vrijdag 17 november 2006

Mijn woordenboek (138)

ADAGIUM
In 'diepgravende' interviews wordt de ondervraagde op het eind wel eens naar zijn lijfspreuk gevraagd – wat overigens een van de minst tot de ‘kern’ (wat dat dan ook moge zijn) doordringende en dus meest overbodige vragen is want zo’n lijfspreuk dient nu net om als een schild voor je uit te voeren en alle onvoorzienlijkheden, waarop je enkel met de voor jezelf kenmerkende wisselvalligheden van je eigen persoonlijkheid zou kunnen antwoorden, mee te lijf te gaan. Niet toevallig komt de ondervraagde dan vaak niet verder dan clichés als ‘Leven en laten leven’, als het al niet ‘Carpe diem’ is of ‘Vrijheid blijheid’.

Devies of adagium zijn van lijfspreuk synoniemen, maar de drie woorden dragen toch niet allemaal dezelfde connotatie met zich mee. Lijfspreuk heeft iets combattiefs, devies iets archaïsch. Een adagium daarentegen is de zelfgenoegzame mantra van iemand die zijn schaapjes op het droge heeft en onder een eikenhouten bordje met een witgeletterde spreuk in zijn luie zetel uitrust van een bestaan zonder hoogtepunten.