vrijdag 7 november 2025

LVO 307

fragment uit Het maaiveld


De kerk van Maria-Assumpta (uitgesproken: marjassoemta) moet een van de allerlaatste kerkgebouwen zijn die in Vlaanderen (of in heel België) werd gebouwd. Een in kruisvorm opgesteld samenspel van kubussen, een veel te hoge binnenruimte met abstracte glasraampartijen, een opengewerkte betonnen klokkentoren. Enfin, een lelijke bunker eigenlijk, gecamoufleerd als kerk.




En daarin zaten dus die zevenhonderd min een paar dissidenten. Te wachten op de biecht die in een viertal biechtstoelen zou worden afgenomen. Na een schooljaar vol zonden kregen we de kans om met een propere lei de zomervakantie in te gaan. Gunstig gestemd door dat vooruitzicht (van de zomervakantie welteverstaan, niet van die propere lei want die kon ons maar matig interesseren – en bovendien: waarvoor dient een propere lei anders dan om hem opnieuw vol te griffelen?) – gunstig gestemd dus onderwierpen we ons aan het biechtritueel. We mochten een van de biechtstoelen kiezen waarin de leraar-priesters die de OLVA toen nog telde hadden plaatsgenomen. Ik koos Eendevijver omdat ik Verbrugge te nerveus vond, Naes te vals en Allevier te betrokken, te geïnteresseerd in het persoontje dat ik toen was.

Met voorbedachten rade betrad ik voor de laatste maal in mijn leven een biechthokje.

Eerwaarde vader, ik heb gezondigd.
– Ik luister, mijn zoon.
– Eerwaarde vader, ik heb alle vorige keren dat ik te biechte ging steeds hetzelfde gezegd.
– Hoe bedoelt ge, mijn zoon?
– Ik zei altijd dat ik had gevloekt, dat ik niet had helpen afdrogen en dat ik mijn huiswerk niet op tijd had gemaakt.
– Hoe bedoelt ge?
– Wel, dat ik zomaar wat zei. Om iets te zeggen. Maar eigenlijk heb ik al die keren gelogen – en dat in de biechtstoel! – want ik had misschien niet gevloekt. Of misschien wel, enfin, ik weet het eigenlijk niet meer. En dan kreeg ik iedere keer dezelfde penitentie: drie weesgegroetjes en drie onzevaders.
– En hebt ge die penitentie dan volbracht?
– Ik denk het niet, Eerwaarde Vader. Ik weet het eigenlijk niet meer, maar ik denk het niet.
– Bid dan voor deze keer zes weesgegroetjes en zes onzevaders.

Waarop meneer Eendevijver, half onzichtbaar achter het filigraan van het venstertje zoals een vrouwenborst achter een kanten behacup, lui een kruisteken vormde, een zegen uitsprak en een ‘Ga nu heen’, om dan vervolgens het houten schuifraampje af te sluiten en zich naar de andere kant van de biechtstoel te wenden waar alweer een andere zondaar op zijn blote knieën zat te wachten. Ik mocht terug naar mijn plaats, uitkijken naar de zomervakantie en vergeten dat ik zonder inwendig de mij opgelegde penitentiaire gebeden af te rammelen zou mogen fluiten naar de vergeving van mijn jarenlang volgehouden leugenachtige biechtgangen.