II:119-125
Marcel slaagt er niet
elke avond in om in het restaurant samen met Saint-Loup en diens vrienden in
bespiegelingen over de krijgskunst zijn heimwee naar Mme de Guermantes te
vergeten. Anderzijds kent dat zwelgen in verdriet ook wel een genotvolle kant: il semble qu’on vaille d’avantage (119:40-41),
het lijkt wel of je méér waard bent als je zo’n verdriet torst. Proust staat nu
even stil bij de aard van een dergelijk waardevol verdriet. Marcel ontwaart in
de sterren of in de wind geheime boodschappen van Mme de Guermantes. Er lijkt dus
een band met haar te bestaan, via het universum. Het genot dat met het verdriet
gepaard gaat, lijkt met dat bredere verband iets te maken te hebben: ce qui mêlait quelque plaisir à ma peine, c’est
que je la savais une petite partie de l’universel amour (120:16-18). Dat
verband is niet oorzakelijk. Het is als met dat soort diffuse, onbestemde (fantoom)pijn
waar geen arts de vinger op weet te leggen. Overigens is er niet alleen een
verband met de natuurelementen, met het universum (de ruimte), maar ook met
vroegere ervaringen (de tijd): in het genotvolle verdriet om Mme de Guermantes
herbeleeft Marcel zijn zoetzure ervaringen met Gilberte, met zijn lectuur van enkele
bladzijden Bergotte, maar ook met die keren toen à Combray, maman ne restait pas dans ma chambre (120:20-21).
Na dertien dagen
zonder nieuws kan Marcel het niet meer laten om aan Robert te vragen of er nog altijd
geen nouvelles de Paris (121:7) zijn.
Robert antwoordt dat er slecht nieuws is – en het lucht Marcel op dat het maar
een brouille (121:25) betreft tussen
zijn vriend en diens maîtresse. Marcel stelt vast dat ook Robert lijdt onder
het gebrek aan nieuws. Wat hem doet besluiten dat de stilte bewaren en de
wachtende in het ongewisse laten een machtig wapen is. Rien n’invite tant à s’approcher d’un être que ce qui en sépare, et
quelle plus infranchissable barrière que le silence? (122:9-11)
Saint-Loups grootste
vrees is natuurlijk dat zijn vriendin hem niet alleen de bons heeft gegeven,
maar vooral dat zij zou hebben ingeruild voor een ander; hij droomt zelfs dat
een kennis van de opperwachtmeester, un
lieutenant très riche et très vicieux (123:36-37), haar les cris intermittents et réguliers weet
te ontlokken qu’avait l’habitude de
pousser sa maîtresse aux instants de volupté (123:38-41). In zijn relazen aan
Marcel hemelt Saint-Loup zijn maîtresse danig op, waarbij hij wellicht wordt
geholpen door het gemis, dat haar kwaliteiten groter doet lijken. Hij noemt
haar un être sublime (125:4). Tu ne peux pas t’imaginer les délicatesses de poésie qu’il y a chez elle (125:4-6). Ze gaat zelfs elk jaar de eerste dagen van november
in Brugge doorbrengen!
Geen wonder dat het
Saint-Loup de grootste moeite kost om haar niet op te bellen.
Telefoneren? Jawel!
Deze technische vinding en de filosofische gedachten die eraan verbonden zijn,
vinden hun weg naar de Recherche – we
zullen er in een volgende aflevering op terugkomen. Het is in elk geval geen
evidente onderneming want madame woont niet meer in Parijs maar in de buurt van
Versailles, waar de telefonie nog niet helemaal is doorgedrongen, aangezien ze
het aan de stok heeft gekregen met haar huisbaas, die de kreten de ses chiens, de son singe, de ses serins (kanaries)
et de son perroquet (123:24-25) niet
langer kon verdragen.
Uiteindelijk krijgt
Saint-Loup dan toch het verlossende nieuws: ze zal hem niet verlaten. Van de
weeromstuit lijkt Marcels vriend niet zo blij met de verzoening. Hij had zich
al enigszins in het verlies geschikt en vreest de nadelen van de verzoening –
een ervan is dat de situatie zich misschien alweer binnen een paar maanden zou
herhalen.
De vorige
afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.