vrijdag 4 mei 2018

de lente van 2018 – 16


156 – Een plezierige en interessante gedachtewisseling op FB met Pierre Plum:

Pierre Plum: ‘Proust, en dat is niet zijn minste verdienste is er in geslaagd om de uiterlijk waarneembare wereld, zijn landschap tot innerschap te transformeren, de dingen krijgen maar betekenis als ze tot het innerlijk domein van de verteller behoren, of die van Swann zijn grote voorbeeld. Bij Proust geen beschrijvingen op de manier van Balzac of Flaubert, waar je als lezer soms een paar bladzijden moet doorploegen waarin een kamer of een kledingstuk worden beschreven, niet zozeer omdat je ze het psychische leven van een of ander personage reveleren, maar omdat de uiterlijk waarneembare realiteit even veel betekenis moet krijgen als de zielenroerselen van Le Père Goriot of van Emma Bovary. De zogenaamd realistische roman, in de visie van Proust, verwerpelijk. Beschrijvingen hebben voor hem maar zin als ze functioneel zijn, wat betekent: het innerlijke landschap van de personages reveleren. Proust is een alchemist: alles wat uiterlijk is, wordt in de loop van de Recherche verinnerlijkt.’

Flauberts beschrijvingen van uiterlijkheden stonden wel degelijk in functie van wat hij over het innerlijk van zijn personages te vertellen had. Ik heb nu geen tijd om dat uit te werken want er moet brood op de plank, maar ik herinner mij de bladzijden die Vladimir Nabokov in zijn Lectures on Literature heeft gewijd aan de beschrijving van de hoed van Charles Bovary.

Pierre Plum: ‘Pascal, ik denk dat die klak nogal discutabel is. Als ik de beschrijving lees, kan ik mij toch niet van de indruk ontdoen dat Flaubert er heel veel werk heeft van gemaakt, en dat hij veel verder gaat dan alleen maar het psychische leven van Charles te illustreren. Hij wil met veel bravoure dat hoofddeksel beschrijven, en zo volledig mogelijk. Overigens wordt Flaubert tot de realistische school gerekend, waarin uitvoerige en uitputtende beschrijvingen van kledij, meubilair, kostuums en gezichten schering en inslag waren. Proust behoort daar al niet meer toe...’

Ik ben het daar mee eens, Pierre. Flaubert maakte reizen en toen hij daar geen zin meer in had, las hij halve bibliotheken om zich te documenteren. Zijn blik stond naar buiten gericht. Proust leefde in bed, in een met kurk geïsoleerde kamer. Beide zijn waardevol. Soms vind ik Prousts neiging om van het onbeduidendste detail een spiegel van zijn ziel te maken erg vermoeiend. Anderzijds kan ik een nauwkeurige hyperrealistische beschrijving vaak smaken.