aanvulling bij 10 februari
Een van de vrouwen die de kuikentjes sorteert, laat er eentje vallen. Economisch gezien een crime want in de tijd dat de vrouw nodig heeft om het dier op te rapen, had ze er vijftig andere kunnen sorteren (zó snel gaat het!, zó afgemeten en getraind zijn de gebaren!, zo machinaal en onpersoonlijk is de hele bewerking!). Maar ze raapt het dus op. Dat gebaar heeft iets zachts.
De zwarte arbeider in de komkommerserre. Hij oogst de komkommers – ze zien wit van de sproeistof. Hij laat er een vallen, en raapt hem op.
De regisseur kiest uit uren film deze momenten, deze accidenten, deze accenten van menselijkheid. Deze kwetsuren die aan de natuur, of wat daar in die industriële omstandigheden van overblijft, worden toegebracht: een gevallen kuiken, een geblutste komkommer.
woensdag 28 februari 2007
dinsdag 27 februari 2007
maandag 26 februari 2007
zaterdag 24 februari 2007
Carnaval in Malmedy en Eupen
Neen, ik ben geen carnavalmens. Maar wat ik vorige week in Malmedy heb gezien – en ik heb u hier een beetje laten meekijken – heeft me toch gunstiger gestemd ten aanzien van het fenomeen. Het contrast met de stoet in Eupen de dag erna (ik denk dat ik daar ook nog wat foto’s van heb) heeft me de kwaliteiten van Malmedy nog beter doen inzien. In Eupen was er een opeenvolging van praalwagens, opgetuigd en bemand door leden van verenigingen. Verenigingen die buiten het carnaval het hele jaar door iets betekenen, of specifieke carnavalsverenigingen met geen andere raison d’être dan de jaarlijkse optocht en het feestgedruis eromheen. Sommige wagens waren ronduit slordig of louter pro forma versierd – niet veel meer dan een alibi om eens goed uit de bol te gaan en het flink op een zuipen te zetten. Dat werd dan ook gedaan: in sommige praalwagens was de bar ingebouwd, de meestappende leden konden er zich onafgebroken gaan bevoorraden. Er werd nogal met snoep gegooid, en de interactie tussen stoet en publiek bestond uit niet veel meer dan uit kijken en snoep oprapen. Maar men ging er ook met collectebussen rond.
Heel anders ging het er in Malmedy aan toe. De verschillende groepen waren piekfijn en met smaak uitgedost, en ze waren zeer uniform, ook in de choreografie. Maar vooral: er was een overkoepelende regie van de hele stoet. Tussen de groepen door waren er voortdurend terugkerende personages die zorgden voor een bijna intieme interactie met de toeschouwers. Van op de karren gooiden mannen heel vriendelijk met appelsienen, zeer voorzichtig om toch vooral niemand te treffen: ze gooiden de appelsienen in een opwaarts boogje naar wie al zijn handen ernaar had uitgestrekt en dus op vangen bedacht was. De witgehandschoende lange armen (twee stokken met een ‘hand’ op, vastgehouden en ‘bestuurd’ in veel te lange mouwen) gingen over de hoofden en verplaatsten mutsen, petten en hoeden van het ene hoofd naar het andere. En namen dan die hoofddeksels terug op en plaatsten ze terug. De witte handjes gaven ook bolwassingen: ze aaiden door haardossen. Heel vriendelijk allemaal. En dan kwamen er engelen met aureooltjes boven hun hoofd: die streelden heel zacht de hoofden en legden de haren terug in de plooi. Of ze raakten de hoofden alleen maar aan. Zoals ook de door lachende mannen op de schouders meegedragen meterslange takkenbezems: die gingen ook zachtjes over de hoofden heen. Er waren de bakkers die met hun bakovenspatels ondeugend de achterwerken van de vrouwen aan de kant bewerkten. En er waren de brigades van vijf, zes gemaskerde mensen met een lange rode wipneus, een wit pijpje in de mond, een rood-wit gestreepte lange slaapmuts, een marineblauwe jak en een witte broek: die liepen in een rij achter iemand aan die daarop niet bedacht was, om dan plots van koers te veranderen, het op een lopen te zetten en met versnelde pas tegen de richting van de stoet in een eind terug te keren, tot ze weer iemand in het vizier kregen. Er werd in Malmédy heel wat meer gelachen dan in Eupen. In Eupen – alaaf! – was de sfeer alleen maar uitgelaten en in elk geval veel Duitser, in Malmedy was er vriendelijkheid en zelfs tederheid.
Als u volgend jaar de zondag voor vastenavond daar in de buurt bent…
Als u volgend jaar de zondag voor vastenavond daar in de buurt bent…
vrijdag 23 februari 2007
Onder aan de dijk
Wend de steven, ziet de dolfijnen, klief met uw kiel de wateren – en voel hoe het leven méér is dan wat de meesten er van bakken. Een bevrijdende kijk op vrijheid en tijd: ‘Onder aan de dijk’ van Paul Willaert.
donderdag 22 februari 2007
woensdag 21 februari 2007
Uit het nieuws
Steekpartij in het carnavalsgewoel van Binche: een jongen van zeventien sterft. Geen aanwijsbaar motief, zeggen de politiediensten, en dus gaat het hier, eens te meer, om ‘zinloos geweld’. Dat zal wel, maar het gebruik van die term heeft een onaangename bijwerking: van de weeromstuit wordt elke gewelddaad mét een aanwijsbaar motief een vorm van ‘zinvol geweld’.
dinsdag 20 februari 2007
Beeld (8)
Het Liegend Konijn is een poëzietijdschrift dat twee keer per jaar verschijnt. Het nieuwe nummer werd voorgesteld op een poëzieavond in het Vlaams Parlement – de connecties van de hoofdredacteur zijn schier eindeloos. Het Konijn haalde, zoals u ziet, zelfs de televisie. De still hierboven is geplukt van de website van Het Liegend Konijn. De man links achteraan is de hoofdredacteur. Hij heet Deleu, Deleeuw dus eigenlijk, hetgeen wel past in een Vlaams Parlement. Ik weet niet hoe in het dierenrijk de verhoudingen zijn tussen konijnen en leeuwen, maar afgaande op dit beeld ben ik toch wel geneigd mij daar een bepaalde mening over te vormen. De man op de voorgrond, de presentator, doet een woordje voor het konijn, maar de leeuw is onvermurwbaar en zal onvermijdelijk toeslaan. Het wordt een gruwelijk spektakel, het twee keer per jaar verschijnende tijdschrift zal aan flarden worden gescheurd en de gedichten en verzen zullen meedogenloos worden verorberd en her en der uiteenspatten.
zondag 18 februari 2007
vrijdag 16 februari 2007
Kan het onbeschaamder?
Dit soort mails krijg ik binnen:
Beste,
De Morgen treedt in het spoor van Al Gore. Vanaf maandag 26 februari vindt u in uw krant elke dag een deel van zijn spraakmakende boek 'An Inconvenient Truth', naar de gelijknamige film over de opwarming van de aarde.
Voor maar 4,90 euro krijgt u er een handige verzamelmap bij. Een habbekrats in vergelijking met de prijs die de volgende generatie zal betalen.
'An Inconvenient Truth' gratis in uw brievenbus? Dat kan. Abonneer u voor woensdag 21 februari op De Morgen en u krijgt elke dag een gratis deel samen met de krant in uw brievenbus. Klik hier en kies de abonnementsformule die het best bij u past.
Wij wensen u alvast veel leesplezier met 'An Inconvenient Truth' en natuurlijk met De Morgen.
Met vriendelijke groeten
De Morgen
Beste,
De Morgen treedt in het spoor van Al Gore. Vanaf maandag 26 februari vindt u in uw krant elke dag een deel van zijn spraakmakende boek 'An Inconvenient Truth', naar de gelijknamige film over de opwarming van de aarde.
Voor maar 4,90 euro krijgt u er een handige verzamelmap bij. Een habbekrats in vergelijking met de prijs die de volgende generatie zal betalen.
'An Inconvenient Truth' gratis in uw brievenbus? Dat kan. Abonneer u voor woensdag 21 februari op De Morgen en u krijgt elke dag een gratis deel samen met de krant in uw brievenbus. Klik hier en kies de abonnementsformule die het best bij u past.
Wij wensen u alvast veel leesplezier met 'An Inconvenient Truth' en natuurlijk met De Morgen.
Met vriendelijke groeten
De Morgen
donderdag 15 februari 2007
woensdag 14 februari 2007
Mededeelzaam en geslepen
De achterblijver van Yves Petry biedt geen spannend verhaal en nog minder een ‘goed gevoel’, neen, het is een filosofische roman die ex negativo – zoals de beeldhouwer rond een leegte een mal aanbrengt en uit die leegte het beeld te voorschijn laat komen – een positief beeld schetst van dé mens in déze tijd. Niets minder dan dat.
Ambitieuze kerel, die Petry.
We leven in een vaderloze tijd. En dan gaat het niet alleen over het feit dat mannen zich niet eens als spermadonors nog langer onmisbaar kunnen voelen: ze worden ook als morele autoriteit steeds meer quantité négligable. In onze cultuur is het doorgeven van in evidente patronen ingebedde waarden en normen problematisch geworden omdat het (vaderlijk) gezag problematisch is geworden. Op drift geslagen in dit morele vacuüm houdt de moderne westerse mens zich onledig met het liederlijke achternajagen van hedonistische hersenschimmen.
Zo ongeveer klinkt Petry’s niet zo vrolijke wijsje. Op die beat vertelt hij een hilarisch verhaaltje over een jonge en ambitieuze werknemer van een elektronicabedrijf, die volledig opgaat in het creëren van een supercomputer, Baby genaamd, maar die, onder andere door de dood van zijn (biologische) vader, het spoor bijster raakt en in een depressie ten onder gaat.
De superfunctionalistische machine Baby zal uiteindelijk de mens overbodig maken, hij maakt van ons achterblijvers. (Zoals de vaderloos geworden antiheld Gram Goetleven een achterblijver is.) Baby is uiteraard niet méér dan een concept (al valt er in onze realiteit wel een en ander aan te wijzen dat dit toekomstvisioen niet zó schimmig maakt), maar dat concept laat Petry wel toe om te verdedigen dat de mens méér is dan alleen maar een machine. Er komt bij die mens ook zoiets als irrationaliteit om de hoek kijken, gevoel, liefde eventueel, en allerlei waarden – bijvoorbeeld in de omgang met de doden (en zélfs met de levenden) – waarden die je niet in één-twee-drie kunt verantwoorden binnen een strikt nutsdenken maar die toch essentieel zijn om van menselijkheid te kunnen spreken.
Met Yves Petry is eindelijk nog eens een actuele en relevante Vlaamse schrijver opgestaan, ik bedoel een die niet alles inzet op het duistere collaboratieverleden van zijn voorzaten, de frustraties die de voorbije generaties in een of ander nonnenklooster hebben opgelopen of de eigen navel en het staren daarnaar. Hij vermeit zich ook niet met vrijblijvende postmoderne spelletjes die vooral opvallen door hun omvang en hun modieuze typografie. Neen, Petry is een schrijver met potentieel een internationale uitstraling, die zich bezighoudt met de problemen en vragen van een op hol geslagen, volop globaliserende en zich in een morele crisis bevindende wereld. Zoals we die ook, laat ons wel wezen, in Vlaanderen kennen.
Dat op zich zou niet voldoende zijn om van een literaire revelatie te kunnen spreken. Petry’s grootste kwaliteit – als schrijver – is dat hij zijn zware en diepgravende thema’s met een speelse en in de Nederlandse letteren uitzonderlijk vloeiende stijl iets vederlichts weet mee te geven. De achterblijver beantwoordt volkomen aan de vereisten van ‘een goeie roman’, die Petry zelf in het boek aangeeft:
Je zou erdoor kunnen worden geïnspireerd […]. Misschien niet zozeer door het verhaal. […] Maar wel door de verteller. Door zijn geest, zijn stem, zijn stijl. Door zijn manier van verleiden. Sommige boeken spreken je nu eenmaal pakkender, gewaagder en uitdagender toe dan je van een mens doorgaans mag verwachten. Waar de roman ook over gaat, het is de stem van een geslepen verleider die je hoort. Een verleider die uren van je tijd vraagt om zijn overtuigingen, zijn visie en obsessies met hem te delen. Hij wil dat de bestaande wereld tot een herinnering vervaagt en dat je de artificiële wereld die hij je aanbiedt, voor werkelijker gaat houden dan deze in feite is. Maar hij dringt zich niet zomaar aan je op. Hij overstijgt de pretentie van de doorsneeverleider. Net als om het even welk individu is ook de roman een eenzame geest. Alleen is zijn eenzaamheid soms veel mededeelzamer en zijn mededeelzaamheid veel geslepener dan wat je gewoonlijk te horen krijgt. Daar kun je een warm gevoel aan overhouden. Er zijn niet veel mensen die zich zo uitsloven om een ander voor hun verzinsels te winnen als een roman voor zijn lezer doet. Een goed geschreven roman voelt soms aan als een opwindend compliment aan je intelligentie en verbeeldingskracht. Hij durft intiemer klinken dan je zelf ooit had gedurfd. En dat kan aanstekelijk werken, vind ik. Dan doet de stem van een roman je niet alleen maar luisteren, hij kan je zelfs een beetje leren spreken…
Zo is De achterblijver een boek dat zich erg vlot laat lezen, maar dat je tegelijk als een mokerslag treft en behoorlijk wat stof tot nadenken overbrengt.
Ambitieuze kerel, die Petry.
We leven in een vaderloze tijd. En dan gaat het niet alleen over het feit dat mannen zich niet eens als spermadonors nog langer onmisbaar kunnen voelen: ze worden ook als morele autoriteit steeds meer quantité négligable. In onze cultuur is het doorgeven van in evidente patronen ingebedde waarden en normen problematisch geworden omdat het (vaderlijk) gezag problematisch is geworden. Op drift geslagen in dit morele vacuüm houdt de moderne westerse mens zich onledig met het liederlijke achternajagen van hedonistische hersenschimmen.
Zo ongeveer klinkt Petry’s niet zo vrolijke wijsje. Op die beat vertelt hij een hilarisch verhaaltje over een jonge en ambitieuze werknemer van een elektronicabedrijf, die volledig opgaat in het creëren van een supercomputer, Baby genaamd, maar die, onder andere door de dood van zijn (biologische) vader, het spoor bijster raakt en in een depressie ten onder gaat.
De superfunctionalistische machine Baby zal uiteindelijk de mens overbodig maken, hij maakt van ons achterblijvers. (Zoals de vaderloos geworden antiheld Gram Goetleven een achterblijver is.) Baby is uiteraard niet méér dan een concept (al valt er in onze realiteit wel een en ander aan te wijzen dat dit toekomstvisioen niet zó schimmig maakt), maar dat concept laat Petry wel toe om te verdedigen dat de mens méér is dan alleen maar een machine. Er komt bij die mens ook zoiets als irrationaliteit om de hoek kijken, gevoel, liefde eventueel, en allerlei waarden – bijvoorbeeld in de omgang met de doden (en zélfs met de levenden) – waarden die je niet in één-twee-drie kunt verantwoorden binnen een strikt nutsdenken maar die toch essentieel zijn om van menselijkheid te kunnen spreken.
Met Yves Petry is eindelijk nog eens een actuele en relevante Vlaamse schrijver opgestaan, ik bedoel een die niet alles inzet op het duistere collaboratieverleden van zijn voorzaten, de frustraties die de voorbije generaties in een of ander nonnenklooster hebben opgelopen of de eigen navel en het staren daarnaar. Hij vermeit zich ook niet met vrijblijvende postmoderne spelletjes die vooral opvallen door hun omvang en hun modieuze typografie. Neen, Petry is een schrijver met potentieel een internationale uitstraling, die zich bezighoudt met de problemen en vragen van een op hol geslagen, volop globaliserende en zich in een morele crisis bevindende wereld. Zoals we die ook, laat ons wel wezen, in Vlaanderen kennen.
Dat op zich zou niet voldoende zijn om van een literaire revelatie te kunnen spreken. Petry’s grootste kwaliteit – als schrijver – is dat hij zijn zware en diepgravende thema’s met een speelse en in de Nederlandse letteren uitzonderlijk vloeiende stijl iets vederlichts weet mee te geven. De achterblijver beantwoordt volkomen aan de vereisten van ‘een goeie roman’, die Petry zelf in het boek aangeeft:
Je zou erdoor kunnen worden geïnspireerd […]. Misschien niet zozeer door het verhaal. […] Maar wel door de verteller. Door zijn geest, zijn stem, zijn stijl. Door zijn manier van verleiden. Sommige boeken spreken je nu eenmaal pakkender, gewaagder en uitdagender toe dan je van een mens doorgaans mag verwachten. Waar de roman ook over gaat, het is de stem van een geslepen verleider die je hoort. Een verleider die uren van je tijd vraagt om zijn overtuigingen, zijn visie en obsessies met hem te delen. Hij wil dat de bestaande wereld tot een herinnering vervaagt en dat je de artificiële wereld die hij je aanbiedt, voor werkelijker gaat houden dan deze in feite is. Maar hij dringt zich niet zomaar aan je op. Hij overstijgt de pretentie van de doorsneeverleider. Net als om het even welk individu is ook de roman een eenzame geest. Alleen is zijn eenzaamheid soms veel mededeelzamer en zijn mededeelzaamheid veel geslepener dan wat je gewoonlijk te horen krijgt. Daar kun je een warm gevoel aan overhouden. Er zijn niet veel mensen die zich zo uitsloven om een ander voor hun verzinsels te winnen als een roman voor zijn lezer doet. Een goed geschreven roman voelt soms aan als een opwindend compliment aan je intelligentie en verbeeldingskracht. Hij durft intiemer klinken dan je zelf ooit had gedurfd. En dat kan aanstekelijk werken, vind ik. Dan doet de stem van een roman je niet alleen maar luisteren, hij kan je zelfs een beetje leren spreken…
Zo is De achterblijver een boek dat zich erg vlot laat lezen, maar dat je tegelijk als een mokerslag treft en behoorlijk wat stof tot nadenken overbrengt.
dinsdag 13 februari 2007
Mijn woordenboek (146)
ADEQUAAT
Het kwam er op aan om op een relevante manier onnauwkeurig te zijn. Dat was het. Eindelijk had hij de hindernis genomen. Weken was die prop blijven zitten. Adequaat. Hij was lang blijven steken bij de aard van omschrijvingen à la Van Egters. In het universum van autist Frits van Egters is het uitermate belangrijk om in de chaos orde te scheppen door nauwkeurig te formuleren. De definitie 'Wind is tocht in huis' is niet precies genoeg want niet omkeerbaar, zegt Reve. Kommaneukerij en formalisme vormen een amechtige daad van verzet tegen een uit elkaar schuivende wereld waarin geen zin meer te bespeuren valt. Maar je komt er niet ver mee. Wind is tocht in huis. Dat was al die tijd de prop geweest, die de doorstroom tegenhield. Maar nu was hij daar eindelijk voorbij. ‘Relevante onnauwkeurigheid, daar komt het op aan.’ Hij maakte daar de eerste zin van een denkbeeldige tekst van. Knip en plak: nu stond de zin helemaal bovenaan. Hij plaatste er de cursor onder en begon te schrijven en hield niet meer op. Het bleef maar komen, het bleef maar stromen.
Het kwam er op aan om op een relevante manier onnauwkeurig te zijn. Dat was het. Eindelijk had hij de hindernis genomen. Weken was die prop blijven zitten. Adequaat. Hij was lang blijven steken bij de aard van omschrijvingen à la Van Egters. In het universum van autist Frits van Egters is het uitermate belangrijk om in de chaos orde te scheppen door nauwkeurig te formuleren. De definitie 'Wind is tocht in huis' is niet precies genoeg want niet omkeerbaar, zegt Reve. Kommaneukerij en formalisme vormen een amechtige daad van verzet tegen een uit elkaar schuivende wereld waarin geen zin meer te bespeuren valt. Maar je komt er niet ver mee. Wind is tocht in huis. Dat was al die tijd de prop geweest, die de doorstroom tegenhield. Maar nu was hij daar eindelijk voorbij. ‘Relevante onnauwkeurigheid, daar komt het op aan.’ Hij maakte daar de eerste zin van een denkbeeldige tekst van. Knip en plak: nu stond de zin helemaal bovenaan. Hij plaatste er de cursor onder en begon te schrijven en hield niet meer op. Het bleef maar komen, het bleef maar stromen.
maandag 12 februari 2007
Overschrijven (46)
Het informatiequotiënt is het cijfer dat de gemiddelde informatieve waarde per tijdseenheid uitdrukt die Baby toeschrijft aan de dynamische patronen van een systeem dat door hem wordt gescand. Ik had een gemiddelde gehaald van honderddrieëntachtig komma negenenzestig. Daar mocht ik tevreden over zijn. Ik had me een behoorlijk dynamisch baasje getoond, al hing ik nu dan ook in de touwen, verpulverd door mijn monsterlijk abstracte tegenstander. Om u een idee te geven: de doorlichting van het brein van een verdoofde muis geeft een quotiënt van ongeveer zestig. Ik had me met andere woorden gemiddeld drie keer zo vinnig en variabel gedragen als een verdoofde muis. Ik denk niet dat er veel mensen rondlopen die zoiets na afloop van hun kantoordag in alle objectiviteit over zichzelf kunnen zeggen, om van hun vrije dagen maar te zwijgen.
Yves Petry, De achterblijver, De Bezige Bij (2006), 94-95
Yves Petry, De achterblijver, De Bezige Bij (2006), 94-95
zondag 11 februari 2007
zaterdag 10 februari 2007
Een vervelende waarheid
Bij de film Our Daily Bread van Nikolaus Geyrhalter over de voedsel- en agro-industrie.
De steriele symmetrie met het centrale vluchtpunt zet het leven gevangen.
Een arbeider zaagt een rund doormidden en ontvangt een gsm: la vie est ailleurs.
Een kamerplant zieltoogt in de hoek van de kantine.
Achter de versufte werkneemsters die hun boterham opeten hangen briefjes met schema’s en productiecijfers aan de muur.
Een olijfboomschudmachine schudt de romantiek van de olijfboom aan diggelen.
De trieermachine smasht levende gele kuikentjes als tennisballen in een bak.
Geïmporteerde arbeidskrachten plukken zonder bescherming de vruchten van de zwaar bespoten planten.
North by Northwest: het – gele – sproeivliegtuig boven een veld zonnebloemen, die, later in het jaar, zwart en verdord en met hangende kopjes worden geoogst door een monster met scherpe tanden. De camera op de bestuurdersplaats: wij besturen het monster.
De honderden horizontale afzetlijnen van de zoutlagen diep in de zoutmijn: wij souperen in enkele jaren op wat zich in vele millennia heeft gevormd.
Vreemd dat over deze film, in vergelijking met die van Al Gore, zo weinig wordt gezegd – de truth die hier wordt getoond is toch ook unconvenient?
Vreemd ook: de esthetiek van de herhaling, het ritme, de vormen. Het mensenvernuft dat machines ontwerpt die met genadeloze precisie het leven, het spartelen, het groeien… bedwingen.
De steriele symmetrie met het centrale vluchtpunt zet het leven gevangen.
Een arbeider zaagt een rund doormidden en ontvangt een gsm: la vie est ailleurs.
Een kamerplant zieltoogt in de hoek van de kantine.
Achter de versufte werkneemsters die hun boterham opeten hangen briefjes met schema’s en productiecijfers aan de muur.
Een olijfboomschudmachine schudt de romantiek van de olijfboom aan diggelen.
De trieermachine smasht levende gele kuikentjes als tennisballen in een bak.
Geïmporteerde arbeidskrachten plukken zonder bescherming de vruchten van de zwaar bespoten planten.
North by Northwest: het – gele – sproeivliegtuig boven een veld zonnebloemen, die, later in het jaar, zwart en verdord en met hangende kopjes worden geoogst door een monster met scherpe tanden. De camera op de bestuurdersplaats: wij besturen het monster.
De honderden horizontale afzetlijnen van de zoutlagen diep in de zoutmijn: wij souperen in enkele jaren op wat zich in vele millennia heeft gevormd.
Vreemd dat over deze film, in vergelijking met die van Al Gore, zo weinig wordt gezegd – de truth die hier wordt getoond is toch ook unconvenient?
Vreemd ook: de esthetiek van de herhaling, het ritme, de vormen. Het mensenvernuft dat machines ontwerpt die met genadeloze precisie het leven, het spartelen, het groeien… bedwingen.
vrijdag 9 februari 2007
Komiek in de politiek
Urbanus schreef vorige maandag in De Morgen zijn onvrede van zich af over het feit dat hij door die krant ‘rechts’ is genoem, en hij kreeg diezelfde avond in het televisieprogramma Morgen beter de kans om zich nader te verklaren. Het was mij ook al opgevallen – en van mij kan nochtans niet worden gezegd dat ik de uitlatingen van Urbanus op de voet volg, toch niet de ideologische – dat de komiek die zichzelf ooit ‘Van Anus’ noemde al meermaals schoorvoetend lucht had gegeven aan zijn angst voor vreemd gespuis én aan zijn wrevel over het feit dat in het huidige klimaat aan die angst alleen maar schoorvoetend lucht kan worden gegeven wegens politiek niet correct.
Laat ons eerlijk wezen: Urbanus heeft een punt. We kennen dit soort wrevel allemaal: wat we denken valt niet helemaal samen met wat we zeggen. Het concept ‘politiek correct’ lijkt wel daaruit geboren: uit het onbehagen dat de links denkende overvalt wanneer het tot hem doordringt dat hij met rechtse opinies moet afrekenen. Met zijn eigen rechtse opinies, welteverstaan. Een bezinning over de natuur van die wrevel doet ons dan ook vermoeden dat hij is ingegeven door de onvrede over de eigen lafheid om het denken en het spreken wél te laten samenvallen.
Dat nu uitgerekend een kunstenaar zijn licht moet laten schijnen op de schemerzone tussen het politiek correcte en het politiek niet-correcte! We vragen toch ook niet aan een politicus – om de een of andere reden komt mij hier nu de tronie van Pieter De Crem voor de geest – om ons te komen uitleggen waar kitsch eindigt en schoonheid begint?
Uitgerekend een kunstenaar – want kunstenaars plegen vanuit de onderbuik te redeneren – en dus niet of in elk geval minder zonneklaar te redeneren. Zij gebruiken gevoelsargumenten die heel lastig te begrijpen en dito te weerleggen zijn en die in een politiek discours passen als een tang op een varken. Het stopwoord van Urbanus is dan ook niet toevallig: ‘Ik heb het gevoel dat…’ Resultaat: de misverstanden worden alleen maar groter.
Laat ons eerlijk wezen: Urbanus heeft een punt. We kennen dit soort wrevel allemaal: wat we denken valt niet helemaal samen met wat we zeggen. Het concept ‘politiek correct’ lijkt wel daaruit geboren: uit het onbehagen dat de links denkende overvalt wanneer het tot hem doordringt dat hij met rechtse opinies moet afrekenen. Met zijn eigen rechtse opinies, welteverstaan. Een bezinning over de natuur van die wrevel doet ons dan ook vermoeden dat hij is ingegeven door de onvrede over de eigen lafheid om het denken en het spreken wél te laten samenvallen.
Dat nu uitgerekend een kunstenaar zijn licht moet laten schijnen op de schemerzone tussen het politiek correcte en het politiek niet-correcte! We vragen toch ook niet aan een politicus – om de een of andere reden komt mij hier nu de tronie van Pieter De Crem voor de geest – om ons te komen uitleggen waar kitsch eindigt en schoonheid begint?
Uitgerekend een kunstenaar – want kunstenaars plegen vanuit de onderbuik te redeneren – en dus niet of in elk geval minder zonneklaar te redeneren. Zij gebruiken gevoelsargumenten die heel lastig te begrijpen en dito te weerleggen zijn en die in een politiek discours passen als een tang op een varken. Het stopwoord van Urbanus is dan ook niet toevallig: ‘Ik heb het gevoel dat…’ Resultaat: de misverstanden worden alleen maar groter.
donderdag 8 februari 2007
Fluohesje zonder reclame
Pascal Digital stelt met plezier vast dat er rekening wordt gehouden met zijn suggesties. (Zie VRT-VAB op 2 februari.)
Briefje in een vakantiebroekzak gevonden
Je vous dois la vérité et je vous la dirai.
La route tournante ‘66
Je ne puis arriver à l’intensité qui se développe à mes sens.
un effet très décoratif
repoussoir
de beaux spectacles de panorama
Sa femme posait comme une pomme.
Les cartes deviennent la métaphore de la peinture.
romantique
impression.
construct. synthétique
quel beau motif
c’est celle que je préfère
le regard même sur le site est changé
Prijsvraag: Waar werd dit briefje volgekriebeld?
La route tournante ‘66
Je ne puis arriver à l’intensité qui se développe à mes sens.
un effet très décoratif
repoussoir
de beaux spectacles de panorama
Sa femme posait comme une pomme.
Les cartes deviennent la métaphore de la peinture.
romantique
impression.
construct. synthétique
quel beau motif
c’est celle que je préfère
le regard même sur le site est changé
Prijsvraag: Waar werd dit briefje volgekriebeld?
dinsdag 6 februari 2007
Overschrijven (45)
Om het
Om het dichtgeschroeidst.
Om het geasfalteerdst.
Om het afgeknaktst.
Om het toegetakeldst.
Om het afgeknaldst.
Om het ongerijmdst.
Om het uitgekooktst.
Om het afgezijktst.
Om het aangekoektst.
Om het gedeletetst.
Om het ideeënloost.
Om het platgewaltst.
Om het opgekroptst.
Om het poepeloerst.
Om het overstagst.
Om het nietst. Sst.
Peter Theunynck, Traangasmaatschappij, Wereldbibliotheek (2006), 37
Om het dichtgeschroeidst.
Om het geasfalteerdst.
Om het afgeknaktst.
Om het toegetakeldst.
Om het afgeknaldst.
Om het ongerijmdst.
Om het uitgekooktst.
Om het afgezijktst.
Om het aangekoektst.
Om het gedeletetst.
Om het ideeënloost.
Om het platgewaltst.
Om het opgekroptst.
Om het poepeloerst.
Om het overstagst.
Om het nietst. Sst.
Peter Theunynck, Traangasmaatschappij, Wereldbibliotheek (2006), 37
Dienstmededeling
De teller op deze blog, gestart begin juni 2004, rondt bij deze de kaap van 50.000 pageviews. Dagelijks zijn er gemiddeld plusminus 80 pageviews, komen er een 60-tal unieke bezoekers en zijn er tussen de 30 en 40 terugkerende bezoekers.
maandag 5 februari 2007
Zinloze rouw
Vorige week werd in Oostende een jongeman neergestoken. Hij wou geen sigaret afstaan, of zoiets – het doet er eigenlijk niet toe: de aanleiding was futiel, en die futiliteit hebben we van doen om van ‘zinloos geweld’ te kunnen spreken. We zijn er inmiddels goed mee vertrouwd door alles wat na de geweldpleging volgt: mediagestuurde verbijstering, kaarsjes branden en bloemen leggen op de plaats van het misdrijf, straatinterviewtjes, een rouwregister, de aankondiging van de begrafenis en van maatregelen om dit soort zaken in de toekomst te vermijden, en ten slotte de onvermijdelijke Stille Mars waar iedereen, bij ontstentenis van andere rituelen, de collectiviteit opzoekt die mensen nu eenmaal nodig hebben om datgene waar ze niet bij kunnen van zich af te schudden.
Het fenomeen ‘Witte’ of ‘Stille’ Mars is betrekkelijk recent maar is inmiddels, door de herhaling en de overdreven aandacht die de emotiegeile media er telkens opnieuw aan besteden, al danig versleten: de zinloosheid van het zinloos geweld heeft zich al als een kever door een rotte plank een baan gevreten tot bij het andere uiteinde van het proces, de collectieve rouw. Zestig procent van de respondenten van de dagenquête op de website van De Standaard vindt een ‘zoveelste’ Stille Mars niet langer ‘zinvol’.
Het fenomeen ‘Witte’ of ‘Stille’ Mars is betrekkelijk recent maar is inmiddels, door de herhaling en de overdreven aandacht die de emotiegeile media er telkens opnieuw aan besteden, al danig versleten: de zinloosheid van het zinloos geweld heeft zich al als een kever door een rotte plank een baan gevreten tot bij het andere uiteinde van het proces, de collectieve rouw. Zestig procent van de respondenten van de dagenquête op de website van De Standaard vindt een ‘zoveelste’ Stille Mars niet langer ‘zinvol’.
Overschrijven (44)
Witte engelen
Hou wat sneeuw achter de hand
zodat ik mijn polders wit kan dromen
en engelen zie die witte vlokken
uit hun vleugels vliegen, de voederplank
drogenaaldets van bevroren sporen.
Hou wat sneeuw achter de hand
zodat de tuin van toen weer wit
en de vleugelslag zijn poeder
van de dakgoot sneeuwt, een lint
van witte stilte om de aarde bindt.
Hedwig Speliers, Engelen geduld, Manteau (2006), 30
Hou wat sneeuw achter de hand
zodat ik mijn polders wit kan dromen
en engelen zie die witte vlokken
uit hun vleugels vliegen, de voederplank
drogenaaldets van bevroren sporen.
Hou wat sneeuw achter de hand
zodat de tuin van toen weer wit
en de vleugelslag zijn poeder
van de dakgoot sneeuwt, een lint
van witte stilte om de aarde bindt.
Hedwig Speliers, Engelen geduld, Manteau (2006), 30
zondag 4 februari 2007
zaterdag 3 februari 2007
Loket 4
Wanneer ik om twintig voor elf het hoofdkantoor van de Post aan de Grote Markt in Brugge, toch een provinciehoofdstad van een welvarend en industrieel ontwikkeld West-Europees land halfweg het eerste decennium van de 21ste eeuw, betreed, wordt net nummer 76 bediend. Ik trek uit het beenhouwerijklantnummer-machientje het nummer 90 en juich inwendig deze blijk van efficiëntie en vriendelijkheid-naar-de-klanten-toe toe. Maar het eerste wat me onmiddellijk na deze korte opstoot van klantsatisfactie opvalt, is de meewarigheid en gelatenheid in de blik van de mensen die voor mij al, zo wordt mij snel duidelijk, een tijdje geleden het wachten hebben aangevat.
Tussen 76 en 77 gaat een eeuwigheid voorbij. Ik extrapoleer, tel, vermenigvuldig en bereken hoeveel tijd ik in een worst case scenario in dit oord zal doorbrengen. Ik verdoe nogal wat tijd met overwegen of de dringendheid van de reden waarom ik hier ben zal opwegen tegen de temporele investering die van mij wordt gevergd. Hoe langer ik reken, hoe moeilijker het wordt om onverrichter zake huiswaarts te keren.
De bediende die van achter het kogelvrij glas van loket 4 net klant 75 heeft bediend, draait z’n rolgordijntje naar beneden: loket 4 doet niet meer mee. Net op dat ogenblik komt nummer 77 aangestrompeld, een oude dame die olijk (en met zwaar Brugs accent aangedikt) roept: ‘Hé, Robert, je moet je niet verstoppen!’ Wanneer Robert verwoed begint te stempelen, zegt nummer 77, die het geluk heeft te worden bediend door het belendende loket 3: ‘Je bent als een machine.’ (Je zie hie hullik e massiene.) En wanneer hij drie minuten later nog bezig is – het stempelen is tot een quasi ononderbroken geratel versneld: ‘Je zal je nog eens doodstempelen!’
Ondertussen is mevrouw nummer 86, naast mij op een stoel gezeten en terecht denkend dat ze er wel de tijd voor heeft, een conversatie in de Franse taal begonnen met een andere mevrouw. Deze andere, nog nummerloze, mevrouw, is tot de conclusie gekomen dat ze misschien beter eerst nog wat boodschappen gaat doen (je vais faire des courses – ja, dat kan je hier wel doen, koersen, als tegenwicht voor de traagzaam draaiende administratieve molen). Mevrouw 86 maakt haar beklag, over de gang, nuja, van zaken hier ter postkantore, maar ook over het reilen en zeilen bij haar thuis. De kinderen zijn vier jaar geleden, toen haar man het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde, niet eens naar huis gekomen om hem, en haar, bij het sterven te assisteren maar nu, nu zij haar beurt afwacht, staan ze daar ineens en moet zij – pif pouf paf – cito presto de erfenis regelen. Als het even kan nog vóór ze dood gaat. Ca doit être dur, weet haar vriendin (boodschappentas in de hand). Nummer 86 bevestigt: c’est dur.
C’est dur de mourir au printemps – maar je kunt het hier wel op je gemak doen.
43 minuten nadat ik het hoofdkantoor van de Post aan de Grote Markt in Brugge, toch een provinciehoofdstad van het koninkrijk België, heb betreden, word ik door loket 3 geroepen. (Behalve loket 4 is inmiddels enkel nog loket 1 in werking – dat ik toch nog zo snel aan de beurt ben gekomen is meer te danken aan het feit dat inmiddels nogal wat wachtenden er de brui aan hebben gegeven dan aan de snelheid waarmee de beambten zich van hun taak kwijten.)
Ik vraag waar de postmeester is zodat ik mijn beklag kan maken, maar hij is ‘in vergadering’. Dat is misschien maar goed ook, een pas binnengekomen klant heeft net nummer 114 getrokken en die plant over een uur of zo misschien wel een dolk in des postmeesters rug. Maar dan is die vergadering zeker nog aan de gang – daar kun je donder op zeggen. Ik zie het al voor me, zoals in de film Far West van Jacques Brel: allemaal oude grijze heren die mummelen aan een lange tafel en die met elkaar verbonden zijn met spinrag en webben.
Hoelang zouden ze vergaderd hebben over het afschaffen van de priorzegel?
Tussen 76 en 77 gaat een eeuwigheid voorbij. Ik extrapoleer, tel, vermenigvuldig en bereken hoeveel tijd ik in een worst case scenario in dit oord zal doorbrengen. Ik verdoe nogal wat tijd met overwegen of de dringendheid van de reden waarom ik hier ben zal opwegen tegen de temporele investering die van mij wordt gevergd. Hoe langer ik reken, hoe moeilijker het wordt om onverrichter zake huiswaarts te keren.
De bediende die van achter het kogelvrij glas van loket 4 net klant 75 heeft bediend, draait z’n rolgordijntje naar beneden: loket 4 doet niet meer mee. Net op dat ogenblik komt nummer 77 aangestrompeld, een oude dame die olijk (en met zwaar Brugs accent aangedikt) roept: ‘Hé, Robert, je moet je niet verstoppen!’ Wanneer Robert verwoed begint te stempelen, zegt nummer 77, die het geluk heeft te worden bediend door het belendende loket 3: ‘Je bent als een machine.’ (Je zie hie hullik e massiene.) En wanneer hij drie minuten later nog bezig is – het stempelen is tot een quasi ononderbroken geratel versneld: ‘Je zal je nog eens doodstempelen!’
Ondertussen is mevrouw nummer 86, naast mij op een stoel gezeten en terecht denkend dat ze er wel de tijd voor heeft, een conversatie in de Franse taal begonnen met een andere mevrouw. Deze andere, nog nummerloze, mevrouw, is tot de conclusie gekomen dat ze misschien beter eerst nog wat boodschappen gaat doen (je vais faire des courses – ja, dat kan je hier wel doen, koersen, als tegenwicht voor de traagzaam draaiende administratieve molen). Mevrouw 86 maakt haar beklag, over de gang, nuja, van zaken hier ter postkantore, maar ook over het reilen en zeilen bij haar thuis. De kinderen zijn vier jaar geleden, toen haar man het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde, niet eens naar huis gekomen om hem, en haar, bij het sterven te assisteren maar nu, nu zij haar beurt afwacht, staan ze daar ineens en moet zij – pif pouf paf – cito presto de erfenis regelen. Als het even kan nog vóór ze dood gaat. Ca doit être dur, weet haar vriendin (boodschappentas in de hand). Nummer 86 bevestigt: c’est dur.
C’est dur de mourir au printemps – maar je kunt het hier wel op je gemak doen.
43 minuten nadat ik het hoofdkantoor van de Post aan de Grote Markt in Brugge, toch een provinciehoofdstad van het koninkrijk België, heb betreden, word ik door loket 3 geroepen. (Behalve loket 4 is inmiddels enkel nog loket 1 in werking – dat ik toch nog zo snel aan de beurt ben gekomen is meer te danken aan het feit dat inmiddels nogal wat wachtenden er de brui aan hebben gegeven dan aan de snelheid waarmee de beambten zich van hun taak kwijten.)
Ik vraag waar de postmeester is zodat ik mijn beklag kan maken, maar hij is ‘in vergadering’. Dat is misschien maar goed ook, een pas binnengekomen klant heeft net nummer 114 getrokken en die plant over een uur of zo misschien wel een dolk in des postmeesters rug. Maar dan is die vergadering zeker nog aan de gang – daar kun je donder op zeggen. Ik zie het al voor me, zoals in de film Far West van Jacques Brel: allemaal oude grijze heren die mummelen aan een lange tafel en die met elkaar verbonden zijn met spinrag en webben.
Hoelang zouden ze vergaderd hebben over het afschaffen van de priorzegel?
Abonneren op:
Posts (Atom)