maandag 10 maart 2025

boekverhaal 23

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

april 1983


MONSTRE SACRÉ

Ik had al, met weinig enthousiasme, De metsiers gelezen, en ook voor De koele minnaar was ik niet echt warmgelopen. Het genot dat de gedichten van Figuratief mij eventueel hadden kunnen verschaffen, was abstract gebleven. Neen, het monstre sacré van de Vlaamse letteren moest voor mij nog zijn sporen verdienen. Heel lang zou ik daar niet meer op moeten wachten want Het verdriet werd later in hetzelfde jaar 1983 als waar ik het hier over heb op de wereld losgelaten. (Monstre sacré was, ik geef het toe, een term die ik in die tijd nog niet kende.)

In de Gentse kringen waar ik in de eerste helft van de jaren tachtig, in de nasleep van mijn artistieke faux pas (zelfde opmerking als bij monstre sacré!), af en toe vertoefde – ik werd er al eens op een feestje uitgenodigd –, ontmoette ik Tom. Tom P. Ik vond hem op slag een sympathieke gast. Schriel en scherp, een beetje schichtig ook. Zijn smalle blonde kop was scherp gesneden. Spitse neus, dunne lippen, slimme oogjes. Terugwijkende kin. Hij leek mij een jongere versie van Paul Jambers, die in die tijd furore maakte met zijn reportages over de zelfkant en over prangende maatschappelijke fenomenen zoals de Millet-jassen.

Geen Millet-jas voor Tom. Hij droeg het toenmalige uniform van de kunstschoolstudent: jeans en parka, iets goedkoops aan de voeten en een wellicht door zijn of een lief gebreide veel te lange sjaal om de nek.

Tom rolde zijn sigaretten zelf. Daar stopte hij niets anders dan tabak in. Van het merk Samson of Belgam, daar wil ik vanaf zijn. Misschien was het wel Van Nelle. Pokkezwaar, dat laatste merk, maar wel statusverhogend als je er niet meteen van voor pampus lag.

We hadden het, een werkmanspint in de ene hand en rookgerief in de andere, over literatuur want Tom las ook al eens een boek. ‘Heb je De verwondering gelezen?’ Neen, dat had ik niet. Ik wist niet eens dat Claus een boek had geschreven dat zo heette. Ik wist over Claus eigenlijk niets: ik had op een katholieke school mijn humaniora gedaan. Omdat ik Tom sympathiek vond en bovendien volop doende was met uit mijn wereld te breken, nam ik me voor zijn raad op te volgen.

Terwijl we daar rokend en drinkend stonden te praten rook ik iets wat ook in een sigaret was gedraaid maar geen tabak was. Dichter dan die keer ben ik nooit bij gebruik van minder geoorloofde middelen gekomen. (Toen stond roken nog niet ter discussie en paften we er vrijwel allemaal lustig op los.)

Ik kocht en las het boek, verdwaalde erin en verbaasde me over zijn complexe structuur, liep erin verloren en vond er uiteindelijk niet veel aan en vergat het vrijwel onmiddellijk.

Zoals ik ook Tom P. uit het oog verloor en pas ergens in de jaren nul terugzag. Dat kon niet anders dan per toeval gebeuren want andere verbanden waren er tussen ons niet. Hij was winkelmeubilair aan het assembleren vlak bij waar ik toen woonde. Hij stond op straat rookpauze te houden en had dus tijd voor een praatje. Ik zei hem dat ik De verwondering had gelezen. ‘Ach, de verwondering,’ zei hij op een toon die verried dat hij het niet over de titel van een boek had. Maar dan toch: ‘Dat zou ik eens moeten herlezen.’ Ik kreeg niet de indruk dat De verwondering zijn lijfboek was gebleven.

Ik was toen al gestopt met roken, dus ik rookte niet mee.

In 2015 herlas ik Claus’ eerste echt belangrijke roman, die enkel door Het verdriet van België zou worden overtroffen. Ik maakte er dit keer mijn werk van want het was voor de leesclub die ik begeleidde. En ja, door mijn plichtbewuste lectuur kreeg ik nu wél een indruk van de waarde van het werk dat Claus schreef toen hij 32 was. Ik was 32 jaar eerder niet geduldig genoeg geweest om dat in te zien.

Ik heb Tom P. nooit meer teruggezien. Geen idee hoe het hem sindsdien is vergaan en of hij nog altijd zijn sigaretten zelf rolt en op Paul Jambers gelijkt.





Hugo Claus, De verwondering, 1962