voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
Geen slecht idee, het huis laten fotograferen voordat het zal worden verlaten. Nu nog niet: later, veel later. Meer dan een halve eeuw geleden namen de ouders hier hun intrek. Een nieuw huis, groot genoeg voor zes kinderen en er zouden er nog volgen. Er zou er ook een sterven, maar dat was later, veel later.
Ik geloof niet dat er in die halve eeuw veel veranderd is. Het behangselpapier in de slaapkamers, de reclamestickers uit de jaren zeventig op een kast op zolder, de keukentafelbank met voor elke telg een opklapbaar zitje, dat als deksel fungeerde van een opbergvak. ‘Voor al hun briel,’ zegt H., 84 jaar nu. ‘Briel’ is Kortrijks dialect voor brol, rommel. En inderdaad, er ligt nog brol in, vermengd met kruimels van lang geleden gebakken broden: cahiers, kleurpotloden, een boekje kaarten, een dobbelsteen, duizenden keren geworpen in onnaspeurbare spellen.
M. toont mij zijn kast met opgespaarde afleveringen van De Standaard der Letteren. Mooi gesorteerd, met kaartjes tussen waarop hij jaartallen heeft geschreven. 1987, 1988, 1989… Hij is een trouwe lezer, al van in de tijd van Guido Van Hoof en Gaston Durnez. Hij heeft alle veranderingen opgemerkt, hij weet wat het nu is. Tot wat het nu verworden is. ‘Het is hetzelfde niet meer,’ stelt hij eufemiserend.
M. is een katholieke, Vlaamse intellectueel van 85, een prototypische Standaard-lezer. Hij denkt, zonder daarom halsstarrig bij de preken van Libert Vander Kerken en het obstinate conservatisme van Gerard Bodifée te zweren, met een zekere weemoed aan de tijd waarin een uitgewerkt interview en een trage recensie nog niet de plaats hadden moeten ruimen voor vlotte babbels en prettig aanvoelende sfeerreportagetjes.
In de slaapkamer van het echtpaar het kistje waarin juwelen rusten op rood maar bestoft pluche. Op de kasten beeldjes uit het inderhaast verlaten Congo. De portretten van de kinderen aan de wanden. In de keuken de broodsnijmachine. Moeders en vaders zachte en vasthoudende handen hebben in al die tijd het houten handvat van de zwengel gepolijst – ze kopen nog altijd ongesneden brood.
M. vertelt over zijn beroepsloopbaan. Door zijn vader was hij voorbestemd om horlogemaker te worden. De aanleg voor precisie had hij, maar niet de fijne motoriek noch de belangstelling voor dat vak. Het seminarie, de kolonie, de kennismaking met de vrouw die de moeder van zijn acht kinderen zou worden. Via een tante was dat gegaan – maar ja, hoe gebeuren die dingen? De kolonie en de terugkeer naar een onduidelijk bestaan in kil en vochtig Vlaanderen. In de toen nog veilig verzuilde samenleving kon hij zich aan een financiële instelling van de Vlaams-katholieke pijler vastklampen: hij zou voortaan in verzekeringen doen, later kon hij aan de slag als bankbediende. Zijn weg liep niet over rozen. Maar er kwam brood op de plank.
Ze hebben niet allemaal al hun kansen benut (zo gaat dat in het leven), maar niet één van de acht heeft die kansen niet gekregen.
Ik doe nog eens mijn ronde met een breedhoek, in de zithoek wordt ondertussen het aperitief geserveerd: een uit de kluiten gewassen picon-vin blanc. Mét, zoals het hoort, een flinke scheut cointreau. Daarna gaan we aan tafel voor een ‘eerlijk en heerlijk’ (M.) Vlaams maal: groentesoep, kalfsfricassee met witlof en kroketjes. M. bakt de kroketjes in het achterhuis. Het futuristische design van de frituurketel vloekt met de franjeloze jaren zestig en zeventig in het huis. Dat nu nog leeft en functioneert. Talrijk zijn nog steeds de bezoeken van kinderen en kleinkinderen – hetgeen het echtpaar jong houdt.