vrijdag 31 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 473

voor deze rubriek selecteer ik de best3 stukken die op deze blog zijn verschenen


11 december 2017

Het sneeuwt. Omdat dit in Laag-België een zeldzaam weerfenomeen is geworden, besluit ik een wandelingetje te maken om er maximaal van te profiteren. Dat valt echter niet mee. De sneeuwlaag is overal waar er per fiets of auto overheen werd gereden, of zelfs maar op gestapt, een natte blubber. En bovendien jaagt een lauwe wind de wakke vlokken in mijn aangezicht. Maar goed, alles voor de ervaring, we moeten niet klagen want straks zitten we weer warmpjes binnen en er zijn er die het met minder moeten stellen. Ik loop de Vesten af langs de Guido Gezellelaan tot aan de Smedenpoort en keer dan terug langs de ander kant van het water. Ter hoogte van het kasteeltje waar vroeger Moritoen gevestigd was, zie ik een jongeman met zijn hond spelen. Hij gooit een balletje weg, de hond apporteert. De jongeman filmt ondertussen zijn hond. En ik maak daar dan weer een foto van. Plots weerklinkt een gekraak. Een van de bomen aan de rand van het terrein komt met veel kabaal neer. De hond kan nog net ontkomen. De boom valt tussen de jongeman en de hond in. De hond vlucht een eind weg. De jongeman reageert lijzig – of toch heel erg cool. Je mag niet afgaan op het uiterlijk (afhangende broek, rastakapsel…), maar het gebruik van een joint kort voor dit bijna rampzalige incident lijkt me niet uitgesloten. Hij lijkt niet te beseffen waaraan hij is ontsnapt. Wanneer de hond, staart tussen de achterpoten, terug bij zijn baasje is, spreekt hij het dier toe: ‘Dat was een beetje een te grote stok, hé.’ Nog geen halve minuut nadat de boom is neergekomen, staan daar al twee arbeiders van de groendienst. Alsof ze achter de hoek stonden te wachten. Ze vergewissen zich van de situatie en lichten deze toe. Het gebeurt wel meer dat een boom onder het gewicht van de sneeuw bezwijkt. Zeker als hij al ziek was. Ik feliciteer nogmaals de jongeman met zijn ongedeerdheid, aai de hond over zijn natte kop, en vervolg mijn weg.





7455

Deinze, mudel - 250112


donderdag 30 januari 2025

boekverhaal 13

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

april 1979

KONIJNEN MET MENSENWENSEN

Zoals zovelen die deel uitmaken van de generatie die na de mijne komt zijn ook mijn kinderen geen lezers. Enfin, ze lezen wel, of ze hebben dat een tijd gedaan, maar niet wat ik dan serieuze literatuur noem. Fantasy, dat wel. En dan nog meestal in het Engels. Ik heb daar niet over te oordelen, en dat doe ik ook niet, maar ik vraag me toch af hoe het komt.

Zelf heb ik nooit de aandrang gevoeld om mij met dat subgenre van de fictie bezig te houden. Ook niet als het om films gaat, trouwens. Misschien had ik realisme nodig als tegenwicht voor de absurde omstandigheden waarin ik ben opgegroeid?

Nochtans zijn mijn kinderen daar begonnen waar ook ik mijn leesavonturen mee startte: met Tolkien. Ik las de drie delen van In de ban van de ring op 14- en 15-jarige leeftijd (een eerste, in het tweede deel van de cyclus geaborteerde poging in 1976 en een tweede voldragen missie naar Mordor in 1977). Ik deed het met alles erop en eraan, zelfgetekende kaarten van Midden-Aarde incluis. Maar na de laatste pagina van deel 3 (in de Prismapocket-uitvoering) te hebben omgeslagen, had ik wel mijn portie gehad van die hyperdramatische megagevechten tussen Goed en Kwaad. En waarschijnlijk had ik het nog zolang uitgehouden omdat ik volledig teerde op het surplus van mijn verbeelding: de verfilming, die mijn kinderen wél eerst in zich opnamen alvorens de boeken te lezen, bestond nog niet. (En ik wist ook nog niets over de bedenkelijke ideologische sympathieën van de heer Tolkien, maar dat geheel terzijde.)

Nadat ik de laatste bladzijde van deel drie had omgedraaid en afscheid had genomen van Frodo, Gandalf, de Golem, Sauron en – mijn voorkeurspersonage – Sam Gewissies, wist ik dat ik in dit genre niets te zoeken had. Geen spoken en trollen en bizarre toverkrachten voor mij, ik verkoos de al even ondoorgrondelijke en veel interessantere – omdat ze met een werkelijkheid die ik maar al te goed leerde kennen correspondeerden – kronkels van de menselijke psyche en de banaliteit van het menselijke, al te menselijke bestaan.

Ik maakte nog één keer een uitzondering. (Of misschien nog twee keer; de tweede keer was toen ik Alice in Wonderland aan mijn kinderen voorlas.) Hoe ik ertoe gekomen ben, weet ik niet meer, het zal wel weer iets met mijn vriend Hendrik te maken hebben gehad (zie boekverhalen 9, 11 en 12), maar opeens lag daar een vuistdik avonturenboek op mijn tafel waarin, jawel, konijnen de hoofdrollen vervulden: Waterschapsheuvel van Richard Adams – en dan moest Art Garfunkel daar nog zijn beroemd geworden lied Bright Eyes (1978) over zingen. Ik weet echt niet meer hoe het mogelijk is geweest, maar ik heb dat boek verslonden. Als ik de term suspension of disbelief hoor vallen – en geloof me, hij komt erg vaak van pas, zeker in deze wereld – dan moet ik altijd aan de antropomorfe knaagdieren van Adams denken. Want hij slaagt erin om je op de een of andere manier te doen vergeten dat konijnen niet kunnen spreken, listen bedenken, toekomstige handelingen of hinderlagen voorzien, enzovoort. De konijnen van Adams zijn als mensen. Met dezelfde mensenwensen. En dezelfde mensenstreken. Jawel! Het komt allemaal in de krant.


Richard Adams, Waterschapsheuvel (1972)


7454

Schilderij van Koen Vandewiele - 250112


woensdag 29 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 472

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


10 december 2017


GEHAVEND

Ik had het even met H. over L.D., die onlangs overleed. Ik vertelde H. hoe ik L. enkele maanden geleden op de trein zag, en toen was geschrokken van hoe slecht ik vond dat hij eruitzag. En hoe ik uit dat driedubbele zelfportret, waarbij hij zichzelf meer dan een jaar geleden had afgebeeld met neergevleid hoofd, alsof hij de strijd al had opgegeven, had opgemaakt dat hij toch al veel langer moet geweten hebben wat hem boven het hoofd hing. Nochtans, zegt H., was het maar een paar weken voor zijn dood duidelijk geworden. Het is dan zeer vlug gegaan. H. had opgevangen dat L. zelfs twee weken voordat hij stierf nog naar de IKEA was gegaan om er een lamp te kopen. Dat doet me aan Goethe denken, zeg ik aan H., aan diens laatste woorden meer bepaald: ‘Meer licht!’ H. vertelt me over de indrukwekkende begrafenisplechtigheid in de Sint-Pieterskerk in Gent. De kist stond er centraal op de ster in de marmervloer opgesteld, met rondom massa’s bloemen: enkele van de nabestaanden hadden een heel bloemenkraam op de Kouter leeggekocht. H. toont me ook nog het doodsprentje van L. Geen portret van de man, ook geen zelfportret, maar een foto van een peer. Een gehavende peer, met een bluts en wat krassen. Maar wel een prachtige foto, die L., naar verluidt, op de vooravond van zijn dood zou hebben gemaakt.



© Lucas Devriendt



7453

Zeebrugge - 250111


dinsdag 28 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 471

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


7 december 2017

Vandaag betogen 45.000 Catalanen in Brussel. Ze zijn met zoveel dat velen onder hen in Gent en Brugge hebben moeten overnachten omdat er in de hoofdstad onvoldoende hotelcapaciteit was. Ik sprak vanmorgen op de trein met een Catalaan die naar Brugge was uitgeweken. Neen, het Catalaans nationalisme teert niet enkel op economische motieven. Er is zeker ook het culturele argument: de Catalaanse taal en cultuur worden door Spanje belemmerd, om niet te zeggen gefnuikt. In de administratie en op school heerst de Spaanse taal. Maar ja, het economische speelt ook een rol. Ja, Catalonië is de rijkste regio van het land. Maar door het onrechtvaardige fiscale beleid van Madrid dreigt onze mooie mediterrane regio die plek te verliezen. Wij dragen veel meer bij dan we terugkrijgen. Dat moet stoppen. En dat vragen wij al lang. Het is de eerste keer dat het moment zo gunstig is om de onafhankelijkheid te eisen. Aan het referendum namen 60 procent van de Catalanen deel, en van die 60 procent stemde 83 procent voor.

Ik vroeg mijn vriendelijke gesprekspartner of hij het landschap op weg naar Brussel mooi vond. Hij vond het een beetje grijs. Misschien ook een beetje troosteloos?, vroeg ik tendentieus. Ja, ook wel een beetje troosteloos, gaf hij toe. Toen we in Brussel samen uitstapten, staken het geel, rood en blauw van al die vlaggen fel af tegen het grijs van de stad.




7452

Zeebrugge - 250111


maandag 27 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 470

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

5 december 2017


NAGELS MET KOPPEN

Genderneutraal. Dat is, zo blijkt, ondertussen de nieuwe norm geworden. (Ik had even niet opgelet.) In het journaal van 13 uur belanden we in het item ‘Gender en stereotypen’ in een klas met 12-jarigen van het Gentse Sint-Barbaracollege. Hun wordt een stelling voorgelegd: ‘jongens en meisjes mogen hun nagels lakken’. Wie akkoord gaat moet zijn hand opsteken. Slechts twee kinderen, naast elkaar op de achterste bank gezeten en duidelijk van allochtone origine, doen dat niet. Ramiz vindt dat het normaal is dat meisjes zich mooi maken. Voor jongens vindt hij dat een beetje ‘raar’. Hij voegt er meteen aan toe dat het met zijn godsdienst te maken heeft. Maar hij vindt het zelf ook ‘raar’ dat jongens met gelakte nagels naar school zouden komen. Reporter Stijn De Groote laat – offscreen – uitschijnen dat hij de uitslag van deze ondervraging wel oké vindt. ‘Maar’, zegt hij, ‘onderzoek wijst uit dat genderstereotypen behoorlijk universeel zijn.’ En dan komt Sara De Meyer aan het woord. Deze ‘onderzoekster’ aan de UGent vindt het op zich ‘geen probleem dat er biologische verschillen zijn’, maar wel ‘dat er andere verwachtingen worden gecreëerd op basis van die biologische verschillen’. Genderstereotypen, aldus dat door De Groote aangehaalde, maar niet nader benoemde, onderzoek, zouden al vroeg worden gevormd. Daarom moet je er al vroeg over praten met jonge tieners. De bedoeling is uiteraard dat deze stereotypen worden doorbroken. Sara De Meyer geeft het voorbeeld van het homohuwelijk aan om aan te voeren dat het wel degelijk mogelijk is om gendernormen te veranderen.

Allemaal goed en wel, maar waarom wordt aan die kinderen niet deze vraag voorgelegd: ‘meisjes hoeven, net als jongens, hun nagels niet te lakken’. Zou dat niet zinvoller zijn? Je bespaart die jongens dat gênant-aarzelende instemmen met een politiek correcte stelling waar ze zich anders nooit om zouden bekreunen, en de meisjes dat gedonder met nagellak, nagelgel, valse nagels en allerlei andere nagelcosmetische ingrepen waarvan ik misschien niet eens het bestaan vermoed.




7451

Zeebrugge - 250111


zondag 26 januari 2025

facebookbericht 1179

Gisteren was de uitsmijter in het VRT-televisiejournaal een binnenslaapactie van IKEA. Honderd personen mochten in de IKEA-winkel overnachten op de uitgestalde bedden en dat werd uitvoerig in beeld gebracht. Vandaag op VRT-Radio 1: reclame voor matrassen van IKEA. Ziedaar het economisch model van onze met belastinggeld gefinancierde en ‘normaal gezien’ reclamevrije overheidszender.


1 * 41.0 * 22.1 * 139 * 41.0

Nieuwege - Roksem - Aartrijke - Zedelgem - Sint-Andries



boekverhaal 12

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

december 1978


BUITEN DE SCHOOL OM

Ik was zeventien toen ik voor de eerste keer De Avonden las, en dan nog wel meteen in de daarvoor geschiktste maand van het jaar, en in die maand in de geschiktste week. Het was tevens mijn kennismaking met de auteur van betreffend werkje. En het was andermaal mijn vriend Hendrik (boekverhalen 9 en 11) die mij tot deze kennismaking had aangezet.

Ook hier geldt dat ik maar buiten de school om, of ondanks de school, tot lezen ben gekomen.

Ik vond het maar een raar boek, die eerste keer. Ik vond het een vervelend boek over verveling. Ik had nog geen oog voor de andere dimensies die het toch ook, zij het onnadrukkelijk, bevat: eenzaamheid, seksualiteit, religie. En ja, het verband tussen die drie. Wat ik ook niet doorhad de eerste keer dat ik De Avonden las, was de enorm krachtige psychologische boog die Gerard Kornelis van het Reve aanspant, een boog die op de schrijnende, heftige, zeer ontroerende laatste bladzijden wordt losgelaten. ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.’ De terreur van het beknellende en liefdeloze gezinsleven tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog in een grauw en armtierig Amsterdam voor de enen (‘De Avonden is wel goed, maar je wordt er beroerd van’, aldus J.J. Voskuil in Bij nader inzien), de triomfantelijke zelfbewustwording van een kunstenaarsziel voor de anderen.

Ik heb na die eerste keer in 1978 de meesterproef van Gerard Reve tot nu toe nog zeven keer gelezen. In ‘82, ‘84, ‘85, ‘86 en ‘87 maakte ik deel uit van het ongeorganiseerde genootschap van revisten, dat elk jaar trouw de laatste tien dagen van het jaar elke dag het bij die dag passende hoofdstuk leest en de omstaanders om de oren slaat met reviaanse oneliners. ‘Hoei boei, ik moet dringend’, ‘Toch komt deze dag vol, zo goed als elke andere’, ‘Vertel het maar met je eigen woorden’ en meer van dat soort fraai geformuleerde lolligheden die in de juiste omstandigheden gedebiteerd de geloofsgenoten kunnen aanzetten tot onweerstaanbaar gebulderlach. Twee opeenvolgende jaren in die periode las ik De Avonden samen met een toenmalige goede vriend – we zijn later gebrouilleerd geraakt – die, bizar genoeg, ook Gerard heet. Of Gerardus, of Gerd. We lazen elkaar beurt om beurt een hoofdstuk voor. In ‘98 keerde ik nog eens nader tot Gerard R. terug, for old times’ sake. En in 2006 las ik het boek een voorlopig laatste keer, nu in de hoedanigheid van leesclubbegeleider. Bij mijn trouwe leesclubpubliek waren beide strekkingen – verveeld en bewonderend – goed vertegenwoordigd.

Ik bezit drie exemplaren van het boek. (Die eer valt in mijn bibliotheek geen enkel ander boek te beurt.) Mijn inmiddels danig versleten en ijverig geannoteerd werkexemplaar heeft de bekende donkerblauwe kaft met lichtblauwe en gele belettering en is een eenendertigste druk uit 1982, door mij voor 395 frank verworven in het daarop volgende jaar. Wat betekent dat ik de eerste twee keren een niet aan mij toebehorend exemplaar heb gelezen. Het allereerste, dat van 1978, zal ik allicht van Hendrik te leen hebben gekregen. Voor het tweede exemplaar, een vierentwintigste druk uit 1972, had ik in 1993 450 frank veil. Deze vierentwintigste druk, niet bij De Bezige Bij maar eenmalig bij Athenaeum – Polak & Van Gennep als hardcover met roze en mauve wikkel verschenen, is een jubileumeditie naar aanleiding van de toen vijfentwintigste verjaardag van het boek. Mijn exemplaar is nog verbijzonderd omdat het door de auteur is gesigneerd. Dat heb ik weten te versieren doordat een broer van de vrouw van een goede vriend toen de privéchauffeur was van Reve op diens tour langs Vlaamse culturele centra, ik vermoed in een organisatie van Behoud de Begeerte. Uiteraard koester ik mijn roze-mauve exemplaar als een schat. En dan is er nog een derde exemplaar, een veertiende druk als Literaire Reuzen Pocket uit 1966, dat ik – ik weet niet meer wanneer en voor hoeveel – tweedehands heb aangekocht omdat ik het voorplat zo mooi vond.

Gerard Reve, De avonden (1947)



7450

Zeebrugge - 250111


zaterdag 25 januari 2025

boekverhaal 11

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


december 1978


HESSE-MANIA

Hoewel ik het bezit, kan ik het niet lezen. En neen, dat heeft niets met de inhoud te maken, zoals wanneer je bijvoorbeeld zou zeggen: ‘Na kennis te hebben genomen van zijn antisemitische pamfletten kan ik geen Céline meer lezen, hoe goed zijn romans ook mogen zijn.’ (Voor alle duidelijkheid: ik zeg dat niet.) Of: ‘Na alle pedofilieschandalen kan ik geen boeken van Gerard Reve meer lezen waarin onbeschaamd de knapenliefde wordt bezongen, al dan niet gestoffeerd met een nuffige Mariadevotie.’ (Ook hier: ik zeg dat niet, al moet ik wel zeggen dat de talrijke boeken van Gerard (Kornelis van het) Reve die ik in huis heb, ongeveer álles van hem, hier toch vooral stof staan te vangen.) Neen, als ik zeg dat ik het boek waarover ik het nu wil hebben niet kan lezen, bedoel ik het niet in die zin maar in een louter fysieke, materiële zin.

Het exemplaar van Zinnig eigenzinnig van Hermann Hesse, deel 21 in de reeks privé-domein, is namelijk niet opengesneden. Martin Ros, bezieler van de reeks, wou de vormgeving en bezorging van autobiografische geschriften en brievenboeken – vandaar de naam ‘privé-domein’ – op Franse leest schoeien: daar liet de uitgever het opensnijden van de ingebonden katernen aan de koper/lezer over, wat wel iets had natuurlijk, alsof je een cadeau uitpakte.

Ik ben niet van plan mijn exemplaar open te snijden want dan zou ik, vermoed ik, de geldelijke waarde van dat boek, die in onopengesneden toestand toch substantieel moet zijn, aanzienlijk verminderen. Als ik al de behoefte zou voelen om Zinnig eigenzinnig te lezen, dan ga ik wel naar de bibliotheek – al is de kans dat ik het daar aantref, gezien de onbegrijpelijke saneringsvlagen die er op regelmatige basis woeden, als bosbranden in Californië, allicht gering.

Dat lezen zou een herlezen zijn want in 1978 las ik dit boek van Hesse, een compilatie van losse verhalen, fragmenten en gelegenheidsstukken, een eerste keer.

De voornamelijk hippiegestuurde revival die de interbellumauteur Hermann Hesse ook in ons taalgebied kende was toen al in grote mate voorbij. Zijn non-conformistische en in oosterse wijsheden grossierende verhalen, waarin met wat goede wil een kritiek op de westerse moderniteit te ontwaren viel, bracht de maatschappijkritiek waarmee het langharig werkschuw tuig zich tussen twee joints in onledig placht te houden op smaak. Het waren, simultaan en onafhankelijk van elkaar, mijn vijf jaar oudere zus en mijn vriend Hendrik (zie boekverhalen 9), die mij op het spoor van Hesse brachten. Ik verslond hem gretig: Reis naar het morgenland, Siddharta, Sprookjes, Tussen de raderen, Klingsors laatste zomer, De kleine wereld en uiteraard ook De Steppewolf.

Van De Steppewolf maakte ik voor school – ja, in die tijd deed ik zoiets alleen voor school, omdat het moést – een bespreking. Die was in die mate enthousiast voor het in dat boek tentoongespreide defaitisme dat mijnheer Allevier zich zorgen maakte en op een van de avonden kort nadat ik mijn werkje had ingediend bij mij thuis op bezoek kwam, in de Populierendreef 29, om mijn ouders te wijzen op de gevaren van het te-veel-Hesse-lezen. Mijn ouders plachten zich niet bezig te houden met wat ik las en dat deden ze nu ook niet. En voor mij was de waarschuwing natuurlijk alleen maar een aanmoediging om het omgekeerde te doen, en dus verslond ik gretig, op zoek naar nog meer defaitisme dat mijn levensgevoel van dat moment zou bevestigen: Knulp, Peter Camenzind, Voetreis door de herfst, Gertrude, Narziss en Goldmund, Siddharta en, jawel, Zinnig eigenzinnig, dat ze toen in elk geval wel in de bibliotheek voorradig hadden want natuurlijk kocht ik toen nog niet al die boeken. Enfin, tegen 1980 had ik zowat de hele Hesse-catalogus doorgenomen. Daarmee was mijn Hesse-honger gestild. Later herlas ik nog eens Peter Camenzind en De Steppewolf, maar de thrill was gone: het zei me niet veel meer.


Hermann Hesse, Zinnig eigenzinnig (1972)


7449

Zeebrugge - 250111


vrijdag 24 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 469

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


23 november 2017


DE LAATSTE JAS

Ik passeer, min of meer toevallig, de Oxfamwinkel in de Leopold II-laan en denk, ik ga eens kijken of er nieuwe tweedehandse boeken zijn. Maar ik blijf, in de winkel, haperen aan het rek met de mannenjassen en vind daar wat ik absoluut niet zocht: een zeer gave, quasi ongebruikte, in perfecte staat verkerende en mij als gegoten passende, stevige lederen winterjas van het merk Oakwood, stoer en warm, met een goede sluiting en van alle mogelijke zakken en binnenzakken voorzien die ik mij maar kan wensen. Ik pas hem en hij past mij goed. En dan koop ik hem. 15 euro. Wanneer ik wat later op de dag G. zie, poch ik natuurlijk met mijn aankoop. Hij keurt mijn jas en tuit instemmend zijn lippen: Goed gedaan!, wil dat zeggen. Ik zeg nog Daar kan ik twintig jaar mee voort, maar daar schrik ik meteen van want als dát waar is, dan heb ik net misschien wel mijn laatste jas gekocht, gesteld dat ik het hier nog twintig jaar uitzing. Het is een vreemde gedachte, een die ik nooit eerder heb gehad: de gedachte dat ik voor het laatst iets aanschaf, zoals je dat met een auto of een huis misschien gemakkelijker hebt, maar toch niet met een jas of een paar schoenen en al helemaal niet met een computer of een smartphone – maar tot de aankoop van dat laatste ga ik sowieso niet over omdat het mij niets bijbrengt, integendeel, het neemt mij vanalles áf. Vooral tijd, eigenlijk. Ik zet mijn kraag op en stap straks de winter in.




7448

Sint-Pieters, De Blauwe Toren - 250107


donderdag 23 januari 2025

driekleur 571

...dat palet, samengesteld volgens de wetten van de chromatische compositie, weerspiegelt perfect het aspect van zijn werk. Zo ziet het er ongeveer uit: gele oker, bruine oker, Italiaanse aarde, donker cadmiumgeel, vermiljoen, meekrap, Engels rood, ultramarijn, kobaltblauw, smaragdgroen en licht cadmiumgeel. Geen zwart, absoluut niet!

Edmond-Louis De Taeye, geciteerd in Johan De Smet, Emile Claus. Prins van het luminisme, 160-161


facebookbericht 1178

De vraag is of je psychoanalyse een wetenschap kunt noemen, zoals wiskunde of fysica of antropologie of filologie.

Maar wellicht hebben we het over verschillende soorten psychoanalyse. Ik heb het over die van de persoon die Vladimir Nabokov de 'Weense toverdokter' noemde. Ik heb wat les over Freud gehad en ook wat van de man gelezen, begrijp geen sikkepit van de taalkronkels van Lacan, en moet er voor de rest allicht beter het zwijgen toe doen.

Voor het overige ben ik de mening toegedaan dat iedereen zijn bestaan zin geeft op de manier die 'hem/haar/hun' het beste lijkt. Ik ben een zelfverklaarde tolerante pluralist. Het enige wat ik niet verdraag is fundamentalisme en proselitisme.

(Tot slot, maar niet ter vergoelijking: de tekst hierboven is acht jaar geleden geschreven. Misschien zou ik in het gebruik van die term ('pseudo') vandaag wat voorzichtiger zijn. Ik heb, eerlijk waar, nog even gedacht om hem bij deze gelegenheid wég te schrijven, maar het is er om de een of andere reden niet van gekomen.)


afscheid van mijn digitaal bestaan 468

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

10 november 2017


STERILISERING

Een van de veranderingen die zich in onze maatschappij met vrij snel tempo aan het voltrekken is, is wat ik haar sterilisering zou willen noemen. Wij schakelen alle mogelijk risico’s uit, en om dat te bereiken, nemen wij het er voor lief bij dat veel contacten worden weggesaneerd. Daardoor dreigen wij minder mens te zijn, en dus in een onmenselijke samenleving terecht te komen.

Neem het rookverbod in cafés. Dat is op zich verdedigbaar en wij hebben het langs democratische weg bewerkstelligd, in relatief korte tijd. We kunnen er nu zeker van zijn dat we als we ons pintje nuttigen in café De Volksvlieger, geen ongewenste rook moeten inademen. Probleem is dat we geen pintjes meer kúnnen nuttigen in café De Volksvlieger want café De Volksvlieger bestaat niet meer. En al die ouwe ventjes die – met instemming van moeder de vrouw – hun voor- en eventueel ook namiddagen in café De Volksvlieger kwamen slijten, mét een pint of drie en een paar zelfgedraaide sigaretten, zijn er ook niet meer. Ze zitten thuis of ze zijn dood. Enfin, dood moesten ze toch en ik trek het hier een beetje op flessen, maar u begrijpt wat ik bedoel: met het rookverbod hebben we in één trek ook een heel sociaal weefsel vernietigd. De samenleving is op dat punt sterieler geworden. De democratische kracht van café De Volksvlieger is niet meer dan een herinnering.

Straks volgt de stigmatisering van het alcoholgebruik. Enfin, dat is al volop bezig. En ondertussen zijn we begonnen met de omgang tussen de seksen in een keurslijf te steken. Te disciplineren. Nogmaals, ik praat niet goed wat Bart De Pauw heeft mispeuterd. Maar laat het gerecht daarover beslissen en nagel hem niet publiekelijk aan de schandpaal aan deze of gene virtuele toog, terwijl u lustig paffend en met een glas wijn, maar wel moederziel alleen voor uw scherm uw mening zit te verkondigen. U toetst die mening niet meer aan de meningen van anderen in een levend gesprek waarin u wel eens in real time op uw bek zou kunnen gaan, en op die manier draagt u bij aan de polarisering. Die nu ook in sexualibus manifest wordt. Ik voorspel: straks zullen mannen vrouwen elkaar niet alleen niet meer – vriendschappelijk of goedmoedig – durven aan te raken maar zelfs niet meer durven aan te kíjken. En opeens begrijp ik wat beter waarom ze in sommige Arabische landen maar ook in Schaar- en Molenbeek de vrouwen aan het zicht onttrekken.

Ik betreur het verdwijnen van een maatschappij waarin pinten worden gedronken, sigaretten worden gerookt, en losser, maar daarom niet minder respectvol, met elkaar wordt omgegaan. In de confrontatie en door het risico kan iedereen bepalen waar de grenzen liggen die niet mogen worden overschreden. Nu, in deze klinische, gemanagede, gedisciplineerde maatschappij, worden die grenzen steeds meer van bovenaf opgelegd en heeft iedereen er zich aan te houden. Maar we vergeten dat we mens worden onder meer door te ervaren wat er gebeurt wanneer we ons te dicht bij, en misschien zelfs eens over een grens wagen. We vergeten dat we mens worden door te ervaren wat er gebeurt wanneer we die grenzen – die overigens nooit voor de eeuwigheid op dezelfde plaats vastliggen – overschrijden.


Vlamertinge - 080612


7447

Antwerpen - 250103


woensdag 22 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 467

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

9 november 2017


AFGELEEFD

Een paar weken geleden nog maar zag ik hem in de trein. Na hem een eeuwigheid niet te hebben gezien. Hij zag er moe uit en – toen, daar in die trein – afgeleefd. Hij was alleen, nam plaats bij het raam. Ik denk niet dat hij mij zou hebben herkend indien hij mij zou hebben opgemerkt. Maar ik herkende hem wél. Even dacht ik nog hem aan te spreken, maar waarom zou ik? Ik was niet vergeten hoe hij mij indertijd, vijfendertig jaar geleden, was opgevallen. Hoewel amper zes jaar ouder dan ik, die toen de studie aanvatte, begon hij toen juist aan een assistentschap. Hij was bijzonder mooi, had zelfs een Bowie- of Jaggerachtige uitstraling. Groeven rond de hoeken van een grote mond, eeuwige sigaret. En hij had een prachtig lief. Neen, zo iemand vergeet je niet vlug. Af en toe in de loop der jaren hoorde ik zijn naam vernoemen in de verhalen van vrienden die wél in zijn omgeving waren gebleven – voor hun werk, voor hun kunst. Afgelopen voorjaar zag ik een werk van hem in de tentoonstelling Between Heaven and Earth van het PAK, in het Lombardhuis aan de Langestraat in Brugge. Het maakte indruk: ik herkende Lucas op de drie zeer gelijkende zelfportretten. Drie keer had hij zijn hoofd afgebeeld, neergevleid op een rood vlak. Nu begrijp ik dat hij – zoals we in ons dialect zeggen – zijn kop had gelegd. Had hij bij het maken van die schilderijen al weet van zijn ziekte? Het heeft niet lang geduurd. Het was, vertelt G mij via de chat, ‘een zeer agressieve kanker’. Op zijn Facebooktijdlijn verschijnen tal van lovende en medelevende commentaren. Rust in vrede, Lucas Devriendt.





7446

Antwerpen - 250103


dinsdag 21 januari 2025

facebookbericht 1177

Tom Van Grieken (Vlaams Belang) en Assita Kanko (N-VA) en misschien nog andere Vlaamse politici zijn naar Washington getrokken om de nieuwe president van de VS toe te juichen. Afgaande op diens eerste beleidsdaden moeten we nu vaststellen dat zij hebben geapplaudisseerd voor een fascist. Ik mag hopen dat de Vlaamse journalisten in de gaten te houden of ze daarover hun spijt betuigen.

https://www.standaard.be/cnt/dmf20250117_96130651



boekverhaal 10

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

november 1978


INTERNATIONALE TREINEN


Laat vrije baan aan de internationale treinen’. Pas veel later nadat het boek dat ik hier ter sprake breng mijn pad kruiste las ik voor het eerst het gedicht van Richard Minne waarvan dit de eerste regel is. Ook de vaderfiguur die in Danilo Kis’ Tuin, as een Dienstregeling van het spoorweg-, scheepvaart- en autobusverkeer schreef, moest ik nog leren kennen. Daarin waren weliswaar ‘de internationale lijnen nog niet (...) opgenomen’. Ik beperk mij dus nog even tot het internationale treinverkeer. Dan moet ik natuurlijk de Nachttrein naar Lissabon vermelden waarin Pascal Mercier zijn filosofische bespiegelingen dropt. Ik denk ook aan de desolate treinrit vanuit Zuid-Duitsland naar Hoek van Holland tijdens dewelke W.G. Sebald – in Duizelingen, pp. 201 vv – géén gevolg heeft aan een amoureuze bevlieging die zijn leven mogelijk een totaal andere richting had kunnen doen uitgaan. ‘[D]aarvan heb ik sindsdien vaak veel spijt en berouw gehad.’ En uiteraard mag ik ook, tussen vele mogelijke anderen, Vladimir Nabokov niet vergeten, die zich in hoofdstuk zeven van Geheugen, spreek de lange treinreis naar Biarritz herinnert, waar hij als kind van een zeer welstellend Russisch-aristocratisch gezin zijn prerevolutionaire zomers zand-scheppend en uit louter vergankelijkheid opgetrokken kastelen bouwend op het strand placht door te brengen.

Maar daar gaat het allemaal niet over. Het gaat hier over La modification van Michel Butor, een boek dat ik in 1978, voorafgaand aan Minne, Kis, Mercier, Sebald en Nabokov, voor mijnheer Perquy van Frans moest lezen en dat over een treinreis van Lyon naar Rome gaat – en veel meer dan dat weet ik er ook niet meer van. Het is al zeer lang dat ik me voorneem om het eens te herlezen.

Ik weet wel nog dat Butors proza experimenteel is en een bijzonder ingewikkelde structuur heeft. De verhaallijn springt voortdurend over en weer in de tijd en is zo complex dat je wel haast niet anders kunt dan op een tijdlijn de chronologie uitzetten. Wat ik indertijd dan ook deed. En ik beleefde daar een groot genoegen aan, herinner ik mij nog goed. Meer nog: ik denk dat dit boek mij voor het eerst duidelijk maakte dat voor een goede roman niet alleen een stevig verhaal nodig is en scherp uitgetekende, psychologisch goed uitgediepte personages die, in de loop van de vertelde geschiedenis, een verandering doormaken of – wat meestal op hetzelfde neerkomt – tot nieuwe inzichten komen, maar dat een bijzondere, bij voorkeur bij dat verhaal aansluitende vorm minstens even belangrijk is. Voor het eerst, dankzij Michel Perquy en Michel Butor, smaakte ik, meetlat en kleurstiften in de hand, de genoegens van een formele benadering van literatuur.

Michel Perquy, overigens, werd later de vertaler van – onder veel meer – Camille Claudel. Een vrouw van Anne Delbée. Hij verliet het grijze college (zie mijn Het maaiveld) waar hij totaal niet op zijn plaats zat. Al even totaal niet als ik, maar dat geheel terzijde.


Michel Butor, La modification (1957)


7445

Antwerpen - 250103


driekleur 570

In het rariteitenkabinet van een gebleekt, grof wagenzeil treft hij een kromme stopnaald aan, alsmede een fopspeen, kleverig als zeem, een gebroken, bekraste lei zonder bruin gebeitst kader, wat verdroogde knoflook, samengeperst tot een foetusgrimas, een halfvol flesje rode inkt, bekroond door een zwarte dop en versierd met een klein, getand etiket waarvan de bovenste rand zich onbeschaamd tot een ezelsoor plooit, een grote loper die dienst doet als monocle in een kinderhand, een oude gelakte zwarte lamp, de aaneengeknoopte uiteinden van een witte schoenveter, de namaakpelsen kraag van een poppenmantel, een ruw afgebroken gele vouwmeter waarvan de cijfers en merknaam door de vele handelingen half zijn uitgepolijst, en een bidprentje vol koffievlekken dat tot overmaat van vergankelijkheid een scheur vertoont.

Filip van Kanegem, Perseveratie, 8


maandag 20 januari 2025

boekverhaal 9

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

maart 1978


ARENDS EN DE DUIVEN


Ik weet dat ik anders ben dan andere mensen en dat ik daar voor gestraft word.’ Zo luidt een van de zinnen die ik – uiteraard met potlood! – heb onderstreept in mijn exemplaar van het Verzameld werk van Jan Arends. Of neem deze: ‘Van het weinige schone dat het leven te bieden heeft moet de dichter een lied maken.’ Neen, een vrolijke Frans was die Jan Arends beslist niet. Een andere onderstreepte zin: ‘Onze huisbaas heette Drubbel.’ Dat is een ander register, maar het is dan ook een onderstreping voor persoonlijk gebruik want mijn huisbaas in Leuven, de naast mijn kot wonende eigenaar van het pand aan de Vesaliusstraat waarin ik de eerste helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw een onderkomen had, heette zo, of toch bijna: niet Drubbel maar Druppel. Zo heette mijn huisbaas: Druppel.

Jan Arends is vooral bekend van zijn gedichten die, met hun typografische vorm, door toedoen van de zeer korte regels uitermate verticaal ogen en op die manier lijken uit te beelden hoe hij aan zijn einde kwam: door zich uit zijn op het Roelof Hartplein te Amsterdam uitkijkende raam naar beneden te laten vallen. A la Hrabal, zeg maar, met dien verstande dat er bij Arends geen twijfel over lijkt te bestaan dat hij zich wel degelijk intentioneel met de straatkeien wenste te vermengen. Arends voederde geen duiven, zoals zijn Tsjechische collega graag deed. Hrabal nam te dien einde in een vensteropening plaats. Hij was meestal stevig gemarineerd, om niet te zeggen vaak straalbezopen, wat de hypothese van een onbedoelde accidentele val in de hand werkt. Arends voederde dus, gevaarlijk uit zijn raam hangend, geen duiven. Al lijkt hij mij wel het type mens te zijn geweest dat zich aan de activiteit van het duiven voederen zou kunnen overgeven. Zo misantroop en eenzaam was hij wel. Het is geen onwrikbare wetmatigheid, maar het valt toch op dat wie moeilijk met mensen overweg kan, zich vaak aan dieren hecht.

Ik heb, voor zover ik mij kan herinneren, ooit één keer in Amsterdam overnacht. Dat was in het appartement dat S. toentertijd betrok, uitgerekend aan datzelfde Roelof Hartplein. Maar dat geheel terzijde, al blijkt ook hier weer dat alles met alles verbindbaar is.

Mijn zestienjarige zelf had nog nooit van Jan Arends gehoord toen mijn vriend Hendrik D. mij dat boekje in mijn handen duwde. ‘Dàt moet je eens lezen,’ zei Hendrik. Toen al was ik niet geneigd lectuuradviezen van vrienden in de wind te slaan. En dus las ik de onafgewerkte en postuum verschenen verhalenbundel Ik had een strohoed en een wandelstok, die nu in het Verzameld werk amper vijftig bladzijden beslaat. Ik houd er een vage herinnering van somberheid en min of meer gecontroleerde gekkigheid aan over. Arends was constant depressief, en als hij niet als huisknecht de kost verdiende zat hij in de psychiatrie. Als patiënt welteverstaan.

Hoe zou het nog met Hendrik zijn? Ik was erbij toen hij trouwde in Lovendegem en verloor hem daarna uit het oog. Zijn vader Omer – oe mèr oe liever – was een legislatuur lang schepen van Cultuur geweest en keek door het gat in zijn meetlat wanneer hij ons in de studiezaal ferm tegen zijn goesting in het oog moest houden. (Ik heb die anekdote verwerkt in Het maaiveld.)

Waarom Hendrik per se met Arends mijn horizon wilde verbreden, werd mij niet in eerste instantie duidelijk. Pas in tweede instantie, een instantie die vier decennia op zich liet wachten en zich pas aandiende toen ik Arends eindelijk nog eens ter hand nam, begon het mij te dagen dat de man zijn unieke plek in de Nederlandse letteren ruimschoots verdient. Maar toen had ik ook al Nescio en het een en ander van Kafka en Robert Walser achter de kiezen. Dat helpt wel om Arends te vatten.

Nog eentje om het af te leren: ‘Ze haat mij zoals mensen ratten haten. Ze weet alleen niet hoe ze mij dood moet trappen.’

Kijk, dat is het voordeel van onderstrepen: je hoeft het hele boek niet te herlezen om meteen weer in de sfeer te geraken.

Jan Arends, Ik had een strohoed en een wandelstok, in: Verzameld werk (1994)
https://www.dbnl.org/tekst/aren004ikha01_01/aren004ikha01_01_0001.php



7444



zondag 19 januari 2025

driekleur 569

Zijn uniformjas met de nieuwe gouden epauletten, de rode strepen en de zwarte biezen stak af tegen de vuile gewatteerde jacks vol brandgaten en de verfrommelde mutsen van de Stalingradse compagnies- en bataljonscommandanten en de net zo gekreukte, vuile en verschroeide kleren van de Duitse krijgsgevangenen.

Vasili Grossman, Leven en lot, 814


afscheid van mijn digitaal bestaan 466

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

26 oktober 2017


PENSIOEN

Afscheidsreceptie voor een paar collega’s die met pensioen gaan. De hapjes, de drankjes. De huldetoespraak-mét-leukeprentjespowerpoint-die-natuurlijk-niet-meteen-marcheert. De ongemakkelijke stilte die dan valt: niemand heeft zin in een powerpoint. De afscheidnemende collega’s die opeens veel emotioneler dan anders hun zeg doen over een verleden dat nooit meer terugkeert. De geschenken. De fysieke aanrakingen, reddingsboeien tegen de voortschrijdende tijd: kussen, accolades, schouderklopjes, handdrukken. De afspraken die worden gemaakt en waarvan iedereen weet... Levens die voorbijgaan.


7443

Antwerpen, KMSKA - 250103


zaterdag 18 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 465

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

17 oktober 2017


POLARISATIE

Wat ik van dat hele gedonder in Catalonië zal onthouden, is dat eenvoudige zinnetje van een Catalaanse vrouw, een niet-nationalistische en dus niet-separatistische (maar het had er evengoed wél een kunnen zijn) vrouw: ‘Sinds dat geruzie is begonnen, zijn er mensen die ik in de supermarkt niet meer kan begroeten, zoals zij dat ook niet meer met mij doen.’ Kijk, dat is dan het resultaat van een strijd die je, in het licht van veel urgentere problemen, bezwaarlijk essentieel of noodzakelijk kunt noemen, en van al het gestook van politici die er alleen maar garen bij denken te kunnen spinnen erbij: polarisatie, een grondige verstoring van het maatschappelijk weefsel – en het valt nu al te voorspellen dat veel Catalanen, pro én contra afscheiding, heel spoedig zullen terugverlangen naar de tijd dat alles veel eenvoudiger was en eigenlijk best wel goed functioneerde. ‘Wat in godsnaam hebben we ons laten aanpraten?’ Ik kan alleen maar hopen dat de modale Vlaams-nationalist – niet de stokers aan de top die het doen om de macht en het geld, maar de kleine garnaal die gehecht is aan zijn grond of die ergens in zijn familie nog redenen vindt, en soms heel terecht, om fier te zijn op zijn volksidentiteit – hier ook lering uit trekt.







7442

Antwerpen, KMSKA - 250103


vrijdag 17 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 464

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

15 oktober 2017


In Alleen Elvis blijft bestaan vertelt Paul Verhaeghe schijnbaar achteloos – maar dat is het natuurlijk niet – een droom die hij heeft gehad: iemand trekt een eindeloos koord uit zijn mond. Dat heeft allicht in de psychoanalyse van alles te betekenen, iets van fallische of oedipale aard – Verhaeghe gooit hier een snoepje uit voor de connaisseurs van die pseudowetenschap. Mij doet het aan twee dingen denken. Het eerste wat mij voor ogen komt is het gebruik van oude meesters (Vlaamse of andere Primitieven) om de afgebeelde figuren van een soort van banderollen te voorzien, uit hun mond rollende linten met daarop tekst: de woorden die deze figuren uitspraken, een middeleeuwse voorafname op de tekstballonnen van de twintigste-eeuwse striptekenaars. En het tweede waaraan ik moet denken is een herinnering. Toen ik een jaar of vijftien was, werd ik aan de neus geopereerd: het gebroken tussenschot diende rechtgezet. Enige tijd werd, allicht ter stabilisering, mijn neusholte volgepropt met een bepaald materiaal – niemand had mij uitleg gegeven, ik had er dus het raden naar en wellicht was ik te geïntimideerd (door de omstandigheden en de voor mij ongewone gezagsverhoudingen) of te versuft (door de anesthesie) om uitleg te vragen. Mijn toestand was overigens behoorlijk penibel, je moet maar eens uren aan een stuk alleen maar door de mond kunnen ademen, en bovendien niets mogen drinken. Op een gegeven ogenblik werd mijn neusholte dan toch vrijgemaakt – ik weet niet meer of het nog dezelfde dag was van de operatie, of de dag erna. De verpleegster peuterde iets uit een van mijn neusgaten, en begon te trekken. Dan pas zag ik wat het was: een wattenachtig iets, in de vorm van een lint. Van een lang lint, van een lint dat langer was dan ik me kon voorstellen. Het bleef maar uit mijn neus komen, het was meters lang, ik had mij nooit kunnen voorstellen dat een wattenlint zo lang kon zijn, en al zeker niet dat zo’n hoeveelheid wattenlint helemaal in mijn neusholte had kunnen zitten. Het deed bovendien pijn, en ik herinner mij nog levendig de angst dat het zou blijven duren en hoe, door die met paniek vermengde pijn, mijn ogen vol tranen schoten.




7441

Antwerpen, KMSKA - 250103


donderdag 16 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 463

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

14 oktober 2017


Op weg naar de markt stuit ik in de Smedenstraat op L en haar man P. Het is jaren geleden dat ik die mensen nog eens tegenkwam en ja, op onze leeftijd is zo’n interval confronterend. Ik zie hoe zij verouderd is en ik zie meteen ook hoe zij mij ziet en daarvan schrikt. We lachen het weg met wat grapjes die perfect aansluiten bij de manier waarop we zoveel jaren geleden spontaan met elkaar omgingen – vreemd hoe dat werkt in onze geheugens: niet alleen spreken we bij het na lange tijd weerzien van een persoon de taal, of het dialect die naadloos aansluiten op het laatste gesprek dat we voerden, hoe lang ook het moge geleden zijn, maar we treffen meteen ook de juiste toon, het juiste register.

*

S, die Frans doceert aan een hogeschool, of wat daar nog voor moet doorgaan want het niveau is de jongste jaren ronduit gekelderd, vertelt over het antwoord dat ze aan de visitatiecommissie heeft voorgelegd op de vraag welke bijscholingen ze de voorbije jaren heeft gevolgd. ‘Wat zou ik nog tijd hebben voor bijscholingen, alsof mijn werk al niet zwaar genoeg is.’ S doet nu in haar eentje het werk waar er een jaar of tien geleden nog drie leerkrachten voor waren. Neen, bijscholingen heeft ze de voorbije jaren niet gevolgd, dus verzint ze maar iets: ‘Frans spreken met huisdieren’, ‘Nieuwe technieken in het dubben van Tarkovsky-films’, ‘Tweetalige aankondigingen in NMBS-treinen bij het naderen en verlaten van Zone Brussel’, ‘De verbindings-z tussen woorden die eindigen op een -s en woorden die beginnen met een klinker’, enzovoort. Benieuwd of de leden van de visitatiecommissie nog belangstellende vragen zullen stellen over deze opleidingen.