vrijdag 30 maart 2007
Mijn woordenboek (147)
ADERVERKALKING
Bij mij zal het aderverkalking zijn.
Hoewel.
Een mens maakt zich zelden een voorstelling van zijn toekomstige doodsoorzaak. Geen enkele lijkt geschikt. Maar er zal er een zijn, zoveel is zeker. Met gestaag stijgende cholesterolspiegel, weet ik van mijn huisdokter, is genoemde kwaal voor mij stilaan een grote kanshebber. Maar je weet het nooit zeker. Sterven achter het stuur of in de dode hoek van een spiegel: het kan altijd. Een kanker die je kranker maakt en in de kiem kraakt terwijl de wereld zonder verpinken zonder jou blijft draaien. En dan heb je natuurlijk van die kwalen die, nog geniepiger en nog trager, pas later hun opwachting maken om je dan ras en vastberaden te ondermijnen en het graf in te dragen. De heer Altzheimer is zo’n laffe belager van het elfde uur. Je lichaam zet zit al jaren schrap voor de fatale verstopping en komt dan alsnog op een onvoorziene manier aan zijn eind. Het leven blijft een spannende aangelegenheid.
Bij mij zal het aderverkalking zijn.
Hoewel.
Een mens maakt zich zelden een voorstelling van zijn toekomstige doodsoorzaak. Geen enkele lijkt geschikt. Maar er zal er een zijn, zoveel is zeker. Met gestaag stijgende cholesterolspiegel, weet ik van mijn huisdokter, is genoemde kwaal voor mij stilaan een grote kanshebber. Maar je weet het nooit zeker. Sterven achter het stuur of in de dode hoek van een spiegel: het kan altijd. Een kanker die je kranker maakt en in de kiem kraakt terwijl de wereld zonder verpinken zonder jou blijft draaien. En dan heb je natuurlijk van die kwalen die, nog geniepiger en nog trager, pas later hun opwachting maken om je dan ras en vastberaden te ondermijnen en het graf in te dragen. De heer Altzheimer is zo’n laffe belager van het elfde uur. Je lichaam zet zit al jaren schrap voor de fatale verstopping en komt dan alsnog op een onvoorziene manier aan zijn eind. Het leven blijft een spannende aangelegenheid.
donderdag 29 maart 2007
woensdag 28 maart 2007
Terugblik 17 / 1000
Ik was op zoek naar de dienst Neurologie, dat herinner ik me nog. Je mag al niet te zenuwachtig zijn om hier je weg te vinden. Hoe dan ook, ik was alert genoeg om meteen de absurditeit te zien van het pijlenbos. Pas later, op de foto, zag ik de twee bizarre wachters eronder. Alsof zij met hun vastberaden rust een tegenwicht bieden voor de rusteloze chaos van de wegwijzers.
Door de foto te herkadreren, kon ik de aandacht, die ik in de werkelijkheid niet meteen voor de wachters had opgevat maar die hen wel toekwam, herverdelen. Het kadreren is niet alleen een compositorische aangelegenheid, het gaat ook om het aanbrengen van een hiërarchie, het bespelen van een subtiel evenwicht. Datgene waar het in de foto om draait, mag zich nooit meteen openbaren. Wat in het oog springt, is vaak oninteressant. Wij moeten in het bekijken van een foto het genoegen kunnen smaken dat verbonden is met het leveren van een inspanning.
Maar ik vraag me natuurlijk wel af hoe anderen deze foto zien.
Door de foto te herkadreren, kon ik de aandacht, die ik in de werkelijkheid niet meteen voor de wachters had opgevat maar die hen wel toekwam, herverdelen. Het kadreren is niet alleen een compositorische aangelegenheid, het gaat ook om het aanbrengen van een hiërarchie, het bespelen van een subtiel evenwicht. Datgene waar het in de foto om draait, mag zich nooit meteen openbaren. Wat in het oog springt, is vaak oninteressant. Wij moeten in het bekijken van een foto het genoegen kunnen smaken dat verbonden is met het leveren van een inspanning.
Maar ik vraag me natuurlijk wel af hoe anderen deze foto zien.
Overschrijven (51)
Na het drieluik Oude Kwaremont, Kalkhove- en Patersberg vormde zich een kopgroep van zowat 45 renners. Voor Wim Vansevenant en de Nederlander Matthé Pronk ging het niet snel genoeg. Met nog zowat 62 kilometer voor de boeg zette het duo het op een lopen.
Uit De Standaard Online, verslag over de wielerwedstrijd ‘Dwars door Vlaanderen’, 28 maart 2007
Uit De Standaard Online, verslag over de wielerwedstrijd ‘Dwars door Vlaanderen’, 28 maart 2007
dinsdag 27 maart 2007
Terugblik 2 / 1000
Helemaal in het begin kwam het nog wel eens voor: een moraliserende boodschap. Zo was aan deze foto een onderschrift verbonden dat verwees naar milieuvervuiling en de te verwachten zeespiegelstijging. 'Wat doen we als de vuilnisbakken onder water komen te staan?' Dat is te expliciet. Nu zou ik geen woorden gebruiken en wat meer letten op de compositie. Iets beter centreren, misschien. Meer doen met het gebouwtje op de achtergrond. En erop vertrouwen dat het beeld op zichzelf sterk genoeg is om de boodschap te laten doorsijpelen.
maandag 26 maart 2007
Duizend
Wij houden allemaal van ronde getallen.
Eerst even uitleggen, voor wie het niet weet, waar die 1.000 vandaan komt.
Op 28 januari 2004 stuurde ik, op zoek naar de mogelijkheden die het internet en de digitale fotografie mij boden, en de combinatie van die twee, en vooral op zoek naar een ‘publiek’, mijn eerste foto naar mijn eerste ‘abonnee’. Ik zocht belangstellenden, en liet op hun beurt die belangstellenden naar nog andere belangstellenden zoeken. Het abonneebestand dijde uit, en kwam op een gegeven ogenblik dicht bij de tweehonderd. Tweehonderd mensen die dagelijks van mij een foto ontvingen, ik vond dat niet slecht. Een uitwiedoperatie halveerde het bestand, en op dit ogenblik zoeken nog steeds 107 personen tussen spam en reguliere berichtgeving naar mijn bericht in hun mailbox. Vanaf foto 690, 25 maart 2006, plaatste ik de dagelijkse foto ook op mijn weblog.
Het project ‘Pascal Digital’ genereert af en toe wat respons, wat mijn ijdelheid streelt. Maar veel belangrijker is dat de teksten, en zeker de foto’s, bij een aantal onder jullie de stimulans genereren om soms eens iets op een ándere manier te bekijken. ‘Ik zou dit zonder jouw foto’s nooit op die manier hebben gezien’: díe commentaar heeft mij altijd gestimuleerd om voort te doen en om mij niet al te druk te maken om de – evidente – technische onvolkomenheden die je er met de amateurfotograaf die ik nu eenmaal ben tot nader order ook wel zal blijven bij moet nemen.
Ook voor mijzelf is het project, zeker het fotografische onderdeel ervan, erg belangrijk gebleken. Het dagelijkse ritueel van het klaarmaken en verzenden van de mail naar mijn abonnees, en van het op deze blog plaatsen van de foto – waardoor ik elke dag wellicht een 150-tal mensen bereik – is gebleken te zijn: een bron van regelmaat en dus een houvast, maar meer nog een nieuw ijkpunt om zelf beter naar de werkelijkheid te kijken en daar vrede mee te nemen. Het schrijven was al vele jaren een zinverschaffende bezigheid, de fotografie is daar nu bijgekomen.
Ik hoop dat ik jullie iets van die zin heb kunnen doorgeven. En ik wil dat gerust nog wel een tijdje blijven doen.
De 1.000ste foto vormt een uitzondering in de reeks: ik heb hem niet zelf gemaakt (dank aan S.) – al vond ik wel zelf het onderwerp, gaf ik instructies voor de kadrering en werkte ik de foto af. De foto laat een duidelijke boodschap zien, die een vraag is: ‘Wie ben ik?’
De foto is ook een uitzondering omdat een van de kenmerken van de foto’s, en van deze blog, altijd geweest is: het bewust nagestreefde afwezig zijn van mijn persoontje. Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat ‘het interessante’ pas kán opduiken als je er plaats voor maakt. Maar, willens nillens, aan wie mij al een tijdje volgt, zal ik mij toch een beetje kenbaar hebben gemaakt. Dat is onvermijdelijk. U hebt zich misschien bij de vraag wie ik ben al een beetje een idee kunnen vormen. Dat is het waarover die 1.000ste foto het wil hebben.
Na lang tobben vond ik ook nog een manier om het afgeronde getal te vieren.
De eerstkomende tijd mag u op de weblog een terugblik verwachten. Geen ‘best of’, dat zou al te pretentieus zijn, maar een selectie van foto’s die ik om de een of andere reden nog eens wil laten zien. Misschien herkent u ze, en zult u zien hoe de tijd zijn werk heeft gedaan. Misschien ontwaart u een rode draad, een evolutie – dat zou mooi zijn. Misschien ontwaart u elementen om de vraag die ik met foto 1.000 stel nog beter te beantwoorden. Ik zal telkens, in de vorm van een onderschrift, een commentaar leveren waaruit u ook al het een en ander zult kunnen opmaken.
Ik dank oprecht iedereen die dit project volgt.
Eerst even uitleggen, voor wie het niet weet, waar die 1.000 vandaan komt.
Op 28 januari 2004 stuurde ik, op zoek naar de mogelijkheden die het internet en de digitale fotografie mij boden, en de combinatie van die twee, en vooral op zoek naar een ‘publiek’, mijn eerste foto naar mijn eerste ‘abonnee’. Ik zocht belangstellenden, en liet op hun beurt die belangstellenden naar nog andere belangstellenden zoeken. Het abonneebestand dijde uit, en kwam op een gegeven ogenblik dicht bij de tweehonderd. Tweehonderd mensen die dagelijks van mij een foto ontvingen, ik vond dat niet slecht. Een uitwiedoperatie halveerde het bestand, en op dit ogenblik zoeken nog steeds 107 personen tussen spam en reguliere berichtgeving naar mijn bericht in hun mailbox. Vanaf foto 690, 25 maart 2006, plaatste ik de dagelijkse foto ook op mijn weblog.
Het project ‘Pascal Digital’ genereert af en toe wat respons, wat mijn ijdelheid streelt. Maar veel belangrijker is dat de teksten, en zeker de foto’s, bij een aantal onder jullie de stimulans genereren om soms eens iets op een ándere manier te bekijken. ‘Ik zou dit zonder jouw foto’s nooit op die manier hebben gezien’: díe commentaar heeft mij altijd gestimuleerd om voort te doen en om mij niet al te druk te maken om de – evidente – technische onvolkomenheden die je er met de amateurfotograaf die ik nu eenmaal ben tot nader order ook wel zal blijven bij moet nemen.
Ook voor mijzelf is het project, zeker het fotografische onderdeel ervan, erg belangrijk gebleken. Het dagelijkse ritueel van het klaarmaken en verzenden van de mail naar mijn abonnees, en van het op deze blog plaatsen van de foto – waardoor ik elke dag wellicht een 150-tal mensen bereik – is gebleken te zijn: een bron van regelmaat en dus een houvast, maar meer nog een nieuw ijkpunt om zelf beter naar de werkelijkheid te kijken en daar vrede mee te nemen. Het schrijven was al vele jaren een zinverschaffende bezigheid, de fotografie is daar nu bijgekomen.
Ik hoop dat ik jullie iets van die zin heb kunnen doorgeven. En ik wil dat gerust nog wel een tijdje blijven doen.
De 1.000ste foto vormt een uitzondering in de reeks: ik heb hem niet zelf gemaakt (dank aan S.) – al vond ik wel zelf het onderwerp, gaf ik instructies voor de kadrering en werkte ik de foto af. De foto laat een duidelijke boodschap zien, die een vraag is: ‘Wie ben ik?’
De foto is ook een uitzondering omdat een van de kenmerken van de foto’s, en van deze blog, altijd geweest is: het bewust nagestreefde afwezig zijn van mijn persoontje. Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat ‘het interessante’ pas kán opduiken als je er plaats voor maakt. Maar, willens nillens, aan wie mij al een tijdje volgt, zal ik mij toch een beetje kenbaar hebben gemaakt. Dat is onvermijdelijk. U hebt zich misschien bij de vraag wie ik ben al een beetje een idee kunnen vormen. Dat is het waarover die 1.000ste foto het wil hebben.
Na lang tobben vond ik ook nog een manier om het afgeronde getal te vieren.
De eerstkomende tijd mag u op de weblog een terugblik verwachten. Geen ‘best of’, dat zou al te pretentieus zijn, maar een selectie van foto’s die ik om de een of andere reden nog eens wil laten zien. Misschien herkent u ze, en zult u zien hoe de tijd zijn werk heeft gedaan. Misschien ontwaart u een rode draad, een evolutie – dat zou mooi zijn. Misschien ontwaart u elementen om de vraag die ik met foto 1.000 stel nog beter te beantwoorden. Ik zal telkens, in de vorm van een onderschrift, een commentaar leveren waaruit u ook al het een en ander zult kunnen opmaken.
Ik dank oprecht iedereen die dit project volgt.
zondag 25 maart 2007
zaterdag 24 maart 2007
Overschrijven (50)
Met de steun van het Verbond Vlaamse Leerkrachten en het Priester Daensfonds worden binnen de Soetendaellewedstrijd ten slotte ook aparte Priester Daensprijzen toegekend. Leerlingen uit de 3de graad ASO, TSO, BSO en de 7de specialisatiejaren worden uitgenodigd om gedichten te schrijven met als thema armoede, (kinder)arbeid, kindsoldaten, kindermisbruik of kinderprostitutie. Wie een gedicht instuurt naar Jeugd en Poëzie kan dus maar liefst vier keer in de prijzen vallen.
Uit Poëziekrant 2007 nr. 3, rubriek ‘Wedstrijden’ – binnenkort te verschijnen.
Uit Poëziekrant 2007 nr. 3, rubriek ‘Wedstrijden’ – binnenkort te verschijnen.
vrijdag 23 maart 2007
Uit het nieuws
Vorige week maakte de Vlaamse minister-president Yves Leterme samen met de federale vice-premier Johan Vande Lanotte en vrijbuiter Jean-Marie Dedecker, die op 10 juni onder het motto ‘Gezond verstand’ met Lijst Dedecker naar de verkiezingen trekt, een opgemerkte verschijning in het amusementsprogramma ‘Debby en Nancy’, dat met irritant aangehouden hoge kopstem wordt gepresenteerd door twee gladgeschoren en zich als vrouw verkledende mannen. Leterme en Vande Lanotte waren verkleed als gestrande schipbreukelingen en wachtten met aangemeten lange baard op een verlaten eiland op redding, die er uiteindelijk kwam in de glunderende persoon van kapitein Dedecker.
In het Vlaams Parlement werd Leterme daar eergisteren op aangesproken door Filip Dewinter, fractieleider van de grootste oppositiepartij: het gezag van de politici, niet alleen van de politici die deelnamen aan het programma maar van álle politici, was door het optreden aangetast. Ik vond die kritiek terecht.
Het verweer van Leterme was zwak. Hij verwees naar andere politici die ook hun bekendheid inzetten voor amusement en vertier. Het dieptepunt in zijn verdediging was de stelling dat hij ‘niet in het bijzonder als minister-president’ had deelgenomen aan de uitzending.
Dat kan natuurlijk niet. Of het moet zijn dat Leterme in gedachten al afscheid aan het nemen is van zijn functie. Alsof hij zich al zo vaak heeft voorgesteld wat het zou zijn om federaal premier te worden, dat hij zich eigenlijk al geen Vlaams minister-president meer voelt. Wat zou kunnen verklaren hoe het mogelijk is dat hij als hoogst geplaatste politicus van Vlaanderen ‘niet in het bijzonder’ als dusdanig aantreedt in een druk bekeken televisieshow.
donderdag 22 maart 2007
Overschrijven (49)
Terribilità
De jongen is een grijze filosoof.
De knieën zijn de zetel van de wijsheid.
De Noordpool herbergt menige korenschoof.
In de Sahara heerst de grote ijstijd.
Een padvinder beheert het labyrint.
De sfinx kijkt vol begrip de wereld in.
De hemelgod is een driejarig kind.
De wereldondergang is het begin.
De olifant danst op het slappe koord.
De stier is meer dan zeven maanden drachtig.
De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord.
De seksualiteit is mooi en prachtig.
Gerrit Komrij, uit: De os op de klokketoren (1981).
De jongen is een grijze filosoof.
De knieën zijn de zetel van de wijsheid.
De Noordpool herbergt menige korenschoof.
In de Sahara heerst de grote ijstijd.
Een padvinder beheert het labyrint.
De sfinx kijkt vol begrip de wereld in.
De hemelgod is een driejarig kind.
De wereldondergang is het begin.
De olifant danst op het slappe koord.
De stier is meer dan zeven maanden drachtig.
De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord.
De seksualiteit is mooi en prachtig.
Gerrit Komrij, uit: De os op de klokketoren (1981).
woensdag 21 maart 2007
Terug naar de jaren dertig
Op 10 juni zijn er in België parlementsverkiezingen. Voor mensen uit Nederland die deze blog volgen en die het zich niet kunnen voorstellen hoe de zichzelf democratisch noemende extreem-rechtse partij in Vlaanderen de intelligentie van de gemiddelde kiesgerechtigde inschat, dit sfeerbeeld. De foto valt wat klein uit, daarom deze uitleg: de chimpansees, zoals u ongetwijfeld weet volstrekt minderwaardige schepsels (zigzag-uitroepteken), dragen bordjes. Het aapje dat niet wil horen draagt het oranje bordje van de christen-democraten, het aapje dat niet wil zien draagt het blauwe bordje van de liberalen en het aapje dat niet mag spreken draagt het rode bordje van de socialisten.
dinsdag 20 maart 2007
Agès Jaoui, Comme une image
'dov’è la fe’ / ch’el traditor giurò?'
Al meteen de eerste scène maakt duidelijk waarover Comme une image van Agnès Jaoui (2004) gaat: de vaak onwaarschijnlijk lompe manier waarop mensen met elkaar omgaan – en dat ze dat eigenlijk niet eens meer beseffen. De camera staat centraal op de motorkap, en filmt door de voorruit heen de achterbank. Lolita, het hoofdpersonage zoals zal blijken, is aan het gsm’en en vraagt aan de taxichauffeur of hij z’n muziek wat stiller wil zetten. Zij moet het twee keer vragen. Nors zet de man meteen de hele radio uit. ‘Ik vroeg alleen maar wat stiller’, probeert Lolita nog. Ze krijgt een snauw terug. Dan komt de taxi aan op de plaats van bestemming. Twee mensen stappen in: Lolita’s vader, Etienne, die zich in de film laat kennen als een egocentrische bullebak met geen greintje aandacht voor zijn dochter (hij verhaspelt steevast de voornaam van haar vriend), en zijn veel jongere, tweede vrouw, die voor Lolita meer een oudere zus dan een stiefmoeder is. Etienne heeft zijn deur niet goed dichtgetrokken en daar komt meteen een woordenwisseling van met de taxichauffeur, die Etienne daar in de hem kenmerkende onvriendelijke bewoordingen attent op maakt.
En zo gaat het maar door: mensen zijn onbeleefd, praten langs elkaar heen, zijn opportunistisch in hun contacten, denken enkel aan zichzelf, luisteren nauwelijks naar wat de anderen, ook als ze in hoge nood verkeren, te zeggen hebben…
De titel van deze zeer genietbare film lijkt te slaan op het imago dat we hebben of nastreven en waarop we onze medemensen afrekenen. Zoals een imago: dat is twee keer alsof, twee keer ernaast, twee keer naast elkaar. En dat het Jaoui in eerste instantie daar om gaat, en niet zozeer om het verhaaltje van een meisje, Lolita, dat haar complexen over haar uiterlijk (en haar talentloosheid als zangeres) overwint en het podium op durft, bewijst ook de aria van Monteverdi die door haar wordt gezongen (geplaybackt). Telkens opnieuw krijgen we het vers 'Amor, amor, / dov’è la fe’ / ch’el traditor giurò?’ uit Monteverdi’s madrigaal ‘Lamento della Ninfa’ te horen. Dat moet je ongeveer vertalen als ‘O, Liefde, waar is de trouw die de verrader heeft gezworen?’ Ook hier dus een discrepantie tussen schijn en wezen, tussen voorwenden en ware aard.
Al meteen de eerste scène maakt duidelijk waarover Comme une image van Agnès Jaoui (2004) gaat: de vaak onwaarschijnlijk lompe manier waarop mensen met elkaar omgaan – en dat ze dat eigenlijk niet eens meer beseffen. De camera staat centraal op de motorkap, en filmt door de voorruit heen de achterbank. Lolita, het hoofdpersonage zoals zal blijken, is aan het gsm’en en vraagt aan de taxichauffeur of hij z’n muziek wat stiller wil zetten. Zij moet het twee keer vragen. Nors zet de man meteen de hele radio uit. ‘Ik vroeg alleen maar wat stiller’, probeert Lolita nog. Ze krijgt een snauw terug. Dan komt de taxi aan op de plaats van bestemming. Twee mensen stappen in: Lolita’s vader, Etienne, die zich in de film laat kennen als een egocentrische bullebak met geen greintje aandacht voor zijn dochter (hij verhaspelt steevast de voornaam van haar vriend), en zijn veel jongere, tweede vrouw, die voor Lolita meer een oudere zus dan een stiefmoeder is. Etienne heeft zijn deur niet goed dichtgetrokken en daar komt meteen een woordenwisseling van met de taxichauffeur, die Etienne daar in de hem kenmerkende onvriendelijke bewoordingen attent op maakt.
En zo gaat het maar door: mensen zijn onbeleefd, praten langs elkaar heen, zijn opportunistisch in hun contacten, denken enkel aan zichzelf, luisteren nauwelijks naar wat de anderen, ook als ze in hoge nood verkeren, te zeggen hebben…
De titel van deze zeer genietbare film lijkt te slaan op het imago dat we hebben of nastreven en waarop we onze medemensen afrekenen. Zoals een imago: dat is twee keer alsof, twee keer ernaast, twee keer naast elkaar. En dat het Jaoui in eerste instantie daar om gaat, en niet zozeer om het verhaaltje van een meisje, Lolita, dat haar complexen over haar uiterlijk (en haar talentloosheid als zangeres) overwint en het podium op durft, bewijst ook de aria van Monteverdi die door haar wordt gezongen (geplaybackt). Telkens opnieuw krijgen we het vers 'Amor, amor, / dov’è la fe’ / ch’el traditor giurò?’ uit Monteverdi’s madrigaal ‘Lamento della Ninfa’ te horen. Dat moet je ongeveer vertalen als ‘O, Liefde, waar is de trouw die de verrader heeft gezworen?’ Ook hier dus een discrepantie tussen schijn en wezen, tussen voorwenden en ware aard.
maandag 19 maart 2007
zondag 18 maart 2007
Overschrijven (48)
De cineast en de toeschouwer luisteren naar de woorden van de blinde religieus. Het getuigenis begint met een zwart beeld en in de eerste zin heeft hij het over de dood. Angst voor de dood heeft geen zin, want het is het lot van alle mensen. Zwart beeld. Sterven is het geluk verwerven, dat bestaat in het nabijkomen van God. In feite is de dood de grote vreugde van de mens. Zwart beeld. In God bestaat geen verleden en toekomst. God is slechts heden. Hij overziet ons leven in één ogenblik. Omdat hij bron is van alle goedheid, hoeven we als mensen niet bang te zijn voor wat ons overkomt. Het is het beste wat God met ons voorheeft. Zwart beeld. Ik dank God dat hij me blind heeft laten worden voor het welzijn van mijn ziel. Zwart beeld. Het is jammer dat de wereld de zin voor God heeft verloren. Ze hebben geen reden meer om te leven. Als je de gedachte aan God afschaft, waarom leef je dan nog. Zwart beeld. Een christen mag nooit verdrietig zijn, hij moet altijd gelukkig zijn want God doet alles voor ons welzijn. Alles wat gebeurt, is Gods wil en geschiedt voor het welzijn van de ziel. God is oppermachtig, goed en Hij helpt ons. Zwart beeld. En dat is alles wat men moet doen, en men wordt gelukkig. Zwart beeld.
Sylvain De Bleeckere over Die grosse Stille van Philip Gröning, in het tijdschrift CineMagie nr. 559.
Sylvain De Bleeckere over Die grosse Stille van Philip Gröning, in het tijdschrift CineMagie nr. 559.
zaterdag 17 maart 2007
vrijdag 16 maart 2007
donderdag 15 maart 2007
dinsdag 13 maart 2007
Een Cadillac als kist
’t Is een hondenbestaan, werken in een mijn in het ondergesneeuwde noorden van Finland. En als die mijn dan nog wordt gesloten, is het helemaal huilen met de pet op. Taisto’s maat ziet het dan ook niet meer zitten. Hij raadt Taisto aan zijn geluk in het zuiden te zoeken en schiet zich daarna, buiten beeld in de mannen-wc, een kogel door de kop. Taisto neemt zijn spaarcenten op in de bank, rijdt de open Cadillac die hij van zijn vriend heeft gekregen uit een veel te klein houten garagetje (dat prompt instort wanneer de slee op de bevroren ondergrond accelereert) en trekt zuidwaarts om in de hoofdstad zijn geluk te beproeven. Hij wordt echter beroofd van zijn levensverzekerend kapitaaltje en moet aan de slag in de haven. Hij vindt er enkele tijdelijke baantjes, belandt per ongeluk in de criminaliteit en in de bijbehorende gevangenis, ontsnapt daaruit en stapt op het eind van de film samen met de vrouw die hij intussen heeft leren kennen en haar kind op een boot naar Mexico. De boot heet Ariel, en zo heet ook de film uit 1988 van Aki Kaurismäki waarvan dit zo min of meer het verhaal is.
Sommigen kennen Kaurismäki misschien van de film De man zonder verleden, die in 2002 in Cannes een prijs kreeg.
Ik zag Ariel vorige week in het Brusselse Filmmuseum, op een ouwe montagetafel die, toen ik de projectiespiegel bovenaan wilde bijstellen (zodat niet alleen het beeld maar ook de ondertiteling – geen luxe bij een Finse film, ook al wordt daarin mondjesmaat gesproken – mooi op het schermpje viel), me venijnig trakteerde op een ferme stroomstoot.
De Cadillac, een witte decapotable, staat in deze prent met zijn connotaties van Amerikaanse weidsheden en wapperende halsdoekjes rond de nekken van luchtig geklede en loensende beautés met kreukvrije kapsels natuurlijk voor de drang naar avontuur en vrijheid. Bestuurder Taisto, stevig ingeduffeld, is de antiheld, maar dan wel een die zijn dromen niet kwijtspeelt. Hij vindt al meteen niet eens de knop om het Cadillacdak dicht te maken. Dat is in de Finse winter, die in het noorden koud en glad en in het zuiden guur en nat is niet bepaald handig, maar het levert wel grappige beelden op natuurlijk: met een open Amerikaanse slee door een onherbergzaam pokkenland deinen terwijl de ruitenwissers de miezer wegvegen.
Uiteindelijk wordt de knop wel gevonden, zij het door Taisto’s bajesmaat, wanneer die na een uit de hand gelopen verdeling van de buit van een bankoverval aan het leegbloeden is op de achterbank. Hij is in de auto gelegd als was het zijn kist, waarvan hij dus eigenhandig het deksel dichtmaakt. Het is duidelijk: dit is een man die gewoon is alles te regelen, ook zijn eigen begrafenis. Dat belet niet dat de Cadillac het vehikel blijft van Taisto’s zoektocht naar liefde en geluk. Omdat dat laatste in het sombere Finland niet te vinden is, rijdt Taisto er samen met vrouw en kind mee naar de haven, die hem een beter en warmer leven belooft, somewhere over the rainbow, zoals in de Finse vertaling van die smartlap de soundtrack belooft – de eindgeneriek mag starten.
Sommigen kennen Kaurismäki misschien van de film De man zonder verleden, die in 2002 in Cannes een prijs kreeg.
Ik zag Ariel vorige week in het Brusselse Filmmuseum, op een ouwe montagetafel die, toen ik de projectiespiegel bovenaan wilde bijstellen (zodat niet alleen het beeld maar ook de ondertiteling – geen luxe bij een Finse film, ook al wordt daarin mondjesmaat gesproken – mooi op het schermpje viel), me venijnig trakteerde op een ferme stroomstoot.
De Cadillac, een witte decapotable, staat in deze prent met zijn connotaties van Amerikaanse weidsheden en wapperende halsdoekjes rond de nekken van luchtig geklede en loensende beautés met kreukvrije kapsels natuurlijk voor de drang naar avontuur en vrijheid. Bestuurder Taisto, stevig ingeduffeld, is de antiheld, maar dan wel een die zijn dromen niet kwijtspeelt. Hij vindt al meteen niet eens de knop om het Cadillacdak dicht te maken. Dat is in de Finse winter, die in het noorden koud en glad en in het zuiden guur en nat is niet bepaald handig, maar het levert wel grappige beelden op natuurlijk: met een open Amerikaanse slee door een onherbergzaam pokkenland deinen terwijl de ruitenwissers de miezer wegvegen.
Uiteindelijk wordt de knop wel gevonden, zij het door Taisto’s bajesmaat, wanneer die na een uit de hand gelopen verdeling van de buit van een bankoverval aan het leegbloeden is op de achterbank. Hij is in de auto gelegd als was het zijn kist, waarvan hij dus eigenhandig het deksel dichtmaakt. Het is duidelijk: dit is een man die gewoon is alles te regelen, ook zijn eigen begrafenis. Dat belet niet dat de Cadillac het vehikel blijft van Taisto’s zoektocht naar liefde en geluk. Omdat dat laatste in het sombere Finland niet te vinden is, rijdt Taisto er samen met vrouw en kind mee naar de haven, die hem een beter en warmer leven belooft, somewhere over the rainbow, zoals in de Finse vertaling van die smartlap de soundtrack belooft – de eindgeneriek mag starten.
maandag 12 maart 2007
38 * 26,7 * 82
Als ik een grote roofvogel, die groter is dan een sperwer of een torenvalk, die geen buizerd is en die geen gevorkte zwaluwstaart heeft, waardoor hij een wouw zou zijn, zie overvliegen, denk ik dat ik een bruine kiekendief heb gezien, en dus zeg ik hier dat ik bij mijn tochtje langs het kanaal behalve een koppel aalscholvers, een kuifeend (voor het eerst hier) en twee witte ganzen die in de graskant aan het grazen waren, een bruine kiekendief heb gezien. Hij vloog in een rechte lijn van zuid naar noord het kanaal en de populierenrijen ernaast over. Dat was in het terugkeren. Op mijn heenweg dacht ik aan wat er zou kunnen gebeurd zijn met de Oost-Europese vluchtelingen die ik er zich eens in de berm heb zien verstoppen. Dat is inmiddels al een paar jaar geleden. Ze waren waarschijnlijk, op hun weg naar het paradijselijke eiland Engeland, op de parking langs de vlakbij gelegen autosnelweg te vroeg uit een vrachtwagen gesprongen. Of eruit gegooid door een chauffeur die ze had ontdekt en die geen gedonder wou. Ik herinner me nog de voorovergebogen houdingen die zochten naar beschutting tussen het riet en de struiken, de angst in de donkere ogen, de stille kinderen in de armen van hun stille moeders. Ik reed voorbij en was in een schicht van het tafereel bevrijd.
Ik kruis op mijn weg, op deze zonnige dag na vele, vele weken van somberheid, opvallend veel bejaarde koppels. En ik voel iets van zowel hun vrijheid als hun verveling. Ik zie ook hoe er langs mijn traject, sinds de laatste keer dat ik hier voorbijkwam, nieuwe betonnen constructies zijn bijgekomen: schuren en stallen. Agro-industrie.
Ik kruis op mijn weg, op deze zonnige dag na vele, vele weken van somberheid, opvallend veel bejaarde koppels. En ik voel iets van zowel hun vrijheid als hun verveling. Ik zie ook hoe er langs mijn traject, sinds de laatste keer dat ik hier voorbijkwam, nieuwe betonnen constructies zijn bijgekomen: schuren en stallen. Agro-industrie.
zaterdag 10 maart 2007
Overschrijven (47)
Wanneer een tekstschrijver koeien of potscherven in zijn oratie gebruikt om zijn specifieke kijk op de wereld uit te beelden, dan gebruikt hij koeien respectievelijk potscherven, omdat ik veronderstel dat hij koeien kan melken of potten kan breken, omdat hij kortom vertrouwd is met vaten, uiers en melk.
Julien Weverbergh, weverbergh ’30-’70, De Arbeiderspers (2005), 126
Julien Weverbergh, weverbergh ’30-’70, De Arbeiderspers (2005), 126
vrijdag 9 maart 2007
Een vissersboot in Aalter
Vorige zondag vonden we op een aftands industrieterrein in Aalter-Brug, aan het kanaal van Brugge naar Gent, een man die met een kettingzaag een vissersboot aan het slopen was. Een titanenwerk, want de eiken balken waaruit de romp was opgetrokken, zagen er bijzonder stevig uit. De boot, in de jaren vijftig van de vorige eeuw gebouwd voor de Zeebrugse vloot, was vijftien jaar geleden in het bezit van deze man gekomen. Hij had de boot gerestaureerd, had er een nieuwe brug op gebouwd, had de intentie gehad om het schip als pleziervaartuig te gebruiken. De boot had een tijdje in het kanaal voor het industrieterrein aangemeerd gelegen. Tot op een dag, aldus de man, die met zijn kettingzaag in de hand even verpoosde en heel bereidwillig onze vragen beantwoordde, een kerel met een simpel boortje zeven gaten in de romp had gemaakt. Onder de waterspiegel. De boot had water gemaakt en was gezonken. Wie de dader was, daar had de booteigenaar wel een vermoeden van. Ook van het motief voor de misdaad: korte tijd daarvoor had een bende jongeren gereedschap uit de boot gestolen. Zij waren geïdentificeerd met behulp van beelden van de bewakingscamera op het aanpalende industrieterrein. De booteigenaar had de politie op hen afgestuurd, en blijkbaar hadden zij het nodig gevonden zich voor deze smadelijke confrontatie met de arm der wet te wreken.
Bewijzen wie de boot tot zinken had gebracht, kon de man niet. Hij werd verplicht om het wrak uit het kanaal te laten ophijsen – dat karwei alleen al had hem een paar honderdduizend frank gekost – en nu moest hij van de eigenaar van het terrein de boot zo snel mogelijk doen verdwijnen. Dat doe je niet in één, twee, drie – en omdat het laten wegslepen en slopen ook een bom geld zou kosten, deed de man het dan maar zelf.
Hij rekende in franken, nog niet in euro's.
Met de kettingzaag maakte hij sneetjes in de scheepswand – ’t was alsof hij een draak met een aardappelmes te lijf ging. Hij was veroordeeld om, als het ware, in zijn eigen vlees, in zijn eigen droom te snijden. Dat het pijn deed, was duidelijk: hij sprak met liefde over de boot, wanneer deze was gemaakt, uit welke hout- en metaalsoorten, wat voor een motor er in stak en uit welke onderdelen deze bestond en hoe zwaar dat allemaal woog. De motor alleen al woog zeven ton, had drie cilinders (die om het uur door de bemanning moesten geolied worden) en was in het Duitse Kiel gemaakt. De boot woog bij het ophijsen zeventig ton, met behulp van tegenwichten had men kunnen beletten dat de kraan bij het bergen was gekanteld. Er hadden duizenden vissen in de boot gewoond: dat was gebleken na het ophalen. Dat was dan ook het eerste karwei geweest toen de boot op het droge lag: een wel één meter dikke laag blinkende en wriemelende bliek terug het kanaal in werpen. ’t Was geen vissersboot meer, maar een visboot.
Terwijl de man dit alles vertelde, maakte ik wat foto’s. Ik toon er hier vandaag en de volgende dagen enkele. Vanuit de heup fotografeerde ik ook de schipper-sloper terwijl hij naar zijn schip keek en erover vertelde. Er blonk iets vreemds in zijn ogen, er klopte iets niet aan zijn verhaal. Hij ging niet in op het medeleven dat ik hem betuigde voor zijn toch wel pijnlijke karwei. Het was alsof hij iets achterhield. Ik weet het niet, het was maar een gevoel. Misschien, zo beeld ik mij nu in, was de boot door een eigen stommiteit gezonken, en had de man het hele verhaal verzonnen en achteraf de zeven gaatjes geboord om het te doen kloppen.
Bewijzen wie de boot tot zinken had gebracht, kon de man niet. Hij werd verplicht om het wrak uit het kanaal te laten ophijsen – dat karwei alleen al had hem een paar honderdduizend frank gekost – en nu moest hij van de eigenaar van het terrein de boot zo snel mogelijk doen verdwijnen. Dat doe je niet in één, twee, drie – en omdat het laten wegslepen en slopen ook een bom geld zou kosten, deed de man het dan maar zelf.
Hij rekende in franken, nog niet in euro's.
Met de kettingzaag maakte hij sneetjes in de scheepswand – ’t was alsof hij een draak met een aardappelmes te lijf ging. Hij was veroordeeld om, als het ware, in zijn eigen vlees, in zijn eigen droom te snijden. Dat het pijn deed, was duidelijk: hij sprak met liefde over de boot, wanneer deze was gemaakt, uit welke hout- en metaalsoorten, wat voor een motor er in stak en uit welke onderdelen deze bestond en hoe zwaar dat allemaal woog. De motor alleen al woog zeven ton, had drie cilinders (die om het uur door de bemanning moesten geolied worden) en was in het Duitse Kiel gemaakt. De boot woog bij het ophijsen zeventig ton, met behulp van tegenwichten had men kunnen beletten dat de kraan bij het bergen was gekanteld. Er hadden duizenden vissen in de boot gewoond: dat was gebleken na het ophalen. Dat was dan ook het eerste karwei geweest toen de boot op het droge lag: een wel één meter dikke laag blinkende en wriemelende bliek terug het kanaal in werpen. ’t Was geen vissersboot meer, maar een visboot.
Terwijl de man dit alles vertelde, maakte ik wat foto’s. Ik toon er hier vandaag en de volgende dagen enkele. Vanuit de heup fotografeerde ik ook de schipper-sloper terwijl hij naar zijn schip keek en erover vertelde. Er blonk iets vreemds in zijn ogen, er klopte iets niet aan zijn verhaal. Hij ging niet in op het medeleven dat ik hem betuigde voor zijn toch wel pijnlijke karwei. Het was alsof hij iets achterhield. Ik weet het niet, het was maar een gevoel. Misschien, zo beeld ik mij nu in, was de boot door een eigen stommiteit gezonken, en had de man het hele verhaal verzonnen en achteraf de zeven gaatjes geboord om het te doen kloppen.
donderdag 8 maart 2007
woensdag 7 maart 2007
dinsdag 6 maart 2007
Khaled Hosseini, De vliegeraar
Een sentimentele aanval op de Taliban
Vreemd, aanvankelijk heette de Nederlandse vertaling van The Kite Runner De vliegeraar van Kabul. Die ‘van Kabul’ is verdwenen – waarschijnlijk hangen daar te veel onaangename associaties aan vast. Als ons oorlogstijdingen bereiken uit een of ander grijs en grauw en meestal stoffig oorlogsgebied, waar mannen met baarden haatdragende slogans roepen en brandende vlaggen vertrappen, hebben wij – geef het maar toe – al wel eens vaker de neiging om de knop om te draaien.
Mijn exemplaar is een negenentwintigste druk. Negenentwintig drukken in drie jaar: dat is niet gering! Dat moet toch wel een hele goeie roman zijn!
Mensen die De vliegeraar gelezen hebben bevestigen mij dat. Zij lieten zich graag meeslepen door het verhaal en door de emoties die Khaled Hosseini daarin kwistig rondstrooit. Hun oordeel is zo unaniem en hun enthousiasme zo groot dat ik mijn reserves inslik. Er is al genoeg kommer en kwel in de wereld, je moet behoedzaam omspringen met positieve gevoelens.
Wie mijn mening niet wil kennen, leest beter niet verder.
Khaled Hosseini is, zo blijkt uit het dankwoord achterin het boek, een product van een schrijfschool. En dat merk je. Eén voorbeeld: in een kunstige beschrijving van een als een bijenkorf gonzende wijk in Islamabad (met veel kleuren en specerijen en lawaai) passeren een voor een alle zintuigen de revue: ogen, oren, neus. Als je bij de oren bent, wéét je al dat de neus er zit aan te komen – zo schrijft nu eenmaal de schrijfschool het voor.
Hosseini’s verhaal (verslag) mag meeslepend zijn, ik vind zijn stijl matig en de literaire waarde van zijn boek gering. Het is ergerlijk hoe Hosseini, met zijn kleine schrijfstijl, grossiert in grote emoties: verkrachting, doodslag, verraad, trouw, vaderliefde, schuld, liefde, zelfmoord, een kinderloos huwelijk en adoptie… Niets blijft ons bespaard. Want Hosseini beschrijft de recente geschiedenis van Afghanistan. En dat is geen lachertje. Een vreedzame kindertijd in een bevoorrechte omgeving wordt wreed verstoord, eerst door de communisten en dan door de Taliban. Het hoofdpersonage vlucht naar Amerika – en daar is het ook, het zal wel geen toeval zijn, dat de schrijver zijn aanklacht tegen het verwerpelijke regime in zijn land van herkomst schrijft. De vliegeraar is natuurlijk ook een verhaal van vriendschap, schuld en boetedoening, maar de personages zijn uit bordkarton opgetrokken en de borstel waarmee de karaktertrekken op hun gelaten zijn aangebracht, is veel te grof. Hosseini schildert zwart-witte, geschematiseerde, op het gemoed werkende karikaturen, geen genuanceerde, levensechte portretten. En daardoor stijgt zijn boek niet uit boven het politieke pamflet.
Een van de kwalijke zaken aan deze Vliegeraar is dat Hosseini’s aanklacht tegen de Taliban totaal kritiekloos blijft ten aanzien van gastland Amerika, dat nochtans na 9/11 ijverig intervenieert in Afghanistan – en wellicht niet zonder collateral damage. Als politiek pamflet is De vliegeraar ongenuanceerd, vooringenomen en dus onbetrouwbaar. Niet dat ik vind, voorzover ik daarover kan oordelen, dat het Talibanregime niet verwerpelijk zou zijn – wie eeuwenoude kunstschatten uit naam van een intolerante god vernielt en zijn vrouwen naar de wereld doet kijken doorheen een met gaas dichtgemaakte uitsparing onderin een omgekeerde aardappelzak, boerka genaamd, verdient van geen enkel weldenkend mens achting –, maar dat betekent nog niet dat wij ons een politieke afrekening, hoe terecht ook, onder het mom van een psychologisch drama als literatuur moeten laten opdissen. Want dat is deze roman dus niet. Hij hangt aan mekaar van de onwaarschijnlijkheden, er wordt te nadrukkelijk op het gemoed gewerkt en op het eind, zeg maar vanaf het ogenblik dat de hele adoptiekwestie uit de doeken wordt gedaan, stort de hele constructie, die tot dan toe nog redelijk was geweest, zelfs helemaal in elkaar.
Bon, nu weet u het dus: ik vind Hosseini’s Vliegeraar overroepen.
Vreemd, aanvankelijk heette de Nederlandse vertaling van The Kite Runner De vliegeraar van Kabul. Die ‘van Kabul’ is verdwenen – waarschijnlijk hangen daar te veel onaangename associaties aan vast. Als ons oorlogstijdingen bereiken uit een of ander grijs en grauw en meestal stoffig oorlogsgebied, waar mannen met baarden haatdragende slogans roepen en brandende vlaggen vertrappen, hebben wij – geef het maar toe – al wel eens vaker de neiging om de knop om te draaien.
Mijn exemplaar is een negenentwintigste druk. Negenentwintig drukken in drie jaar: dat is niet gering! Dat moet toch wel een hele goeie roman zijn!
Mensen die De vliegeraar gelezen hebben bevestigen mij dat. Zij lieten zich graag meeslepen door het verhaal en door de emoties die Khaled Hosseini daarin kwistig rondstrooit. Hun oordeel is zo unaniem en hun enthousiasme zo groot dat ik mijn reserves inslik. Er is al genoeg kommer en kwel in de wereld, je moet behoedzaam omspringen met positieve gevoelens.
Wie mijn mening niet wil kennen, leest beter niet verder.
Khaled Hosseini is, zo blijkt uit het dankwoord achterin het boek, een product van een schrijfschool. En dat merk je. Eén voorbeeld: in een kunstige beschrijving van een als een bijenkorf gonzende wijk in Islamabad (met veel kleuren en specerijen en lawaai) passeren een voor een alle zintuigen de revue: ogen, oren, neus. Als je bij de oren bent, wéét je al dat de neus er zit aan te komen – zo schrijft nu eenmaal de schrijfschool het voor.
Hosseini’s verhaal (verslag) mag meeslepend zijn, ik vind zijn stijl matig en de literaire waarde van zijn boek gering. Het is ergerlijk hoe Hosseini, met zijn kleine schrijfstijl, grossiert in grote emoties: verkrachting, doodslag, verraad, trouw, vaderliefde, schuld, liefde, zelfmoord, een kinderloos huwelijk en adoptie… Niets blijft ons bespaard. Want Hosseini beschrijft de recente geschiedenis van Afghanistan. En dat is geen lachertje. Een vreedzame kindertijd in een bevoorrechte omgeving wordt wreed verstoord, eerst door de communisten en dan door de Taliban. Het hoofdpersonage vlucht naar Amerika – en daar is het ook, het zal wel geen toeval zijn, dat de schrijver zijn aanklacht tegen het verwerpelijke regime in zijn land van herkomst schrijft. De vliegeraar is natuurlijk ook een verhaal van vriendschap, schuld en boetedoening, maar de personages zijn uit bordkarton opgetrokken en de borstel waarmee de karaktertrekken op hun gelaten zijn aangebracht, is veel te grof. Hosseini schildert zwart-witte, geschematiseerde, op het gemoed werkende karikaturen, geen genuanceerde, levensechte portretten. En daardoor stijgt zijn boek niet uit boven het politieke pamflet.
Een van de kwalijke zaken aan deze Vliegeraar is dat Hosseini’s aanklacht tegen de Taliban totaal kritiekloos blijft ten aanzien van gastland Amerika, dat nochtans na 9/11 ijverig intervenieert in Afghanistan – en wellicht niet zonder collateral damage. Als politiek pamflet is De vliegeraar ongenuanceerd, vooringenomen en dus onbetrouwbaar. Niet dat ik vind, voorzover ik daarover kan oordelen, dat het Talibanregime niet verwerpelijk zou zijn – wie eeuwenoude kunstschatten uit naam van een intolerante god vernielt en zijn vrouwen naar de wereld doet kijken doorheen een met gaas dichtgemaakte uitsparing onderin een omgekeerde aardappelzak, boerka genaamd, verdient van geen enkel weldenkend mens achting –, maar dat betekent nog niet dat wij ons een politieke afrekening, hoe terecht ook, onder het mom van een psychologisch drama als literatuur moeten laten opdissen. Want dat is deze roman dus niet. Hij hangt aan mekaar van de onwaarschijnlijkheden, er wordt te nadrukkelijk op het gemoed gewerkt en op het eind, zeg maar vanaf het ogenblik dat de hele adoptiekwestie uit de doeken wordt gedaan, stort de hele constructie, die tot dan toe nog redelijk was geweest, zelfs helemaal in elkaar.
Bon, nu weet u het dus: ik vind Hosseini’s Vliegeraar overroepen.
maandag 5 maart 2007
Een commentaar op foto # 977
De linkerkant van de Groenestraat ziet er nu heel mooi uit. Ooit was het anders. Op de hoek (met de Franse deur) was Café 't Groentje. Ernaast woonde de zuster van mijn vader, daarnaast mijn ouders en ik, daarnaast de zuster van mijn moeder. Deze tante baatte ooit 'De Papegaai' uit in de Baliestraat. De drie huizen waren achteraan verbonden met (wat men in het Brugs noemt) 'een gemeên erve'. De drie toiletten waren buiten. Alle comfort: zonder spoeling en een houten bril tot ergens in de jaren zestig. Op de zolder stond mijn drumstel waarop ik het stacato spel van de grote Ginger Baker (drummer van Cream) imiteerde. Het zien er kleine huisjes uit, maar vroeger waren ze nog kleiner want eind jaren tachtig heeft de eigenaar de drie 'familiewoningen' tot twee huisjes verbouwd. Het waren huizen naar onze status: arbeiderswoningen. Een straat verder had je de betere klassen: Rozendal, Oude Zak. In de jaren zestig hoorde je er geregeld Frans praten. Ook de Beenhouwerstraat (van waaruit de foto is genomen) was een straat van gegoede burgers. Onvoorstelbaar toch hoe je reeds als kind glashelder aanvoelde 'waar je plaats was'. Op de blinde muur van de Maricolen tekenden we een doelkader. Begin de zestiger jaren kwam maar om het half uur een auto voorbij. We konden voetballen tot het donker werd. Begin 1945 keek mijn vader vanuit het bovenraam naar de terugtrekkende Duitsers. Hij kon nog net op tijd zijn hoofd intrekken toen een gefrustreerd lid van de Hitlerjugend zijn mitrailleur op hem richtte.
Ik hou ermee op want ik begin melig te worden.
Luc De Cloedt
zondag 4 maart 2007
Abonneren op:
Posts (Atom)