Grote genade
De miskraam is mislukt, ik word gelucht,
voortaan geschiedt het waarlijk dag en nacht.
Ik voel me thuis thuis en teel vele kinderen,
eerst van die wolken en dan hele slimme.
Er is een afbeelding van mijn gezicht.
Ze geven me een prijs voor Schone Kunst
want iets is welgevallig zo te zien.
En op gezette tijd kom ik tot rust.
Wormstekig klaagvrouwtje, ksst, weg,
wegwezen!
Dat benig vingertje is niet voor mij.
Ik heb een lekker romig ding
in wie ik nachtenlang mij ga begeven.
O zeker ben ik er, ik ben, ik ben
nog jarenlang ten dode opgeschreven.
Rob Schouten, Spijsamen, De Arbeiderspers (2007), 31