In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
juni 1985
LEEGTE AAN STIJL
Misschien is de enige waarde die ik eraan moet hechten een louter pecuniaire: wellicht zijn er van de nog levende Reve-liefhebbers (niet: revisten, da’s wat anders!) een paar die geld over zouden kunnen hebben voor het misschien nog ontbrekende item in hun vrijwel volledige collectie, te weten het gelegenheidsboekje Roomse Heisa, dat uitgeverij Manteau niet geheel vrij van mercantiele overwegingen fabriceerde op basis van een paar losse flodders die de Grote Volksschrijver had afgescheiden naar aanleiding van het bezoek van de paus aan Nederland van 11 tot en met 14 mei 1985. Dat zat zo: de commerciële dienst van NRC Handelsblad was op het lumineuze idee gekomen om Reve, die toch bekendstond als niet geheel en al onbesproken adept van bepaalde eerder obscure aspecten van het rooms-katholicisme, onder meer het overvloedige kaarsenbranden, af te vaardigen naar Eindhoven waar Karol Józef Wojtyła aka paus Johannes-Paulus II, na de landingsbaan van het vliegveld van de Nederlandse Gloeilampstad te hebben gekust, de menigte zou toespreken tijdens een tweeënhalf uur durende misviering. Gloeilampen of niet, naar verluidt (zie Wikipedia), verliep het bezoek in uitermate – en niet enkel in meteorologisch opzicht – kille omstandigheden.
De opdracht, waarmee de eveneens mercantiel ingestelde Reve wellicht wel enkele flessen wijn van bedenkelijke kwaliteit zal hebben kunnen bekostigen, leverde geen grootse literatuur op. Een smaakmakend stuk, verschenen op 5 april 1985, teert voornamelijk op het dan zeer gebruikelijke en tegenwoordig ondenkbaar geworden geouwehoer over des schrijvers voorkeur voor jonge jongetjes, alsmede op zijn bizar-bigotte verering van de Moeder Gods. In een lange brief aan Rudy Kousbroek met de voor Reve typerend-dubbelzinnige titel ‘Het Wapen Van De Paus’, gepubliceerd terwijl ‘Popie Jopie’, zoals televisielolbroeken hem oneerbiedig doopten, nog in de lucht hing, gaat het min of meer over hetzelfde: ‘Misschien gevoelt hij (de paus, PC) bij de ontmoeting met bepaalde jonge persoontjes van een bepaald geslacht, in uniformpjes, wel eens de smartelijke weemoed van een lang geleden gemiste tederheid,’ enzoverder enzovoort (35). Ik kan er nu nog maar moeilijk mee lachen.
In de laatste vier erg korte stukjes – ja, we naderen al het eind van dit amper dertig tekstbladzijden bevattende boekje, ik zei al dat ze bij Manteau commercieel dachten – staan dan toch enkele beschouwingen die je iet of wat religieus geïnspireerd zou kunnen noemen. Vooral in het te Maastricht op 13 mei 1985 geschreven stuk ‘De Ontoepasbaarheid Van De Katholieke Moraal’ komt onze katholieke kaarsenbrandende jongensvriend tot een behartenswaardige formulering van een van zijn centrale geloofspunten: ‘Het wezenlijke van een volwassen, volgroeide religie is dat zij iets zegt, maar iets anders bedoelt. Dat geldt zowel voor de verwoording van het geloof als voor de verwoording van de moraal die ze haar aanhangers voorhoudt.’ (48)
Maar daar hebben we het voornaamste wel mee gehad.
Ik kocht en las het boekje kort nadat ook ikzelf de paus ‘in het echt’ had gezien, en wel in de ‘pausmobiel’ die op maandag 20 mei 1985 stapvoets door de Naamsestraat in Leuven tufte. Samen met een paar vrienden had ik mij daar opgesteld tussen een massa waarin heus niet alleen devotie de boventoon voerde, het was meer een soort van vrolijke uitgelatenheid. Postmodern frivool als we waren, vonden wij dat hele pausbezoek maar een malle vertoning. Maar er ons tégen kanten, zoals ze dat in Nederland met gegooi van stenen en beschadiging van stadsmeubilair hadden gedaan, dat deden we toch ook niet – daarvoor vonden wij de overkomst van de kerkvorst niet belangrijk genoeg. Er heerste toen vooral een sfeer van dubbelzinnige, ironische fascinatie voor katholieke decors en irrationele gebruiken. We waren – en ik ben nog altijd – doordrongen van het besef dat met de rede niet alles af te dekken viel/valt, en we erkenden in het katholieke geloof en vooral in de katholiek poppenkast en rituelen een manier, een van de vele manieren, om ondanks dat redelijkheidsdeficit alsnog enige zin in het ondermaanse te ontwaren. Maar gelovig waren we daarom niet. Enfin, ik toch niet. Ik spreek niet in de plaats van die andere mensen die daar stonden te juichen terwijl wij vooral studentikoos lachten.
Pas later zou de grote deconfiture volgen. Inzicht in de onderdrukkende en totalitair-patriarchale rol van het machtsapparaat, de financiële schandalen, het dagende besef van het grote aandeel in de koloniale uitbuiting, de weigering van Boudewijn om de abortuswet te ondertekenen en, last but not least, het kindermisbruik en de bijbehorende doofpotoperaties. En vooral ook het besef dat de R-K Kerk sedert het Tweede Vaticaans Concilie aan een totaal gebrek aan stijl ten onder was beginnen te gaan.
Dat laatste beschrijft trouwens ook Reve, zeer adequaat en met aangepast hoofdlettergebruik, wanneer hij in een ‘katholiek verenigingsgebouwtje’ een diavoorstelling over de paus bijwoont. ‘Er heerst in zulke vergaderplaatsen, bij alle doelmatigheid en properheid, een wonderlijke leegte aan stijl, ik bedoel van aankleding en meubilering: niet eens wansmaak, maar in het geheel geen smaak, noch de zichtbaarheid van zoiets als een een idee. Misschien moet die leegte een extra aansporing zijn voor de H. Geest, om Zich in geheel Zijn volheid uit te storten.’ (26) De hier beschreven zouteloosheid komt ook elke zondagvoormiddag tussen tien en elf op Radio 1 niet tot leven wanneer daar de Heilige Mis wordt uitgezonden of, als het vanuit een West-Vlaamse parochie gebeurt, de Geilige Mis.
Gerard Reve, Roomse Heisa (1985)