dinsdag 2 augustus 2005

Mijn woordenboek (98)

ACHTERDOCHT
Zoals zijn zwakheid zelf de zwakkere altijd nóg zwakker maakt, zo is ook de achterdocht contraproductief. Want niets is zo afstotend (behalve misschien een kop vol brandwonden of een feministe met kort haar en lange oorbellen, althans voor mij, op een volstrekt irrationele manier – maar zo werkt aanstoting en aantrekking nu eenmaal) – ik herhaal: niets is zo afstotend als achterdocht. Die ander, naar wie je zo hengelt, kan zich maar ten volle aan je geven als hij, of zij natuurlijk (als het geen feministe etc. is want die vertrouwen niemand – veroorloof mij deze door achterdocht ingegeven overdrijving) jou vertrouwt – en hij (zij) zal dat bij uitstek niet doen bij iemand die hem (haar – mijn excuses voor dit ambtelijk aandoende gendertaaltje) meer-dan-wantrouwt. Want dat is achterdocht dus ook: waar wantrouwen nog een uiting van geestelijke gezondheid is, een reflex uit zelfbescherming, een vorm van zelfverdediging van iemand tegenover een ander waaraan hij zich al eens eerder gestoten heeft, en als dusdanig te overbruggen en te overbruggen – mits de nodige overtuigingskracht, van welke aard ook –, daar is achterdocht een ziekelijke hypertrofie daarvan, een wantrouwen dat zich tegen om het even wie richt, ook tegen wie absoluut niets met het gekwetst zijn van de achterdochtige te maken heeft. De achterdochtige is daardoor altijd ook een looser. (En verliezen maakt achterdochtig, het is een vicieuze cirkel.) Zoals de zwakheid de zwakkere altijd zwakker maakt, zo is ook de achterdocht contraproductief. Want niets is zo afstotend… – enzovoort.