In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
januari 1983
WREED SPEL
Het vreemde aan het verhaal ‘Manuscript gevonden in een jaszak’ is dat daarin geen sprake is van een manuscript, en al zeker niet van een manuscript dat in een jaszak wordt gevonden. Julio Cortázar lijkt te suggereren dat hij het hele verhaal toevallig gevonden heeft, dat hij het dus niet zelf heeft geschreven. Of dat, vanuit een ander perspectief bekeken, het manuscript hém heeft gevonden. De auteur, of de ik-figuur in het verhaal, lijken in het niets verdwenen.
Natuurlijk is Cortázar de auteur. Hij nam het verhaal ‘Manuscript gevonden in een jaszak’ op in zijn bundel Octaedro (1974, drie jaar later vertaald als Octaëder).
Hoe ik er toe kwam die verhalenbundel aan te schaffen, weet ik niet meer. Wellicht zal ik mij hebben laten verleiden door een afprijzing. Dat kan ik nu niet meer checken want toen ik in het bezit kwam van de Verzamelde verhalen (meer dan duizend bladzijden op dundrukpapier; een ‘eenmalige oplage van duizend handgenummerde exemplaren’; het mijne heeft het nummer 520), zag ik geen reden om de aparte bundel te bewaren. Daar heb ik nu spijt van want dat luxevolume nodigt veel minder uit om ter hand te worden genomen.
Ik las Octaëder in januari 1983 en het was voor mij meteen duidelijk dat het ‘Manuscript...’-verhaal een van mijn favorieten zou blijven. Niet zozeer omwille van stilistische kwaliteiten maar omwille van het plot, Cortázars verbeelding van hoe ook de belangrijkste wendingen in onze levens vaak op een onduldbare wijze op toeval zijn gebaseerd.
Kort samengevat komt het verhaal hierop neer (ik vereenvoudig). De naamloze ik-figuur komt in de Parijse metro tegenover een knappe jonge vrouw te zitten. Zoals de sociale code het voorschrijft, kijken zij elkaar niet aan. Maar via de weerspiegeling in de ruit krijgen ze wel oogcontact. Van het een komt het ander, ze gaan iets drinken en hebben een goed gesprek. Maar de man wil niet dat het verder gaat dan dat. Hij wil een bekrachtiging van deze toevallige ontmoeting. Hij start een wreed spel: zonder vooraf een traject of tijdstip af te spreken, zal hij willekeurige verplaatsingen maken met de metro, met willekeurige overstappen op andere lijnen volgens een ingewikkeld patroon. De ontmoeting met de jonge vrouw zal maar een vervolg kennen wanneer zij nog eens tegenover elkaar komen te zitten.
Parijs is een grote stad met een uitgebreid metronet, dat twintig uur per dag in functie is.
Het verhaal van Cortázar doet me denken aan een experiment van de kunstenares Sophie Calle: zij koos in Venetië een willekeurige manspersoon uit en volgde hem door de nauwe straatjes en tussen de toeristen tot zij hem een deur zag binnengaan of een taxiboot opstappen. Dan koos zij een volgende ‘slachtoffer’ uit, enzovoort. Deze suite vénitienne documenteerde zij met sluiks gemaakte foto’s. Of neem weduwe M., die mij onlangs vertelde hoe zij haar intussen meer dan tien jaar geleden overleden echtgenoot ontmoette. Eind de jaren vijftig kwam zij vanuit Duitsland, waar zij tijdens de oorlog geboren was en nog steeds woonde, samen met een vriendin per autostop naar Brugge. Net als Hamburg, waar M. werkte, was Brugge in de Middeleeuwen een Hanzestad. Vandaar haar interesse. De laatste autobestuurder die de twee vriendinnen een lift gaf, kende in Brugge een goede stadsgids die het Duits machtig was en zeker en vast graag een rondleiding zou geven aan de twee jonge vrouwen. Deze gids was de vader van de jongeman die enkele jaren later, na talloze brieven heen en weer en enkele bezoeken aan Hamburg, met M. in het huwelijk trad. Vandaag, meer dan zestig jaar later, blikt M. met onverminderde liefde terug op een gelukkig en rijkgevuld leven. Godzijdank was bij geen van beiden de onzalige gedachte gerezen om hun toevallige ontmoeting door de wisselvalligheden van een wreed, op toeval gebaseerd spel te laten bekrachtigen.
Julio Cortázar, Octaëder, 1977
Julio Cortázar, Verzamelde verhalen, 1995