezwaren tegen nauwelijks iets verhullende minirokjes in rekstof. Zijn houding tegenover de planeetbedreigende milieucrisis is ronduit kwalijk. De Dijn ontkent het probleem niet, maar berust in het feit dat we er toch niets aan kunnen verhelpen. Zijn argument dat je de mensen door al te alarmerende berichten de hoop en het vertrouwen niet mag ontnemen die ze nodig hebben om zich van hun dagelijkse taak te kwijten, is denigrerend en misplaatst. Hier wordt de voorkeur gegeven aan een onbekommerd individueel bestaan in onwetendheid bóven het voortbestaan van de planeet. Het is een optie, maar niet de mijne.
Behartenswaardiger zijn de passages die De Dijn wijdt aan de crisis van de democratie. Ook hier vormt de fundamentele menselijke behoefte aan erkenning het uitgangspunt. Waar erkenning in een ‘traditionele’ cultuur mogelijk was op basis van ‘rollen en betekenissen [die] aan de individuen [werden] toebedeeld op grond van hun geslacht, afkomst, ras, streek enzovoort’ (en dus op grond van ongelijkheid), wil de ‘moderne’ mens zijn erkenning op basis van wie hij is ‘als mens’ (en dus op grond van gelijkheid). Verschillen (taal, godsdienst, geslacht...) zijn in een ‘moderne’ cultuur niet langer relevant voor het verkrijgen van erkenning. Meer nog, de staat zelf promoveert de gelijkheid door middel van burgerrechten, mensenrechten, gelijkekansenbeleid en zelfs positieve discriminaties... In de uit het verlichtingsdenken voortgesproten en inmiddels ‘geglobaliseerde’ beheersbaarheidsideologie worden in naam van nut en rendement alle verschillen uitgevlakt: tussen man en vrouw, homo- en heteroseksuelen, kind en volwassene, week- en zondag, enzovoort. De ‘formele’ vorm van erkenning die hier kan worden verworven is volgens De Dijn niet de échte erkenning, die we wensen. Integendeel: ‘Een maatschappij waarin alle verschillen als gelijkwaardig worden beschouwd om ieders recht op erkenning te garanderen, is een maatschappij waarin niets nog echt au sérieux kan worden genomen [...].’ Dit egalitarisme leidt tot onverschilligheid en verveling, ‘een verveling die samenhangt met de afwezigheid van een doel dat de mens echt transcendeert en appeleert’. Ziehier de voedingsbodem voor ongecontroleerde emoties, redeloze angsten, de verwachting dat alles geregeld kan en moet worden en dat er dus altijd een schuldige kan worden aangewezen als er iets misloopt (en er zal altijd iets mislopen). Onverdraagzaamheid met andere woorden en, daaruit voortvloeiend – en in combinatie met de verveling –, zelfdestructiviteit en gratuite agressiviteit. Hoewel niet expliciet, viseert De Dijn hier duidelijk extreem-rechts. Wie dezelfde vijand bestrijdt en/of op zoek is naar remedies voor de ‘verzuring’ van onze samenleving, mag deze teksten niet ongelezen laten.
Herman De Dijn is een denker wiens geschriften, zeker in het licht van discussies over verrechtsing, politieke herverkaveling of, ruimer, de crisis van onze cultuur en democratie en de behoefte aan meer diepgang in onze haastige en oppervlakkige levens, een zeer aandachtige lectuur verdienen.
Herman De Dijn
Geluksmachines in context
Kapellen, Pelckmans
207 p., 746 frank.