zondag 4 april 2010

dag 949 – 100322 – maandag

baraque lecture 60

En, vond ik nu Godenslaap een goed boek? Ja, ik denk dat ik het een goed boek vond, maar ik betrap mezelf erop dat ik dat niet graag zeg. Waarom niet? Om allerlei extraliteraire redenen, redenen die niets te maken hebben met literaire kwaliteit. Het boek is onsympathiek, pretentieus, hautain, overambitieus… Maar wat zou dat? Dat kan het toch niet goed of slecht maken? Het zou gemakkelijk zijn om hier en daar elementen te vinden waarmee je zou kunnen staven dat Mortier zijn hand overspeeld heeft. Waar hij te barok, te virtuoos, te maniëristisch, te archaïserend, te gekunsteld schrijft. Een niemandsland als een affront, helikopterende hommels, engelen die gehaast bladeren in de telefoongidsen van het noodlot: dat is gezwollen taal, op barsten staande beeldspraak. Ik heb zes of zeven keer het woord ‘zwerk’ zien staan. Maar evengoed kun je voor elke minder geslaagde ingreep drie of vijf prachtige vergelijkingen, geslaagde dialogen, adequate adjectieven of efficiënte metaforen vermelden.

Alles wat me aan dat land zo kon verzaligen is verdwenen, de lange lange processies van populieren, de stammen en kruinen schuin met de wind meegevend als een optocht van blinden die blinden leiden, en de verlegen dorpen die tegen de kerktorens aan kropen als biggen die tepels van hun moeder zoeken.

Het melodieuze, stuwende, dwingende van deze zinnen. Je kunt dat niet ontkennen, hoe vooringenomen je ook tegen die Mortier staat en alles waar hij dan weer voor staat. Maar ook dat is extraliterair.

De stijl, daar kun je voor of tegen zijn. Zowel het een als het ander is verdedigbaar. Laat mij het erop houden dat Godenslaap op zijn beste momenten zeer hoog staat, maar tegelijk ook bijzonder zwakke plekken heeft. Belangrijker evenwel is de inzet van dit boek. De poëticale inzet. Wat kan, in het begin van de 21ste eeuw, een romancier nog over de Eerste Wereldoorlog vertellen wat nog niet is gezegd? Hoe verwoord je de gruwel? Wat vermag schoonheid daar tegen in te brengen? Wat is de zin van het herinneren aan onzin? Hoe moet je verder leven als je op dergelijke cruciale vragen niet meteen een antwoord weet te verzinnen? Al deze vragen worden impliciet door Mortier gesteld. En hij doet het op zo’n manier dat de vorm van zijn boek, de door hem gekozen stijl en het bewust náást zijn onderwerp, de oorlog, schrijven er werkelijk toe doen.