maandag 11 maart 2024

notitie 409

NEGENDE DAG 6-10


IX6.

Samen met zijn vriend Marino belandt Pinuccio in de herberg waar hij een oogje heeft op de dochter van de herbergier. Beide vrienden slapen er in hetzelfde bed. Pinuccio belandt in het bed van de herbergiersdochter, en de herbergiersvrouw belandt in het bed van Marino. Pinuccio wil terug naar zijn bed, maar vergist zich en belandt bij de herbergier. Hij denkt dat het Marino is en schept op over zijn pleziertjes met de dochter. De vrouw van de herbergier heeft intussen ook door dat Marino niet haar man is, maar in plaats van misbaar te maken, weet ze de situatie om te buigen in een versie die voor alle betrokkenen aanvaardbaar is, zonder dat er ruzie van komt.


IX7.

Talano d’Imolese droomt dat het gelaat van zijn mooie maar twistzieke jonge vrouw Margharita wordt verminkt door een wolf. Zij slaat zijn op deze droom gebaseerde advies om de volgende dag niet in het bos te komen in de wind. De gevolgen laten zich raden.


IX8.

De twee Florentijnse guiten Ciacco en Biondello bakken elkaar om beurten een poets. Biondello laat Ciacco, die erom bekend staat een veelvraat te zijn, aanzitten aan een karig maal, en Ciacco legt het erop aan om Biondello te laten afranselen door wijnhandelaar Filippo.


IX9.

Melissus en Josephus reizen naar Jeruzalen om er raad te vragen aan Salomo. Josephus heeft een onhandelbare vrouw. Melissus is, ondanks alle weldaden die hij verricht voor zijn stadsgenoten, niet geliefd. Hij krijgt van Salomo de raad te beminnen. En Josephus krijgt te horen dat hij naar de Ganzenbrug moet gaan. Daar ziet hij een ezeldrijver een koppige ezel mismeesteren. Hij begrijpt de les en past hem na zijn thuiskomst toe, met gunstig resultaat. Melissus van zijn kant verricht voortaan zijn weldaden niet uit pronkzucht maar uit liefde.


IX10.

Don Gianni van Barolo, priester te Barletta, maakt zijn vriend Pietro, koopman in Tresanti, wijs dat hij diens vrouw Gemmata in een merrie kan veranderen. Zo zal Pietro, die enkel over een ezel beschikt om zijn waren te vervoeren, zijn inkomsten kunnen vermeerderen. Op het moment dat Gianni Gemmata met zijn ‘pootstok’ een staart aanmeet, verbreekt Pietro, die dwaas is maar niet zo dwaas dat hij niet ziet wat er aan het gebeuren is, de betovering. Waardoor hij gedoemd is om zijn handeldrijverij zonder merrie voort te zetten.


Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)