Als ik een grote roofvogel, die groter is dan een sperwer of een torenvalk, die geen buizerd is en die geen gevorkte zwaluwstaart heeft, waardoor hij een wouw zou zijn, zie overvliegen, denk ik dat ik een bruine kiekendief heb gezien, en dus zeg ik hier dat ik bij mijn tochtje langs het kanaal behalve een koppel aalscholvers, een kuifeend (voor het eerst hier) en twee witte ganzen die in de graskant aan het grazen waren, een bruine kiekendief heb gezien. Hij vloog in een rechte lijn van zuid naar noord het kanaal en de populierenrijen ernaast over. Dat was in het terugkeren. Op mijn heenweg dacht ik aan wat er zou kunnen gebeurd zijn met de Oost-Europese vluchtelingen die ik er zich eens in de berm heb zien verstoppen. Dat is inmiddels al een paar jaar geleden. Ze waren waarschijnlijk, op hun weg naar het paradijselijke eiland Engeland, op de parking langs de vlakbij gelegen autosnelweg te vroeg uit een vrachtwagen gesprongen. Of eruit gegooid door een chauffeur die ze had ontdekt en die geen gedonder wou. Ik herinner me nog de voorovergebogen houdingen die zochten naar beschutting tussen het riet en de struiken, de angst in de donkere ogen, de stille kinderen in de armen van hun stille moeders. Ik reed voorbij en was in een schicht van het tafereel bevrijd.
Ik kruis op mijn weg, op deze zonnige dag na vele, vele weken van somberheid, opvallend veel bejaarde koppels. En ik voel iets van zowel hun vrijheid als hun verveling. Ik zie ook hoe er langs mijn traject, sinds de laatste keer dat ik hier voorbijkwam, nieuwe betonnen constructies zijn bijgekomen: schuren en stallen. Agro-industrie.