notitie 375
GOOI HET IN DE GROEP
Lang
geleden las ik Nietzsches
tranen (When Nietzsche
Wept,
1992). Ik
herinner mij van
dat boek enkel nog een
onbehaaglijk
gevoel en
de bijbehorende wrevel omdat het zoveel succes had.
Onlangs
haalde de intussen
hoogbejaarde
psychiater Irvin
D. Yalom Spinoza
door zijn mangel (The
Spinoza Problem,
2012),
en ondertussen
had hij ook al
eens
Schopenhauer
op
zijn sofa laten plaatsnemen: The
Schopenhauer Cure,
2005).
Toen
J. me vertelde dat ze dat boek in het kader van haar cursus
psychologie moest lezen, besloot ik samen met haar mee te lezen,
misschien konden wij dan eens over het boek van gedachten wisselen.
Dat ik hier al een paar jaar een ongelezen gebleven exemplaar van de
vertaling had staan, vormde een extra motivatie – en
de samengevoegde motivaties verdrongen het
onbehagen van bijna drie decennia geleden.
Ik
heb het boek uit en nu weet ik weer waar dat onbehagen mee te maken
had.
Irvin
D. Yalom is een gerenommeerd
psychiater, gespecialiseerd in de ‘existentiële psychotherapie’.
Behalve
boeken over zijn vakgebied heeft
hij ook
negen
fictieboeken
geschreven. Waaronder
dus die drie
filosofenromans.
Nu
ja, ‘fictie’ en ‘roman’, dat zijn
in
het geval van Nietzsches
tranen en
De
Schopenhauer-kuur
discutabele
genreaanduidingen.
Hoewel het
label ‘roman’ op
titelpagina en cover er weinig twijfel over laat bestaan in welke
kast –
of als u er maar één hebt, op welke plank – u
dit boek een plaats moet geven, luidt de omschrijving in het
‘Dankwoord’ toch minder eenduidig: ‘vreemde mix van literatuur,
psychobiografie en psychotherapeutische pedagogiek’. Dat is
wat mij betreft veel accurater
dan ‘fictie’ en ‘roman’. Maar die
‘vreemde
mix’
maakt
een boek als De
Schopenhauer-kuur natuurlijk
wel minder verkoopbaar en bestsellerfähig. En
dus probeert men het als ‘roman’ te
slijten.
Irvin
D. Yalom is de bedenker van een recept, misschien
heeft hij er wel een patent op.
Hij brouwt en mixt een papje waarvan de belangrijkste ingrediënten
vakkennis en -ervaring zijn, en
brengt het gerechtje vervolgens
op
smaak met de
inspiratie die hij uit
enkele
grote filosofen perst.
Op zich niets op aan te merken – we kennen het werk
van
een succesauteur als Alain de Botton, die
min of meer hetzelfde doet. Maar
de argeloze liefhebster van romans kan maar beter weten waar zij aan
toe is wanneer zij zich in de afdeling fictie van haar boekhandel of
bibliotheek door Yalom laat verleiden.
Eigenlijk
is De
Schopenhauer-kuur een
laboratoriumopstelling. Yalom knutselt in zijn
witte
stofjas een paar retorten, bolkoelers, reageerbuizen,
een druppeltrechter en een Liebigkoeler in elkaar, stort een
vloeistof in het maatvat, zet er de gasvlam van zijn onstuitbare
didactische inspiratie en verteldrang onder en kijkt vergenoegd toe
hoe het zaakje begint te pruttelen en borrelen dat het een lieve lust
is. Ik wil maar zeggen: het hele opzet is niet veel meer dan een
functionele constructie; literaire schoonheid is niet
Yaloms
eerste bekommernis. Wat je van een ‘roman’-schrijver toch zou
mogen verwachten.
Julius
Hertzfeld, een psychiater met een stevige reputatie, is
ziek en heeft van zijn arts het vooruitzicht op nog één levensjaar
gekregen. Hij
ziet
daarin geen reden om te stoppen met het leiden van zijn
therapiegroep.
Een
van de deelnemers is Philip,
een therapeut-in-opleiding die enkele jaren eerder al
eens
een individuele
maar
teleurgestelde patiënt
was van Julius. Nu komt Philip, die
na
die mislukte therapie in
een intensieve lectuur
van de ‘grote mannen’ (71) dan
toch zijn
soelaas heeft gevonden, bij
Julius de therapeutenstiel
leren.
Patiënte
Pam
is in de eerste sessies waarvan we getuige zijn afwezig: ze is op
reis naar India om daar in een meditatiecentrum oosterse
levenswijsheid te vergaren.
En
dan zijn er nog Bonnie, Tony, Stuart, Gill, Rebecca… Uiteraard
probeert Yalom alle leden van de groep zoveel mogelijk van elkaar te
laten verschillen, kwestie dat er van alles kan ‘gebeuren’. Ze
worstelen met hun zelfbeeld, met zingeving, met verslaving, met
gevoelens van minderwaardigheid, met hun huwelijken. (Schopenhauer
beschouwt het huwelijk als ‘een schuld die je in je jonge jaren op
je neemt en waar je tot in lengte van jaren de tol voor moet
betalen’. (141))
De
hoofdstukken waarin Yalom met pijnlijke precisie en uitermate
nadrukkelijke didactiek verslag uitbrengt van de sessies van de
groepstherapie – zo gedetailleerd dat het wel haast niet anders kan
dan dat hij
zich
minstens gedeeltelijk heeft gebaseerd op ervaringen uit zijn praktijk
– worden afgewisseld met biografische hoofdstukken over Arthur
Schopenhauer, met toelichtingen bij diens
filosofie.
Waar
Philip in de sessies de colporteur is van Schopenhauers
pessimistische
en
misantropische gedachtegoed,
zal het de lezer niet verbazen dat Schopenhauers – in de
West-Europese cultuur zeer vroegtijdige – preoccupatie met het
boeddhisme door Yalom via India-reizigster
Pam wordt binnengesmokkeld. Een
ander
vrouwelijk
sessiedeelneemster,
de mooie Rebecca, treedt op als de onontbeerlijke
critica
van Schopenhauers beruchte misogynie.
Ik
vermoed dat enkel mensen die geïnteresseerd zijn in psychiatrie,
meer bepaald groepstherapeuten in spe, echt hun voordeel kunnen doen
met
de lectuur van dit boek. Wie meer wil weten over Schopenhauer vindt
vast meer
naar
zijn gading in de
lijst met geraadpleegde boeken die is opgenomen in het
al vermelde
‘Dankwoord’. Yalom noemt onder
meer het
(in het Nederlands vertaalde) boek van Rüdiger Safranski Arthur
Schopenhauer. De woelige jaren van de filosofie (1990)
een ‘briljante biografie’. Uiteraard mag ook het werk van de
knorrige filosoof zelf niet worden versmaad, al was het maar omdat
Yalom hem toedicht wat hij zelf niet vermag te bereiken: literaire
kwaliteit. Wat
wel een beetje pijnlijk is voor iemand die zijn hoofdpersonage
Julius, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een alter ego
van
de auteur,
laat verzuchten dat hij zo graag een ‘echte schrijver’ zou zijn:
‘(...) Julius wilde ook zo graag een literator zijn. Hij had
daartoe decennialang intriges voor korte verhalen verzameld, sommige
ontleend aan zijn praktijk, andere ontsproten aan zijn verbeelding.’
Waarmee meteen ook mogelijk heikele privacykwesties van de baan zijn.
Irvin
D. Yalom, De
Schopenhauer-kuur (vertaling
door Hannah Jansen (2015) van The
Schopenhauer Cure (2014))