zaterdag 1 april 2023

gisteren 90

230331

De Indiase restaurantuitbater betreedt kwaad zijn zaak en richt het woord tot ons. In onvolmaakt Nederlands maar toch: in het Nederlands. (Wiens Nederlands is volmaakt?) En met een Brugse tongval bovendien. Hij doet zijn beklag. Een blanke man, een arbeider, stratenmaker of installateur van een of andere nutsvoorziening, dat wordt niet duidelijk, heeft hem net aangesproken op zijn huidskleur. Op straat, voor zijn zaak. Dat de Indiër hier niet thuishoort. Dat hij naar zijn land moet terugkeren. Dat hij, de blanke man (arbeider, stratenmaker of installateur) daar wel zelf voor zou als zijn partij straks aan de macht komt. De restaurantuitbater is ontdaan. En kwaad. ‘Ik woon en werk hier al vijfentwintig jaar. Ik betaal belastingen. Ik ben met alles in orde. Ik spreek jullie taal.’ Ik ben getuige van een getuigenis van onversneden racisme. Ik spreek dezelfde taal, heb dezelfde kleur als die Vlaams Blokker. Ik vraag de restaurantuitbater om ons niet allemaal over dezelfde kam te scheren. Wij zijn niet allemaal zo. ‘Dat weet ik,’ zegt hij. We glimlachen elkaar vriendelijk toe. Maar er is een wonde, die schrijnt.


(…) bij alles wat hij deed werd hij achtervolgd door het idee dat er elders een grotere vrijheid bestond, een vrijgesteld leven dat net buiten zijn bereik lag en dat hem blijvend zou worden ontzegd als hij een onverbrekelijke verbinding aanging. Zodoende liet hij allerlei kansen onbenut en had hij te kampen met periodes van langdurige verveling. Hij zat te wachten tot het bestaan als een toneeldoek open zou gaan, op een handreiking die hem in staat zou stellen het verloren paradijs opnieuw te betreden.

Ian McEwan, Lessen (vertaling door Harm Damsma en Niek Miedema (2023) van Lessons (2022)), 68