TIENDE DAG 1-5
X – 1.
Messer Ruggieri dei Figiovanni, een Florentijnse ridder, besluit na een tijd koning Alfons van Spanje te hebben gediend naar Toscane terug te keren omdat hij meent niet voldoende te zijn beloond. Hij krijgt van de koning een muilezelin mee en ook een dienaar, die de opdracht heeft om Ruggieri de tweede dag na zijn vertrek het bevel te geven om spoorslags naar Alfons terug te keren. Maar de eerste dag heeft de muilezelin harde knollen gekakt, wat Ruggieri een verwijzing naar de krenterigheid van koning Alfons heeft doen maken die de dienaar niet is ontgaan. En zo komt dit, na Ruggieri’s terugkeer, de koning van Spanje ter ore. Deze begrijpt de boodschap en maakt Ruggieri duidelijk dat het feit dat hij de Toscaan niet naar behoren heeft vergoed meer met het lot dat met zijn vermeende koninklijke krenterigheid te maken heeft.
X – 2.
De abt van Cluny verblijft tijdelijk aan het hof van paus Bonifatius de Achtste. Hij trekt van daaruit naar Siena om er in de baden aldaar genezing te zoeken voor zijn maagklachten. Onderweg wordt hij gevangengenomen door roverhoofdman Ghino di Tacco, die in onmin leeft met de paus. Ghino geneest de abt van zijn kwaal met een strikt dieet van geroosterd brood en witte wijn. De abt is dankbaar hiervoor en zorgt ervoor dat de struikrover en de paus weer door één deur kunnen.
X – 3.
Op de drukke handelsroute van het Westen naar het Verre Oosten woont de onmetelijk rijke oude edelman Nathan, bekend om zijn gulheid en gastvrijheid en om die reden ook zeer populair. Dat steekt de ogen uit van de al even rijke maar veel jongere Mithridanes. Die zou graag Nathans gulheid overtreffen, maar hij beseft al spoedig dat dit hem niet zal lukken zolang Nathan leeft. Daarom besluit hij hem te doden. Hij zoekt en vindt Nathan zonder te beseffen dat de oude man die hij voor zich heeft Nathan is. Deze ontvangt – hoe kan het anders – Mithridanes zeer gastvrij. Hij biedt hem zelfs zijn eigen leven aan. Mithridanes heft al het zwaard tegen de oude man, maar beseft pas op het laatste moment wie er voor hem staat. Hij weet dat hij Nathans edelmoedigheid nooit zal kunnen overtreffen en ziet definitief af van zijn voornemen.
X – 4.
Omdat de jonge Bolognese messer Gentile Carisendi zijn liefde voor de met Niccoluccio Caccianemico gehuwde edelvrouw madonna Catalina niet beantwoord weet, verhuist hij naar Modena. Wanneer Niccoluccio een tijd uithuizig is, sterft Catalina. Zij neemt haar ongeboren kind mee in het graf. Gentile zet zijn verliefdheid om in necrofilie en brengt haar in haar graf een bezoek. Hij komt er tot de vaststelling dat Catalina slechts schijndood is. Gentile bevrijdt haar en vertrouwt haar aan de zorgen van zijn moeder toe. Hij vraagt Catalina om, als wederdienst voor zijn weldaad, voorlopig niet naar huis terug te keren. Hij wil de teruggave van Catalina aan haar echtgenoot regisseren. Gentile keert terug naar zijn functie in Modena. Wanneer hij enkele maanden terug thuis is, blijkt Catalina van een flinke zoon te zijn bevallen. Gentile komt er nu eindelijk toe haar terug te geven aan Niccoluccio, maar pas na deze te hebben doen instemmen met een verhaal dat moet bewijzen dat iemand die een persoon achteloos aan zijn lot heeft overgelaten geen aanspraak meer kan maken op die persoon.
X – 5.
Te Udine is de edelvrouw madonna Dianora gelukkig getrouwd met de schatrijke Gilberto. Dianora wordt zeer tegen haar zin aanbeden door Ansaldo Gradense. Om van diens gezaag af te zijn, geeft ze hem een opdracht waarvan ze denkt dat hij onmogelijk te vervullen is. Als Ansaldo erin slaagt om haar in januari een bloeiende tuin te schenken, belooft zij hem ter wille te zijn. Met de hulp van een magiër slaagt Ansaldo erin om Dianora in januari, hoewel het sneeuwt en vriest, een groene lentetuin aan te bieden. De schrik slaat Dianora om het hart. Gilberto, die pragmatisch vreest dat de kunsten van Ansaldo’s magiër wel eens tegen hem zouden kunnen worden ingezet, bezweert zijn echtgenote om toch maar naar Ansaldo te gaan en hem haar lichaam, niet haar hart, aan te bieden. De onbaatzuchtigheid van Ansaldo evenwel blijkt groter dan de drang om zijn lusten op zijn moeizaam veroverde prooi bot te vieren.
Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)