zaterdag 24 februari 2007

Carnaval in Malmedy en Eupen

Neen, ik ben geen carnavalmens. Maar wat ik vorige week in Malmedy heb gezien – en ik heb u hier een beetje laten meekijken – heeft me toch gunstiger gestemd ten aanzien van het fenomeen. Het contrast met de stoet in Eupen de dag erna (ik denk dat ik daar ook nog wat foto’s van heb) heeft me de kwaliteiten van Malmedy nog beter doen inzien. In Eupen was er een opeenvolging van praalwagens, opgetuigd en bemand door leden van verenigingen. Verenigingen die buiten het carnaval het hele jaar door iets betekenen, of specifieke carnavalsverenigingen met geen andere raison d’être dan de jaarlijkse optocht en het feestgedruis eromheen. Sommige wagens waren ronduit slordig of louter pro forma versierd – niet veel meer dan een alibi om eens goed uit de bol te gaan en het flink op een zuipen te zetten. Dat werd dan ook gedaan: in sommige praalwagens was de bar ingebouwd, de meestappende leden konden er zich onafgebroken gaan bevoorraden. Er werd nogal met snoep gegooid, en de interactie tussen stoet en publiek bestond uit niet veel meer dan uit kijken en snoep oprapen. Maar men ging er ook met collectebussen rond.

Heel anders ging het er in Malmedy aan toe. De verschillende groepen waren piekfijn en met smaak uitgedost, en ze waren zeer uniform, ook in de choreografie. Maar vooral: er was een overkoepelende regie van de hele stoet. Tussen de groepen door waren er voortdurend terugkerende personages die zorgden voor een bijna intieme interactie met de toeschouwers. Van op de karren gooiden mannen heel vriendelijk met appelsienen, zeer voorzichtig om toch vooral niemand te treffen: ze gooiden de appelsienen in een opwaarts boogje naar wie al zijn handen ernaar had uitgestrekt en dus op vangen bedacht was. De witgehandschoende lange armen (twee stokken met een ‘hand’ op, vastgehouden en ‘bestuurd’ in veel te lange mouwen) gingen over de hoofden en verplaatsten mutsen, petten en hoeden van het ene hoofd naar het andere. En namen dan die hoofddeksels terug op en plaatsten ze terug. De witte handjes gaven ook bolwassingen: ze aaiden door haardossen. Heel vriendelijk allemaal. En dan kwamen er engelen met aureooltjes boven hun hoofd: die streelden heel zacht de hoofden en legden de haren terug in de plooi. Of ze raakten de hoofden alleen maar aan. Zoals ook de door lachende mannen op de schouders meegedragen meterslange takkenbezems: die gingen ook zachtjes over de hoofden heen. Er waren de bakkers die met hun bakovenspatels ondeugend de achterwerken van de vrouwen aan de kant bewerkten. En er waren de brigades van vijf, zes gemaskerde mensen met een lange rode wipneus, een wit pijpje in de mond, een rood-wit gestreepte lange slaapmuts, een marineblauwe jak en een witte broek: die liepen in een rij achter iemand aan die daarop niet bedacht was, om dan plots van koers te veranderen, het op een lopen te zetten en met versnelde pas tegen de richting van de stoet in een eind terug te keren, tot ze weer iemand in het vizier kregen. Er werd in Malmédy heel wat meer gelachen dan in Eupen. In Eupen – alaaf! – was de sfeer alleen maar uitgelaten en in elk geval veel Duitser, in Malmedy was er vriendelijkheid en zelfs tederheid.

Als u volgend jaar de zondag voor vastenavond daar in de buurt bent…