dinsdag 20 maart 2007

Agès Jaoui, Comme une image

'dov’è la fe’ / ch’el traditor giurò?'

Al meteen de eerste scène maakt duidelijk waarover Comme une image van Agnès Jaoui (2004) gaat: de vaak onwaarschijnlijk lompe manier waarop mensen met elkaar omgaan – en dat ze dat eigenlijk niet eens meer beseffen. De camera staat centraal op de motorkap, en filmt door de voorruit heen de achterbank. Lolita, het hoofdpersonage zoals zal blijken, is aan het gsm’en en vraagt aan de taxichauffeur of hij z’n muziek wat stiller wil zetten. Zij moet het twee keer vragen. Nors zet de man meteen de hele radio uit. ‘Ik vroeg alleen maar wat stiller’, probeert Lolita nog. Ze krijgt een snauw terug. Dan komt de taxi aan op de plaats van bestemming. Twee mensen stappen in: Lolita’s vader, Etienne, die zich in de film laat kennen als een egocentrische bullebak met geen greintje aandacht voor zijn dochter (hij verhaspelt steevast de voornaam van haar vriend), en zijn veel jongere, tweede vrouw, die voor Lolita meer een oudere zus dan een stiefmoeder is. Etienne heeft zijn deur niet goed dichtgetrokken en daar komt meteen een woordenwisseling van met de taxichauffeur, die Etienne daar in de hem kenmerkende onvriendelijke bewoordingen attent op maakt.

En zo gaat het maar door: mensen zijn onbeleefd, praten langs elkaar heen, zijn opportunistisch in hun contacten, denken enkel aan zichzelf, luisteren nauwelijks naar wat de anderen, ook als ze in hoge nood verkeren, te zeggen hebben…

De titel van deze zeer genietbare film lijkt te slaan op het imago dat we hebben of nastreven en waarop we onze medemensen afrekenen. Zoals een imago: dat is twee keer alsof, twee keer ernaast, twee keer naast elkaar. En dat het Jaoui in eerste instantie daar om gaat, en niet zozeer om het verhaaltje van een meisje, Lolita, dat haar complexen over haar uiterlijk (en haar talentloosheid als zangeres) overwint en het podium op durft, bewijst ook de aria van Monteverdi die door haar wordt gezongen (geplaybackt). Telkens opnieuw krijgen we het vers 'Amor, amor, / dov’è la fe’ / ch’el traditor giurò?’ uit Monteverdi’s madrigaal ‘Lamento della Ninfa’ te horen. Dat moet je ongeveer vertalen als ‘O, Liefde, waar is de trouw die de verrader heeft gezworen?’ Ook hier dus een discrepantie tussen schijn en wezen, tussen voorwenden en ware aard.