maandag 19 april 2010

39 * 26,52 * 39

Ik verlaat de stad langs de Boeveriepoort. Via Stokvelde bereik ik Loppem. Onder de flitspaal door die me onlangs een boete van 50 euro aansmeerde omdat ik er 58 per uur reed in plaats van de toegestane 50, rijd ik met een gezapige en geenszins Gilbertiaanse vaart van 27 richting Ruddervoorde. De hele tijd staat er een lichte noorderwind in de rug. In Ruddervoorde zie ik dat het crematorium verhuisd is. Aan het kruispunt met de Kortrijkse Baan stop ik om een foto te maken van de Fun-opslagplaats. In Hertsberge worden de nadarafsluitingen, die er voor, blijkens de opschriften en affiches, een loopwedstrijden waren geplaatst, opgeruimd. Via het kasteel van Driekoningen en de spooroverweg bereik ik het kanaal van Brugge naar Gent. Ter hoogte van het Lappersfort besef ik dat ik alles bij elkaar niet zoveel heb om in dit verslagje op te nemen. Dan gebeurt het dat ik in de linkerberm van het smalle kanaalpad een koppel wilde eenden opmerk. Achter mij hoor ik een auto met hoge snelheid naderen. Terwijl ik voor mij uit blijf kijken, maan ik met mijn linkerhand door deze op en neer te bewegen de autobestuurder tot snelheidsmatiging aan. Ik wijs ook nog naar de eenden. Het mag niet baten. De man, natuurlijk een man, steekt mij voorbij met een snelheid die je op deze plaats bezwaarlijk veilig kunt noemen, en hij schept het mannetje van het eendenkoppel – eenden winnen maar moeizaam hoogte – voluit met zijn motorkap. Het beest wordt – de veren vliegen in het rond – omhoog gekatapulteerd, slaat zijn vleugels uit en tuimelt wentelend en zwiepend het kanaal in. Waar hij naast het wijfje landt. Het dier blijft drijven maar ik weet dat het een lange en wellicht pijnlijke doodstrijd wacht. De man raast intussen met onverminderde snelheid verder. Op het einde van het jaagpad moet hij wachten om de ring rond Brugge op te draaien. Hij moet daar zo lang wachten dat ik hem inhaal. Ik kan het niet laten en roep de jongeman door zijn opengedraaide ruitje toe dat ik nochtans teken had gedaan en dat hij veel te snel reed. Hij reageert woedend, begint te claxonneren, schreeuwt me toe dat ik terug moet komen, of durf ik niet misschien? Waarom zou ik. Ik fiets verder, maar besef dat deze kerel in staat zou zijn om mij, indien de omstandigheden hem dat zouden toelaten, te achtervolgen en mogelijk zelfs aan te vallen.