dinsdag 8 juli 2025

getekend 482

231225


boekverhaal 59

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


juli 2025

ANDRÉ MARTHELEUR

Voor dit boekverhaal wijk ik af van mijn stramien want ik wil het over een boek hebben dat ik niet gelezen heb, niet in mijn bezit heb of heb bezeten, en zelfs nooit in mijn handen heb gehad. Ik heb pas sinds enkele dagen weet van het bestaan ervan: tijdens het schrijven over New York in mijn boekverhaal #58 over Rem Koolhaas en toen ik eens nakeek of er op het internet iets te vinden was over André Martheleur, kwam ik het op het spoor. Vorig jaar, veertien jaar na zijn dood, hebben zes van zijn vrienden, allen woonachtig in Saint-Étienne, Frankrijk, een boek over hem gemaakt. Quelle surprise! En bovendien: het staat integraal als pdf op het net! Het doet mij oprecht veel plezier te zien dat sommigen eraan dachten een poging te ondernemen om Andrés nalatenschap, en dus ook hemzelf, toch minstens een tijdje voor de totale vergetelheid te behoeden.

Ik zeg zonder aarzelen dat André Martheleur een van mijn belangrijkste leermeesters was en eigenlijk nog altijd is en zal blijven. Ik prijs me in elk geval gelukkig dat ik in 1990 een paar dagen in zijn nabijheid heb mogen doorbrengen. Ik was, zoals ik in het vorige boekverhaal al zei, een paar nachten in New York bij hem te gast in zijn kleine, sober en smaakvol ingerichte appartement in Mott Street, iets ten zuiden van de Empire State Building. Het gastenbed (éénpersoons) bevond zich op een via een ladder te bereiken verhoog boven het keukengedeelte.

Een paar keer vergezelde André mij op mijn wandelingen door Manhattan. Of juister, ik mocht hem vergezellen op de zijne. Ik was, als gewone toerist, vooral geïnteresseerd in de landmarks die hij natuurlijk allang kende en eigenlijk liever vermeed. Die moest ik maar opzoeken als ik alleen op stap was. Liever nam André me mee naar plekken en straten waar je als gewone en dus onwetende toerist normaal gezien niet kwam. André hield er een stevige tred op na. Hij zei niet veel. Ik volgde. Af en toe, geheel onverwacht, haalde hij uit de binnenzak van zijn vest een klein zwart fototoestel boven, richtte het op iets, drukte af en stopte het weer weg. Dat ging altijd heel snel. Hij keek snel door de ‘viewfinder’ en vond het blijkbaar niet nodig scherp te stellen of nog iets te wijzigen aan de instellingen.

Het was me niet duidelijk wat hij had ‘gezien’. Toen ik het hem een keer vroeg, zei André: ‘Als het jou interesseert, wil ik jou thuis wel enkele foto’s laten zien.’

Het toestel was een Leica, uiteraard nog analoog in 1990. André liet de diafilms ontwikkelen in een laboratorium. Na een eerste selectie hing hij de strips op tegen het raam. Van sommige foto’s liet hij afdrukken maken. Ik kreeg er enkele te zien: bijna abstracte composities met felle kleurvlakken.




Zo kon je dus ook naar de werkelijkheid kijken: op een heel andere manier dan ik het gewoon was te doen. En dat was meteen de belangrijkste les die mijn leermeester me gaf: hoe de schoonheid ook daar kan resideren waar je haar niet verwacht. Of anders geformuleerd: de manier van kijken die ik mezelf had aangewend was maar een van de vele mogelijke.

André had zich, na een druk en succesvol leven als kapper van mode- en popsterren, de levensstijl van een monnik aangemeten: sober, teruggetrokken, stil, observerend. Zijn talrijke verre vrienden kwamen hem opzoeken wanneer ze in New York waren. Hij probeerde die relaties levendig te houden door foto’s op te sturen. Zo ook naar de zes vrienden uit Saint-Étienne. En zo heb ik zelf ook twee of drie keer post uit New York gekregen. De zendingen van André waren bijzonder, zoals blijkt uit het boek friends collected. Zijn handschrift – met rietpen en Oost-Indische inkt – was uit de duizend herkenbaar. Er staan soms tekeningen op de envelop. De tekst was altijd summier en bleef meestal beperkt tot een levenswijsheid, bijvoorbeeld: ‘Without total freedom there cannot possibly be love’. Of: ‘sharing tranquility’.




Ik heb André Martheleur ook twee keer in België gezien. Een keer waren we een hele dag samen. Hij vond het een goed idee om eens naar Ieper te rijden, om er de Menenpoort en het Tyne Cot Commonwealth War Graves Cemetery in Passendale te bezoeken. Het viel me op dat hij voor die bezienswaardigheden weinig aandacht opbracht. Hij leefde wel op toen we in Zonnebeke halt hielden om in een volkscafeetje een koffie te drinken. Er was net een kermiskoers aan de gang. De coureurs passeerden om het kwartier en dan gingen de staminees op de stoep gaan staan, pint in de ene, sigaret in de andere hand. Die scène sprak André meer aan dan de fotogenieke zerkenrijen op de militaire begraafplaats. Waarschijnlijk vond hij in het volkse tafereel een verbinding met het land – ‘België’ – dat hij veertig jaar eerder als haveloze avonturier had verlaten. Ik weet niet meer of ik hem in dat Zonnebeekse café foto’s heb zien maken, maar mocht dat het geval zijn, ik zou geld geven om er het resultaat van te zien.


André Martheleur, friends collection (2024): https://www.lafabriquesensible.com/andré-martheleur

het boek als pdf: https://www.lafabriquesensible.com/_files/ugd/ed484f_adc6fc7204be4d2e872d182982e29e54.pdf



7613

Jabbeke - 250201


maandag 7 juli 2025

boekverhaal 58

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


april 1990

VISIES

In het voorjaar van 1990 kreeg ik de kans om samen met een vriend die daar zijn tekeningen geen slijten naar New York te reizen. Uit eigen beweging zou ik – ook toen – zoiets nooit doen. Ik was nog nooit buiten Europa geweest – en dat is nadien zo gebleven. Ik had er de tijd voor, en ook de middelen aangezien ik enkel mijn vliegreis heen en terug diende te betalen want voor overnachting was gezorgd. En eten, ja, dat moet je thuis ook.

In de Brugse stadsbibliotheek vond ik Delirious New York van Rem Koolhaas. Het boek zag er aantrekkelijk uit en ik was niet op zoek naar een ‘gewone’ reisgids. Het toeval was mij gunstig gezind want dit ‘retroactief manifest voor Manhattan’ is niets minder dan een van de essentiële teksten over New York in het bijzonder en over stedenbouw in het algemeen. Dat wist ik toen niet maar dat heb ik ondertussen wel begrepen.

Koolhaas leverde mij een ideale voorbereiding. In plaats van met een indigestie aan weetjes over bezienswaardigheden, trok ik de plas over met een visie, een denkkader waarin ik mijn impressies kon vatten. Koolhaas liet me een stad zien die anders wellicht vooral een stratenplan, een verzameling spectaculaire gebouwen, een schiereiland en een groot park zou zijn geweest. Nu wist ik toch het een en ander over waarom Manhattan was zoals het was, waarom die wolkenkrabbers wolkenkrabbers zijn op de manier zoals ze het zijn, waarom dat stratenplan een raster is, hoe het mogelijk is dat op zo’n dure grond het gigantische Central Park nooit werd verkaveld.

Een van de weetjes die ik van het boek onthield, is dat een vooruitziend stedenbouwkundig reglement stipuleerde dat de hoge gebouwen altijd spits moesten uitlopen om op die manier meer licht in de straten toe te laten. Het boek van Koolhaas bevatte ook een uitgebreid hoofdstuk over Coney Island. Ik had bij het beluisteren van de plaat van Lou Reed nooit stilgestaan bij wat dat precies was.

Aan mijn vijf dagen in New York bewaar ik de beste herinneringen. De eerste nacht logeerde ik met B. en zijn vrouw N. in een poepsjiek appartement tegenover Central Park. Toen we, in de war met de tijd, opstonden, bleek het te hebben gesneeuwd. Maar diezelfde dag nog metamorfoseerde de late winter in een vroege zomer.

Vele kilometers heb ik die dagen te voet afgelegd. Manhattan bleek, hoe uitgesponnen de liniaalrechte afstanden er ook zijn, en hoe hoog de wolkenkrabbers, een stad op mensenmaat: overzichtelijk en vriendelijk.

Door toedoen van B. leerde ik André Martheleur kennen, een uitgeweken Belg. Ik mocht de volgende nachten in zijn appartement doorbrengen. Door het noordwaarts gerichte raam keek je uit op de Empire State Building. Vooral ‘s nachts was dat een spectaculair zicht, wanneer de wolkenslierten langs de verlichte toren gleden. André had fortuin gemaakt met het coifferen van vedetten. (Hij knipte ook mijn haar.) En daarna had hij dat fortuin in alimentaties en dergelijke zien opgaan. En in filmrolletjes en afdrukken.

Een paar keer nam André me mee op zijn lange wandelingen door de stad. André was – ja, verleden tijd, hij overleed in 2010 – fotograaf. Hij leerde me kijken. Niet naar wat bezienswaardig maar naar wat volgens hem fotografeerwaardig was – en dat is zeker niet hetzelfde. Net als Koolhaas zette André me een bril op om naar New York te kijken. En die bril heb ik nadien overal meegenomen.


foto: Nathalie Goethals


Ik raakte niet uitgekeken. Door de nummering van haar streets en avenues is Manhattan een stad waarin je niet kunt verdwalen. Het water rondom grenst het gebied af. Behalve in het noorden, maar dat zijn de Bronx en daar kom je beter niet alleen, raadde André mij aan.

In een volgend boekverhaal kom ik terug op André Martheleur.

Hier enkel nog dit. Toen ik een negen jaar geleden de film News from Home van Chantal Akerman zag, kwam wat zij in 1975 vastlegde mij bekend voor. De groezeligheid van neergelaten rolluiken en gescheurde affiches en dampende putdeksels was mij in een paar zijstraten en achterbuurten ook opgevallen. Akermans esthetiek en kijk stemmen in grote mate overeen met hoe André mij ook heeft leren kijken: niet thematisch maar impressionistisch; met een oog niet voor kiekjes maar voor sfeer; niet documenterend maar met liefde; niet het wat maar het hoe.


still uit News from Home



Rem Koolhaas, Delirious New York (1978)
Hier kun je het boek van Koolhaas doorbladeren: https://archive.org/details/KoolhaasRemDeliriousNewYorkARetroactiveManifestoForManhattan/page/n319/mode/2up
Lees hier wat ik over News from Home schreef: https://pascaldigital.blogspot.com/2016/03/chantal-akerman-news-from-home.html


7612

Oostkerke - 250623


zondag 6 juli 2025

24 * 44,3 * 26,4 * 140 * 1310,7

Nieuwege - Ettelgem - Oudenburg - Plassendale - Stalhille - Meetkerke



 

LVO 244

fragment uit Het maaiveld


Het bleef niet bij zinloze boekhoudingen, bij nooit tot iets volwaardigs uitgegroeide journalistieke ondernemingen en bij correspondenties die nooit anders dan uitzichtloos konden zijn, in die zin dat ze nooit ofte nimmer uitgroeiden tot iets wat de kiem in zich zou dragen van een werkelijke ontmoeting of een ontmoeting in de werkelijkheid – en dat is toch waar je als mens altijd op uit bent? Toen ik begon te puberen, begaf ik mij op onverkend terrein: ik waagde mij aan het schrijven van wat ik gedichten waande.

Ik maakte in die tijd vaak wandelingen, ook ‘s avonds laat nog. De Populierendreef was en is nog altijd, bekeken vanuit de kern van de randgemeente Assebroek, die zelf in de periferie ligt van de Brugse binnenstad, een van de laatste straten. Daarachter liggen weiland en bos. Ik had de leeftijd bereikt om een soort van bijzondere band te onderhouden met wat we dan maar de natuurlijke fenomenen zullen noemen – ook al was er ook toen al van natuur in de strikte zin nauwelijks nog sprake. Vooral de zon, wolken, bomen, mist, sneeuw en de maan kaapten mijn romantiserende belangstelling weg en reikten mij de thema’s aan van mijn vroege poëzie.

Vooral de maan.

Ik cultiveerde mijn eenzaamheid en capteerde de gevoelens die in mij steeds heftiger opborrelden tijdens mijn wandelingen – die vaak niet veel langer duurden dan de tijd die ik nodig had om een zelfgerolde en niet al te dik gedraaide sigaret te roken – en projecteerde ze op kosmische objecten die daar in de verste verte geen uitstaans mee hadden en daar ook niet om vroegen. Ik beleed een vorm van natuurreligie waarvoor ik zelf de gebeden leverde want ik begon gedichten te schrijven! En dat leidde dan tot gestamel als het hier volgende, dat ik aaneenreeg op 8 november 1976 en ‘Herfstavond’ noemde:

een grijs voorbijdrijvend wolkenpak
een ster
een volle maan
op de achtergrond van zwart
en een druilerige wind die me tegen het gezicht slaat

Als een jankende wolf huilde ik naar het verre hemellichaam en ik wist toen nog niet dat mijn kreten het gevolg waren van een leeftijdsgerelateerde en bijzonder normale verstoring in mijn hormonale huishouding. Ik voelde mij eenzaam en onbegrepen, maar tegelijkertijd koesterde ik grootse verwachtingen. Ik vond het in elk geval de moeite waard om mijn primitieve beschouwingen op te schrijven in een geheim en in de grootst mogelijke verborgenheid bewaard cahier.

Ik heb die vroege geschriften altijd zorgvuldig bijgehouden, tot op vandaag. Ik zou hier, bij wijze van voorbeeld, nog een van die gedichten, of gedichtachtige teksten (vaak door niet meer dan de afgebroken regels en witlijnen op poëzie lijkend) kunnen overschrijven, maar roep toch mijn recht op zelfcensuur in: mijn gêne over die woordspinsels is groter dan mijn rousseauïaanse voornemen om betreffende mijn leven zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven (en om daarin schoonheid te betrachten).





7611

Brugge, Kolenkaai - 250622

 

zaterdag 5 juli 2025

LVO 243

fragment uit Het maaiveld


São Paulo was mij niet enkel van de corrida bekend. In die stad woonde Angela Fuerst. Met dat toen dertienjarige meisje voerde ik, ongeveer even oud, in die tijd – gedurende zes maanden?, anderhalf jaar?, langer? – een correspondentie. Net als met Machteld van B. uit Apeldoorn, Nederland. Beide namen waren mij aangereikt door een op school gepropageerde pennenvriend-briefschrijforganisatie. Ik had mij daar, net als die twee meisjes van hun kant, bij aangesloten. Het leek mij wel wat om op die manier de eigenaardigheden van de andere sekse te verkennen aangezien dat in het werkelijke leven voorlopig niet leek te zullen lukken: ik was nog niet verder gekomen dan mijn uitermate platonische fascinatie voor het buurmeisje Martientje Parmentier. Die zich ondertussen, zo zag ik met lede ogen aan, de wellustige blikken van Philippe L. liet welgevallen, een adonis uit de Engelendalelaan die twee jaar ouder was dan Martientje en dus drie jaar ouder dan ik en die regelmatig zijn fraaie Berner sennenhond uitliet en ook, net als ik, bij de Belgische Jeugdbond voor Natuurstudie aangesloten was maar daar meer oog had voor nog andere mooie meisjes en zeker niet voor mij – dat laatste ondanks het feit dat ik, hunkerend naar wat erzatsvaderlijke ondersteuning, had gehoopt dat hij mij in die vogelaarsorganisatie een beetje zou bijstaan.

Maar ik wijk af. Ik kom nog wel terug op mijn Vatersuche én op Martientje Parmentier, die ik al ter sprake bracht toen ik het over mijn voorliefde voor The Beatles had en die opnieuw in mijn verhaal zal opduiken wanneer ik het over de liefde zal moeten hebben. Eerst zijn mijn verre pennenvriendinnen aan de beurt!

Wie Angela Fuerst was, behalve misschien wel de dochter of kleindochter van een naar Zuid-Amerika gevluchte nazibeul aangezien haar familienaam toch enigszins Duits klinkt, heb ik eigenlijk nooit goed geweten. Wij correspondeerden in het Engels en ik vraag mij nu af met welk onbeduidend geleuter ik mijn transatlantische missives in godsnaam mag hebben gestoffeerd. Wel weet ik dat ik het toch iedere keer als iets bijzonders ervoer wanneer er nog eens, met al vlug sterk afnemende frequentie weliswaar (maar zo gaat dat met dat soort uitzichtloze ondernemingen), een aan mij geadresseerde enveloppe op de schoorsteenmantel stond te wachten, bleekgroen van kleur en afgezoomd met de gekende blauw-wit-rode arcering van internationale – in dit geval zelfs transatlantische – post. Wat er dan allemaal op de drie of vier vellen ritselend luchtpostpapier stond geschreven, uiteraard met bolle meisjesletters, ik zou het bij God niet meer weten. Wat ik wel nog weet, is dat ik op die manier vanuit Brazilië – het lijkt achteraf een omslachtige manier – de onweerlegbare en definitieve bevestiging kreeg dat meisjes wel degelijk op een andere planeet leefden.

Idem voor de Nederlandstalige correspondentie met Machteld van B. Ik vond haar onlangs op Facebook terug. Ze organiseert nu operavoorstellingen of iets dergelijks. Toentertijd was zij een onschuldig meisje van dertien of veertien dat, hoewel we dezelfde taal bezigden, toch buitengewoon vreemd en fundamenteel van mij leek te verschillen. (Ons recente contact via Facebook ontstond toevallig, verliep vriendelijk en was kortstondig. Machteld stuurde mij een scan van een zwart-witfotootje dat ik haar blijkbaar in een van mijn brieven had opgestuurd. Ik was dat fotootje totaal vergeten. Maar niet het geel-blauw horizontaal gestreepte T-shirt dat ik erop droeg – en op die foto nog altijd draag. Ik kijk onschuldig en enigszins beteuterd in de lens van het pasfotohokje.)

Om maar te zeggen, hoe kortstondig en weinig verheffend beide correspondenties ook waren, ik heb er zeker iets aan gehad: ik kreeg de vaardigheid van het briefschrijven beter onder de knie (ik had die praktijk na de kinderlijke bedes en wensen die ik naar mijn grootouders in Stokkem moest sturen niet meer uitgeoefend), het was goed voor mijn Engels en mijn mensenkennis, en ook mijn postzegelverzameling voer er wel bij.

(Angela Fuerst heb ik – uiteraard – ook al eens gegoogeld, maar dat leverde niets op, behalve dan een verwijzing naar een zeven abonnees tellend, in onbruik geraakt en allicht ook door haarzelf vergeten YouTube-kanaal dat zij, of iemand die dezelfde naam draagt, in het leven heeft geroepen. Het kan natuurlijk ook zijn dat mijn transatlantische pennenvriendin de familienaam van een man heeft aangenomen, met name de man, of een van de mannen, met wie ze getrouwd is of is geweest. Ofwel leeft ze in een sekte die elke digitale communicatie afzweert. Ofwel is ze dood. Dat laatste kan natuurlijk ook en het wordt, al is het gezien haar nog niet al te vergevorderde leeftijd niet plausibel, met de dag waarschijnlijker.)




7610

Dudzele - 250620


vrijdag 4 juli 2025

facebookbericht 1191

https://www.standaard.be/media-en-cultuur/sporza-experimenteert-met-ai-verslagen-van-sportwedstrijden/75718902.html


Ik begon mijn journalistieke carrière als echte mens op een sportredactie. Nu zijn we hier aanbeland. Ik ben blij dat ik misschien nog net op tijd de deur achter me kan sluiten, voordat AI het helemaal overneemt.


23 * 59,4 * 25,3 * 141 * 1266,4

Steenbrugge - Oostkamp - Hertsberge - Wingene - Egem - Koolskamp - Zwevezele - Ruddervoorde - Loppem - Sint-Michiels




LVO 242

fragment uit Het maaiveld


Ik probeerde een verhaal te schrijven. Ik vond inspiratie in mijn toenmalige interessesfeer: de autorace in Le Mans. Ik had het over: piloten, bolides, proefritten en snelste rondetijden. Na drie bladzijden had ik al min of meer begrepen dat ik niets wist te verzinnen. Ik bekeek de werkelijkheid als een archivaris van het bestaande, een die er niet in slaagde om onvermoede en nieuwe verbanden te creëren.

Mijn archiveringszucht zette zich een tijdje door in een andere bezigheid, waarin ik met enige goede wil de wortels van mijn latere – kortstondige – journalistieke loopbaan herken. Vanaf 1 januari 1976 hield ik het nieuws van de dag bij zoals ik het aantrof in De Standaard, de krant waarop mijn vader was geabonneerd en waarvoor ik twee decennia later twee jaar zou werken. Op de linkerpagina van het ruitjescahier kleefde ik uitgeknipte foto’s en rechts schreef ik, in het al vrij regelmatige maar weinig fraaie handschrift dat ik toen had, korte samenvattingen van wat volgens mij het belangrijkste nieuws van de dag was. Het cahier opende met een cafébrand ‘te’ La Louvière (‘15 doden, 23 gewonden waaronder 13 zeer ernstig’), een ‘in een verlaten woestijngebied ten westen van Koeweit’ neergestort passagiersvliegtuig (‘Al de inzittenden, 82, overleefden de ramp niet’), Belgische staalbedrijven die na een dramatisch verliesjaar subsidies aanvragen, en een dispuut tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten over de strategische kernwapens: ‘Deze meningsverschillen zouden geleid hebben tot het uitstel van een voorgenomen bezoek van Brezjnev aan Washington.’ Uiteraard mocht ook de sport niet ontbreken, met de uitslag van de Sint-Sylvestercorrida van São Paulo. Die stratenloop intrigeerde mij al een paar jaar: ik kon er maar niet bij dat die atleten zich op oudejaarsavond in het zweet renden in plaats van aan de feestdis aan te schuiven!

Spectaculair nieuws uit die dagen dat veel mensen van mijn leeftijd of ouder dan ik zich nog zullen herinneren waren de overstromingen. 6 januari: ‘Vandaag was de koning op bezoek in het rampgebied te Ruisbroek, waar hij een kijkje nam naar de overstromingen aldaar. De nog gebleven bewoners bleken weinig enthousiast over de komst van hun koning. Uitspraken zoals “Sire, waarom krijgt Vanden Boeynants zijn 30 miljard en moeten de dijken het stellen met 300 miljoen?” hoorde de koning welwillend aan. Nog een pikant detail. Voor de ramp kostten de rubberen laarzen in Ruisbroek 295 fr., nu 560 fr.’ Op de tegenoverliggende pagina kleefde ik de uit de krant geknipte en intussen iconisch geworden foto waarop onze gelaarsde vorst in een door soldaten en welwillende vrijwilligers voortgeduwd platbodempje staat. Lokale hoogwaardigheidsbekleders vergezellen hem. Een van hen draagt een hoedje.

Ik hield mijn premature journalistieke inspanningen niet lang vol: de laatste bijdrage betreft de gebeurtenissen van 26 januari 1976 – de klacht van mijn vader dat zijn krant de volgende dag al aan flarden geknipt was, zal hier wel niet vreemd aan geweest zijn. Dat ik al op jonge leeftijd interesse opbracht voor het wereldgebeuren, lijkt mij hiermee afdoende bewezen.





7609

Sint-Andries, Waggelwater - 250620


donderdag 3 juli 2025

boekverhaal 57

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


februari 1990

MANAGEMENT

Ik, een Engelstalig managementboek lezen? Dat kan niet anders of het moet van moetens geweest zijn. En ja, zo is het ook geweest.

Door een onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden en ellebogenwerk was ik van de Hulpkas Voor Werklozenuitkering (het hash-vee-wee in de volksmond) tot tijdelijk werknemer aan de Vlerick School voor Management gebombardeerd. Een career move van jewelste! Ik denk niet dat ik ooit ergens meer miscast ben geweest dan daar, maar ja, brood op de plank was een must en mijn journalistieke blitzcarrière moest nog een aanvang kennen. Het was overigens wel een promotie na een jaar broekverslijten in de Stedelijke Informatiedienst van Brugge en na een week telefaxen proberen te verkopen bij de firma Duyvejonck. We schrijven eind de jaren tachtig van de vorige eeuw, de digitale tijden zaten eraan te komen.

In de Vlerick School werd ik, hoewel ik maar een tijdelijk medewerker was en dus zeker niet tot de vaste staf behoorde, verondersteld deel te nemen aan de lessen die professor, tevens directeur van de instelling, Marc Buelens gaf aan zijn personeel over een boek dat in die tijd in managementkringen furore maakte: Images of Organization van een zekere Gareth Morgan. Wij werden – logischerwijs – verondersteld dat boek te lezen.

Een wereld ging voor mij open.

Ik herinner mij van het boek uiteraard niets meer, en ik kan het ook niet raadplegen want ik heb het al geruime tijd geleden meegegeven met het oud papier, dus ben ik aangewezen op Wikipedia om te achterhalen waarover het ging. Daar vind ik, heel summier: ‘The book particularly describes the organization metaphorically as (1) machines, (2) organisms, (3) brains, (4) cultures, (5) political systems, (6) psychic prisons, (7) flux and transformation, and (8) instruments of domination.’

Dat klinkt best interessant: een typologie van organisaties met behulp van acht metaforen. En als ik zo terugblik op mijn tijd in de Vlerick School, ook een organisatie, dan lijkt nummer (6) wel de meest geschikte metafoor om mijn toenmalige subjectieve beleving te omschrijven, al ligt (5) wellicht dichter bij de objectieve waarheid: de Vlerick School was toen, en is waarschijnlijk nog, een systeembevestigende instelling, een bastion van neoliberale indoctrinatie.

Maar in die tijd zou ik dat nooit op die manier hebben omschreven. Daartoe ontbrak mij het vocabulaire.

Wat ik wel voelde was een louter subjectief, emotioneel onbehagen. Het boek, en wat Buelens en mijn over het algemeen zeer volgzame collega’s daarover vertelden, streek mij tegen de haren in en botste met zowat alles wat mij had gevormd en waarvoor ik toen al dacht te staan. Maar ik had er geen woorden voor. Ik was niet bij machte mijn intuïtie om te zetten in een sluitend betoog. En mocht ik dat al hebben gekund, dan zou ik het niet hebben aangedurfd. En bovendien stuitte dat amechtige managementtaaltje mij in esthetisch opzicht danig tegen de borst.

Ik weigerde mijn wereld te zien als een organisatie. Ik zocht niet in controle en beheersing (management) zin, maar in wat afwijkt, in het onaangepaste, in de onverwachte uitzondering. Voor de barthesianen onder ons: niet in het studium maar in het punctum.

Dat boek van Morgan, en mijn hele jaar in Vlerick, waarvan het interessantste de bedrijfsbezoeken waren die ik mocht afleggen (onder meer Volvo, Picanol, 3M), sterkten mij in mijn overtuiging dat dit niet mijn wereld was en ook nooit zou worden. Ik was er een buitenstaander en dat zou ik ook altijd blijven.

Wat ik daar deed in Vlerick? Ik was aangesteld als wetenschappelijk medewerker in een project van toenmalig minister van Arbeid wijlen Miet Smet, die in positieve discriminatie een weg had gevonden om vrouwelijke werknemers betere kansen te geven. Zeer terecht. ‘Positieve acties’, heette dat toen. We bezochten de bedrijven, leerden er de in mijn ogen vaak onthutsend-paternalistische en controlerende bedrijfscultuur kennen, namen interviews af van directieleden en personeel, peilden naar het welbevinden van de werknemers. Voor iemand als ik, die geen enkele economische of sociologische scholing had genoten, was die zogenaamde wetenschappelijkheid vooral nattevingerwerk. Ik blufte me er doorheen met kunstig geschreven verslagjes, de vrucht van mijn allereerste ervaring met een tekstverwerker. (Ik hoor nog het geratel van de printer op dat kettingpapier.) Van concrete resultaten van mijn werk heb ik nooit iets vernomen.


Gareth Morgan, Images of Organization (1986)


7608

Brugge, Werfstraat - 250619


woensdag 2 juli 2025

getekend 481

 

231220

LVO 241

fragment uit Het maaiveld


Van mijn autoraces en ornithologische waarnemingen hield ik een nauwkeurige boekhouding bij. Dat scherpte mijn zin voor systematiek aan – om niet te zeggen dat ik mij min of meer neurotisch, nu zou men zeggen autistisch, overleverde aan een van elk nut gespeende ordenings- en classificeringsdrift.

Ik was thuis niet de enige die gegevens bijhield die maar weinig water naar de zee droegen. Zo noteerde mijn broer vele maanden en misschien zelfs jaren elke dag de minimum- en maximumtemperatuur die hij buiten had waargenomen, en zette nauwgezet al deze cijfers uit in op millimeterpapier getekende grafieken. Uiteraard werden ook alle gemiddelden over de hele maand en, na twaalf maanden, over het hele jaar berekend.

Er was toen van klimaatopwarming of klimaatverandering nog geen sprake. Of misschien wel, maar dan toch nog niet in de Populierendreef.

Dat was ook niet het geval in het periodiek dat ik samen met mijn schoolkameraad Erik Perdu oprichtte en waarvan we twee nummers maakten. De titel, Wouw, was zorgvuldig gekozen. De wouw is niet alleen een met een zwaluwstaartvormige staart uitgeruste roofvogel die in onze streken slechts af en toe kon worden waargenomen, maar ook een plant uit de resedafamilie. En de titel moest natuurlijk ook onze verrukking – wow! – uitdrukken bij de natuurobservaties die we in ons tijdschrift met het brede publiek wilden delen. Het blad was letterlijk een blad want het bestond uit niet meer dan een recto verso getypt A4'tje. De oplage heeft de twee exemplaren nooit overstegen aangezien er zich geen andere belangstellenden aandienden. Het tweede exemplaar, overigens, kwam tot stand met gebruikmaking van een doorslagvel. Welke teksten in die eerste twee en meteen ook enige nummers waren opgenomen, herinner ik mij niet meer – maar wel dat ik instond voor alle onderdelen van de totstandkoming ervan: redactie, eindredactie, hoofdredactie, productie en distributie. Ook de promotie, maar dat is nooit mijn fort geweest.



7607

Plassendale - 250617


dinsdag 1 juli 2025

facebookbericht 1190

Een nieuw Groen-gemeenteraadslid in Brugge botst op de particratie en ziet haar zeer eerbare en absoluut niet onrealistische voorstellen ivm Gaza en een zinnetje in de deontologische code weggestemd.


De harde leerschool van de beginnende politica in onze zelfverklaarde 'democratie': het spel van meerderheid versus oppositie ofte de particratie. Een gemeenteraad of parlement is, in tegenstelling tot wat ze voorwenden te zijn, geen verzameling zelfstandig denkende individuen maar een verzameling vingers met een 'persoon' aan die zich te houden hebben aan vooraf afgesproken stemknopconsignes. Veel van die tegenstemmers uit de meerderheid waren het ongetwijfeld eens met het Groen-amendement, daar ga ik toch van uit want het zijn toch niet allemaal ‘slechte’ mensen. Maar ja, ze mochten niet hé.

Wees er maar zeker van, Eva Vanhoorne, dat dit jou de volgende jaren keer op keer zal frustreren en ontgoochelen. Helaas is het democratisch apparaat volledig gescleroseerd en uitgehold. De enige manier om er een andere dynamiek, of beter gezegd gewoon een dynamiek, in te krijgen, is verkiezingen winnen en andere coalities smeden. Of de hele boel afschaffen en op een andere manier organiseren. Wat absoluut mijn voorkeur wegdraagt. Ik wil graag een democraat zijn, maar dan niet in een systeem dat zich ten onrechte democratie noemt.

Overigens waren het oppakken van de activist die voor het begin van de gemeenteraad met krijt op het plein voor het stadhuis opkwam voor 'freedom of speech' en het goedkeuren van het zwijgplichtreglement ook al geen feest voor de Brugse democratie.

Wat je in elk geval al hebt bereikt, en dat op zeer korte tijd, is de publieke ontmaskering van een gemakzuchtige en vaak opvallend ongeïnformeerde gemeenteraad. Die waarschijnlijk al vele jaren en legislaturen gemakzuchtig en ongeïnformeerd te werk gaat.


boekverhaal 56

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


december 1989

EEN LAND OM IN TE VERDWALEN

Waar mijn eerste exemplaar naartoe is, weet ik niet. Misschien heb ik het van de hand gedaan omdat ik dacht dat het verouderd was en daarom niet meer kon dienen. Ik meen mij te herinneren dat er ooit, bij een zoveelste druk, een update is verschenen in de vorm van een toegevoegd hoofdstuk of met amenderingen in de tekst zelf – maar dat weet ik niet meer precies. Was het zo’n geactualiseerde versie die ooit in mijn bezit was? Ik weet het niet meer.

Wat ik nu wel weet, is dat gedateerdheid geen goed argument is om een boek als Het Belgisch labyrint van de hand te doen. Ik heb mij daarvan kunnen vergewissen omdat ik mij, met het oog op het schrijven van dit stukje, in de Oxfam een nog niet geactualiseerde want in hetzelfde jaar 1989 als de eerste druk verschenen tweede druk op de kop heb kunnen tikken. Voor 2 euro maar liefst.

Dat bedrag is welbesteed want alleen al de taal waarin Van Istendael zijn bevindingen heeft opgetekend en onderzoekingen heeft samengevat is zo uitzonderlijk mooi en meeslepend, dat ik nu moet erkennen dat het niet bewaren en niet eerder herlezen van dit prachtboek het gevolg is van een onvergeeflijke misvatting of nalatigheid.

Geert van Istendael, die zijn vaste job aan de staat (hij was tot 1993 journalist voor wat toen nog de BRT heette) inruilde voor een onzeker bestaan als freelance auteur en professionele knorpot/brombeer, heeft zijn eigen wijze van op fulminerend-entertainende manier over van alles en nog wat vanuit een zeer enthousiaste gedrevenheid en bezorgdheid misnoegd zijn. Ik heb de indruk dat hij nu – het zal de inmiddels gevorderde leeftijd wel zijn, GvI is van 1947 – stiller is geworden, maar er was een tijd dat hij de goegemeente op zeer regelmatige tijdstippen trakteerde op zijn stilistisch uitzonderlijk sterke ‘uitbarstingen’ tegen, bijvoorbeeld, de verloedering van het Nederlands, de afbraak van de sociale zekerheid, de verrommeling van het landschap. Van Istendael nam altijd een uitgesproken progressief standpunt in, al is hij anderzijds toch ook niet gespeend van een nostalgisch terugkijken naar betere tijden. Een van zijn essaybundels heet Bekentenissen van een reactionair. Van Istendael is geen belgicist maar zeker ook geen flamingant, al heeft hij begrip voor de oorspronkelijke drijfveren van de Vlaamse Beweging. Hij heeft een haat-liefdeverhouding met zijn land. Voor het gebied dat nu Vlaanderen wordt genoemd, Nederlandstalig België dus, is het volgens Geert van Istendael allemaal fout beginnen te lopen in 1585.

Het Belgisch labyrint kun je lezen als een ‘België verklaard voor Ollanders’. Maar evengoed kan het dienen voor de Belgen zelf die hun land beter willen doorgronden. Er bestaan zulke Belgen, al zullen de meeste Belgen redelijk onverschillig zijn ten aanzien van deze kwestie.

Het boek begint met een uitzonderlijk goed geschreven beknopt historisch overzicht: hoe in godsnaam is dat toevallige restland kunnen ontstaan? Uiteraard wordt ingegaan op het flamingantisme en op de jammerlijke ontsporingen daarvan in beide wereldoorlogen. Terechte colère, collaboratie, repressie, epuratie, de eis van amnestie – enfin, de hele keten van identiteitsbepalende historische elementen die nog altijd meespelen in de vaderlandse politiek waarin nationalisme en rancune een grote rol blijven spelen.

Maar Het Belgisch labyrint gaat over veel meer. Cultuur, taal(verloedering), ruimtelijke (wan)orde, de gewesten en gemeenschappen, de van de pot gerukte en volstrekt unieke politieke structuur, die op een ondoorzichtige manier blijkt te werken, enzovoort. Over dit kleine landje kan zeer veel worden verteld – en daarin is het groot.

Van Istendael schreef zijn meesterwerk – want dat is het! – in 1989. Achteraf bleek dat een scharnierjaar te zijn. Zowel internationaal als nationaal: België stond op het punt om op een elegante manier nog altijd niet uit elkaar te vallen. Het grote verschil tussen toen en nu is wellicht het feit dat Vlamingen ondertussen, zonder dat het land op papier, in wetten dus, is gesplitst, de facto in een ander land leven als die andere Belgen, die een andere taal spreken maar die voor het overige, in het sjoemelen en bricoleren en plantrekken, heel sterk op Vlamingen gelijken. We kennen elkaar niet meer – en al zeker niet op de intense, betrokken, goed gedocumenteerde en liefdevolle manier waarop Van Istendael zijn medelandgenoten kende.

In 1989 heette wat ooit Kongo was en nu Congo dient te worden genoemd nog Zaïre. In dat land woonden zwarte mensen die Van Istendael nog, zonder te moeten vrezen daarvoor op de vingers te zullen worden getikt, met het n-woord kon benoemen. En bij ons was de koning die al heel ons leven koning was nog in leven. Maar toen viel de Muur – Geert was erbij! – en bleek de geschiedenis dan toch niet, zoals sommigen beweerden, tot een eind te zijn gekomen. Wat is de wereld sindsdien veel veranderd! In elk geval in die mate dat elk provincialisme, regionalisme en zelfs nationalisme dat niet door een terechte emancipatorische eis wordt gemotiveerd, niet anders dan kortzichtig en/of enggeestig kan worden genoemd.

In de periode dat ik Van Istendaels boek las, was ik volop bezig een belangstelling te ontwikkelen voor het vraagstuk van het nationalisme. Ik las nog andere boeken, onder meer van Luc Huyse en Marc Reynebeau, en dat leidde tot een essay dat ik toen publiceerde en dat ik hier (zie link onderaan) naar de inmiddels digitale wereld heb getrokken: ‘Besmette begrippen. Pleidooi voor een aanvaardbaar nationalisme’.

Digitalisering, dat is wellicht een van de belangrijkste ontwikkelingen die zich vanaf 1989 hebben voltrokken. Dat en de sociologische fragmentering, de demografische diversifiëring, de secularisering van de samenleving en de economisering van alles. Ik veronderstel dat deze ontwikkelingen hun spoor hebben getrokken in een van de minstens vier actualiseringen van het boek, dat blijkens een recensie van Dirk Verhofstadt in 2011 al aan zijn zeventiende druk toe was.


Geert van Istendael, Het Belgisch labyrint, 1989
https://pascaldigital.blogspot.com/2008/07/besmette-begrippen.html
http://www.liberales.be/boeken/gvi



7606

Brussel - 250615


maandag 30 juni 2025

LVO 240

fragment uit Het maaiveld









Ondertussen ontstond ook stilaan mijn verlangen om te schrijven. De school hielp een handje, en wel in de persoon van de meester van het vierde leerjaar, Valentin Degrande. Hij hád iets met schrijven en besteedde meer aandacht aan het onderdeel ‘opstel’ van het vak ‘Nederlands’ dan op grond van de toenmalige leerdoelstellingen van hem kon worden verwacht. Beide anekdotes die ik nu wil vertellen dateren van mijn tijd in zijn vierde leerjaar.

Op een dag – het zal in de herfst geweest zijn – kregen wij als opdracht voor een opstel: ‘Herfst’. Om het gemor en tandengeknars voor te blijven, want waarover anders dachten wij te kunnen schrijven dan over het vallen van het blad en het uit de grond schieten van paddenstoelen, las meneer Degrande ons een passage voor uit iets wat hij zelf geschreven had. Dat leek mij wonderlijk: dat iemand zomaar, uit zichzelf, door niets of door niemand daartoe aangezet of verplicht, een tekst over de herfst zou schrijven. De passage ging over bomen die reeds al hun bladeren verloren hadden en die hun takken klagend ten hemel reikten, als om de terugkeer van de lente en het leven af te smeken. Zoiets. Nu vind ik het beeld te zoetsappig, maar toen leerde ik er toch van dat je van bomen iets als personen kunt maken, dat je ze menselijke gevoelens kunt toedichten, dat je ze kunt doen ‘klagen’, en dat er over zoiets banaals als de herfst, behalve wat je geleerd hebt over gevallen bladeren en paddenstoelen en eekhoorntjes die hun wintervoorraad inslaan, nog wel andere dingen te zeggen vallen. Opeens ging het over iets helemaal anders en was het onderwerp maar een aanleiding om een ánder verhaal te vertellen: hoe een boom zonder bladeren eruitziet en met zijn schrale takken kan reiken; hoe de cyclus van leven en dood in de natuur zich voltrekt en de uiteindelijke bestemming van de mens lijkt te verbeelden.

Enkele maanden later mochten wij ons aan het onderwerp carnaval wagen. Omdat het carnaval was. Ja, natuurlijk! Waarom anders zouden wij een opstel over carnaval moeten schrijven? Ik begon in die tijd wat oog te hebben voor de wereld die via radio, televisie en krant tot mij doordrong en had iets opgevangen over zowel de uitbundige festiviteiten in Rio de Janeiro als over de schrijnende toestanden in de favella’s geheten buitenwijken aldaar. In plaats van over verkleedpartijtjes, confetti en maskers uit te weiden, wijdde ik mijn opstel aan het contrast tussen armoede en verkwisting. Ik zal daarin allicht ook wel gefilosofeerd hebben over de behoefte aan vergetelheid en roes. Mijn empathie met de dompelaars van Rio viel bij meneer Degrande in goede grond. Mijn ethisch besef werd gesmaakt, terwijl ik nu, zoveel jaar later, weet dat het carnavaleske exces en armoede net onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ik mocht vooraan bij het schoolbord staan en mijn opstel aan de klas voorlezen. Dat vond ik gênant, waarschijnlijk omdat ik ook wel besefte dat mijn engagement niet verder dan woorden had gestrekt. Maar ik onthield van het voorval wel dat geschreven woorden een impact konden hebben. Dat je er waardering mee kon oogsten. Dat je je best kon en misschien wel moest doen om er zorgvuldig mee om te springen. En dat er daar buiten een wereld wachtte die je langs de geijkte paden van de clichés en voorgeschreven verwachtingen nooit kon bereiken.




7605

250614


zondag 29 juni 2025

getekend 480

191211


22 * 51,5 * 24,6 * 137 * 1207,0

Sint-Jozef - Dudzele - Herdersbrug - Sint-Pieters - Zuienkerke - Blankenberge - Zuienkerke - Sint-Pieters



7604

Gavere - 250612

 

zaterdag 28 juni 2025

notitie 479

NOOIT HETZELFDE

Het laatste wat ik hoor op de radio voor ik vertrek is dat liedje (https://www.youtube.com/watch?v=LFBryYpx_gc&t=39s&ab_channel=Simon-Topic) van Simon met Flip Kowlier, waarin het refrein ‘Altijd hetzelfde’ als een wurm in mijn oor kruipt.

Het is lang geleden, en ik denk: straks is het weer te warm of waait het te hard, laat mij deze goede gewoonte van vorige jaren terug opnemen. Ik dus om half zeven met nuchtere maag de fiets op, mijn gewone trekfiets, dus niet in koerspakje en zo, en het jaagpad op – neen de dertig per uur haal ik niet, al vind ik het wel een idiote maatregel. Alsof je als snelle fietser niet gewoon beleefd en voorzichtig kunt zijn.

Maar goed, is alles altijd hetzelfde? Neen, dat is het nooit. Mijn rondje (van net geen twintig kilometer) is wel steevast: zeven kilometer tot aan de Nieuwegebrug, dan het kanaal over en terug langs het weggetje naar Houtave, om dan voor Houtave terug, tegen de lage zon in kijkend, naar het oosten te rijden, door het bosje richting Meetkerke, en dan aan de kapel die midden op het T-kruispunt slaat rechtsaf, voor het vaartje nog eens rechtsaf, tot aan de molen en dan rechtdoor tot – opnieuw – het kanaal, links het jaagpad op, om dan over de nieuwe fietsbrug naar de overkant terug te keren en langs de roeiclub terug naar huis.




Het licht is anders, de begroeiing is anders, de wind is anders en wat ik zie en hoor is anders. Ja, hóren, zeker geen muziek of actualiteit in mijn oren, wel het suizen van de banden, het ruisen van de bomen, het krassen en gakken en fluiten en kwetteren van de vogels. Hóren hoe een haas over de droge akker wegfrut.

Waarom vluchten die dieren altijd? ‘Blijft rustig zitten,’ ben ik geneigd te zeggen. ‘Vreest niet!’ Maar neen, de blauwe reiger die als een paal op mijn oever zit vliegt krassend naar de overkant bij mijn nadering; de tien of twaalf zwaluwen die op een draad zonnen vliegen totaal overbodig weg bij mijn nadering; tientallen houtduiven die zich te goed doen aan de achtergebleven restanten op een pas geoogste graanakker klepperen de lucht in bij mijn nadering. Eentje slechts blijft op de telefoondraad zitten – hij doet me denken aan die ene man die in de massa niet zijn arm in de lucht strekte.

Het is nooit hetzelfde. Nooit eerder zag ik een volledig fazantengezin: een fertiel heteroseksueel koppel met wel tien kuikens achter zich aan, ook al paniekerig weghollend. Nooit eerder zag ik – vreemde combinatie – op dezelfde draad een torenvalk naast een duif. Oorlog en vrede samen. Geen conflict. Tolstoj. Associaties. Associatieverdragen.



Alleen de koeien die in tegenlicht fotogeniek staan te wezen komen naar mij wanneer ik stop om hen op gevoelige plaat vast te leggen. Dwazig staan ze aan de draad.

Op de nieuwe fietsbrug word ik voorbijgestoken door een jonge vrouw op een elektrische fiets. Op weg naar haar werk, ongetwijfeld. Wat zou ze doen? Wanneer ze al een eind verder is ruik ik haar zoete parfum. In de Maria van Bourgondiëlaan, de laatste, een bocht beschrijvende, rechte lijn, tel ik vier Saabs, waarvan twee met oude immatriculatieplaten: de bevolking, hier toch enigszins een economische elite, is aan het vergrijzen.

Thuis wachten mij douche, koffie en dit verslagje.