zondag 6 april 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 516

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


6 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 7

etappe 5/9 – Anost-Charolles – 93 km (b)


Picknick in Toulon-sur-Arroux. Het dorp is een kruispunt van twee départementales, een rode en een gele lijn op de Michelinkaart. Hier domineert het verkeer alles. Het is een onophoudelijk af en aan, nooit is het stil. Auto’s en vrachtwagens komen uit de vier wisselende hoeken het kruispunt opgereden, als acteurs die in een deurenkomedie de scène opstormen. Het centrale plein, met trapjes en een kiosk en een helling voor rolstoelgebruikers maar zonder zitbanken of vuilnisbakken, is pas heraangelegd – dat kun je zien aan de geometrische wansmaak, het gebrek aan onregelmatigheid en patina. Dit is geen geschikte plaats om siësta te houden. Die vind ik wel in het 10 kilometer verderop gelegen Perrecy-les-Forges. Hoewel de kerstverlichting – Joyeuses fêtes!, gelukkig niet ontstoken, dat zou er nog aan ontbreken – boven de invalsweg niet veel goeds belooft, vind ik hier toch alles wat ik nodig heb: een openbaar toilet bij het sportplein en een rustbank in de schaduw van de grote bomen in de tuin van de buitengewoon mooie Romaanse kerk. In het portaal bewonder ik de indrukwekkende kapiteelsculpturen – een ervan stelt een koppel olifanten voor, wat de gedachte oproept dat ik in mijn rit naar het Zuiden al te ver gevorderd ben. Dit waanbeeld wordt mede door de hitte in de hand gewerkt, vermoed ik. Ik doezel weg op de zitbank, niet gestoord door het geroep van het stelletje jongemannen dat bijna buiten gehoorsafstand ondanks de 35 graden en de zonnebrand in ontbloot bovenlijf aan het shotten is. Hun gettoblaster met islamitisch-Franstalige rapmuziek is gelukkig niet tot hier te horen. Ik blijf een uur of twee languit liggen; de opstekende wind brengt wat verfrissing.



Op de kaarsrechte D985 naar Charolles prop ik een afgedragen marcelleke als nekbedekking onder mijn pet als bescherming tegen de zon die nu toch wel genadeloos brandt. Het staat gek, maar dat zal me een zorg wezen. Ik begin er aan te twijfelen of het een goed idee is om in deze omstandigheden over het Centraal Massief en door de Drôme te trekken. Ik moet hierover in overleg met mezelf.

Dat kan ik doen in Charolles, waar ik een camping vind. Eten doe ik in restaurant Le Petit Gourmand: uiteraard een seignant gebakken entrecôte van de bekende rundersoort die in deze streek wordt geteeld. Je ziet die fraaie beesten grazen of herkauwen of slapen op dorre en schaduwloze weiden waarop nauwelijks nog een verse spriet groeit. En dan vraag je je af hoe het mogelijk is dat dat malse vlees bij de slachting al niet halfgaar is. Maar lekker is het wel – al voelt het beeld van die lome, aan zon en hitte blootgestelde kuddes niet goed aan. Het beest dat het stuk vlees in mijn bord heeft geleverd, lijkt mij alvast niet te lang in de zon te hebben gestaan.

Tijdens het verorberen van mijn stuk vlees kijk ik uit op een wespenval. Tientallen gevangen exemplaren kruipen, verwikkeld in een verwoede doodstrijd, over elkaar heen, tot ze uitgeput verzuipen in een stroperige vloeistof waarin al honderden geel-zwarte kadavers drijven. Ook een paar hoornaars zijn ten dode opgeschreven.

En nu we toch over dierenleed bezig zijn: kadavers zijn, net zoals bij ons, ook langs Franse wegen passim te vinden, gaande van de vrij algemene egel, over duiven, tot een Vlaamse gaai en natuurlijk katten. Ook buizerds en vossen vallen hier regelmatig ten prooi aan de onstilbare vraatzucht van Koning Auto.

Terug op de camping praat ik nog een uur of wat, tot het donker is, met mijn buren: een gepensioneerd koppel uit Les Landes. We hebben het over het veranderde Frankrijk (la France américanisée), over het toerisme, over hoe de politiek de mensen ‘infantiliseert’, over dat we blij mogen zijn dat we in onze tijd hebben geleefd, over de situatie in België, enzovoort. Wat begon met de zoektocht naar een stopcontact om mijn fiets-gps op te laden, eindigt op die manier in een genoeglijke avond met twee mensen die blij lijken eindelijk eens met iemand anders dan met elkaar te kunnen praten.


7520

Brugge, station - 250311


zaterdag 5 april 2025

11 * 52,8 * 25,9 * 135 * 585,9

Dudzele - Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Hoeke - Oostkerke - Herdersbrug 



boekverhaal 30

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


december 1982

CHOCOLADE EN METAFYSICA


Eet die chocolaatjes, kleine meid;
Eet op!
Heus, er is op de wereld niet meer metafysica dan chocolaatjes.
Heus, alle religies samen leren ons niet meer dan snoepgoed.
Eet op, mormel, eet op!

Stefaan paste zijn stemgeluid aan, zodat er een duidelijk verschil was tussen de versregels met het gebod – eet! – en de twee langere daartussenin die bespiegelend zijn en met ‘Heus’ beginnen. Bij het laatste ‘eet op!’ sloeg zijn stem zelfs een beetje over.

In 1982 was ik op bezoek bij mijn studievriend Stefaan C., die, ter gelegenheid van zijn verjaardag als ik het mij goed herinner, enkele van zijn kompanen had uitgenodigd voor een drink op zijn kot in Kessel-Lo. Ik had nog nooit gehoord van de Portugese dichter van wie hij het gedicht ‘Sigarenwinkel’ voorlas. Het is een lang gedicht, dus dat duurde wel eventjes. Maar het is een prachtig gedicht – ik wist op dat moment totaal niet dat poëzie zo’n impact kon hebben, zo onwollig en onzoetgevooisd de waarheid kon uitspreken over hoe ook ik aanvoelde wat het betekent om mens te zijn. Enfin, dat is post factum een iets te ingewikkelde verwoording van de indruk die de onverwachte voorleesbeurt op mij maakte. Ik was het dan ook niet gewoon om met een zo accurate beschrijving van mijn levensgevoel te worden geconfronteerd, via een gedicht dat ook nog eens voortreffelijk werd gedebiteerd want Stefaan beschikte over een onmiskenbaar dramatisch en vocaal talent – ik herinner me levendig hoe hij een paar jaar later voor een volle Kardinaal Mercierzaal ten overstaan van verbijsterde proffen en verblufte medestudenten onder het uitstoten van aangepaste kreten de rituele zelfmoord van Yukio Mishima uitbeeldde, maar dat is een ander verhaal.

De bevrijding van alle speculaties
En het besef dat metafysica een gevolg van zich niet lekker voelen is.

Uiteraard kon ik na die avond niet anders dan achter het boek aan gaan waaruit Stefaan had voorgelezen – en ik verwierf het dan ook een maand of twee later, zij het op een, achteraf gezien, minder prettige wijze: ik kreeg het als kerstcadeau van mensen die met mij niet het goede voorhadden, maar ook dat is een ander verhaal, dat ik elders al eens heb verteld.

Nu goed, wat er ook van zij: sindsdien was het boek, de door August Willemsen vertaalde en toegelichte bloemlezing Gedichten, in mijn bezit en het is wellicht de dichtbundel geworden waar ik in mijn leven tot nu toe het vaakst naar heb gegrepen. Bijvoorbeeld om er het allerkortste gedicht uit te lezen, een gedicht dat in zijn geheel min of meer een levensmotto is geworden:

Een regendag is even mooi als een dag van zonneschijn.
Beide bestaan; elk zo hij is.

Pessoa schreef deze twee verzen op 8 november 1915. De idee erachter mag kernachtig en trefzeker zijn verwoord, ze is zeker niet origineel. Ik trof haar ook op andere plekken aan, onder meer in de Bijbel (‘Heb je een goede dag, geniet ervan. Heb je een kwade dag, bedenk dan dat God ook die gemaakt heeft.’ (Pred 7:14)); bij Seneca (‘Men kan het [hoogste goed] ook zo definiëren dat wij die mens gelukkig noemen voor wie geen goed of slecht bestaat tenzij een goede of een slechte inborst (…)’ (Het gelukkige leven, 51)); en bij Montaigne (‘De fortuin doet ons goed noch kwaad: zij verschaft ons slechts het materiaal en het zaad dat onze geest, die machtiger is dan zij, bewerkt en gebruikt zoals het hem behaagt, daar hij immers als enige zijn eigen toestand veroorzaakt, en zelf in de hand heeft of hij gelukkig of ongelukkig is.’ (Essays, boek 1, hoofdstuk 14)).

In 1993 was ik in de Fundação Calouste Gulbenkian in Lissabon, om er de directeur van die formidabele instelling te interviewen. Toen hij na ons gesprek zag dat ik belangstelling had voor een poster met een reproductie van Almada Negreiros’ Portret van Fernando Pessoa, gebruikt voor de cover van de Nederlandstalige bloemlezing (met iuxta het Portugees) waaruit Stefaan had voorgelezen, gaf hij hem als aandenken mee. Van het verschil in verkleuring tussen het voorplat van mijn bundel en de poster, die duidelijk met beter tegen daglicht bestendige inkten is gedrukt, kan ik het voorbijgaan der jaren en decennia aflezen.

Ik heb sinds die avond in Kessel-Lo, nu bijna 43 jaar geleden, nog ettelijke malen het gedicht ‘Sigarenwinkel’ luidop gelezen en ook voorgelezen. Al bij de aanhef moet je daarbij de grootste ingetogenheid en dramatische impact betrachten:

Ik ben niets.
Ik zal nooit iets zijn.
Ik kan ook niet iets willen zijn.
Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld.


Fernando Pessoa, Gedichten (keuze, vertaling (1978) en nawoord door August Willemsen)





7519

Oedelem - 250310


vrijdag 4 april 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 515

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

6 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 6

etappe 5/9 – Anost-Charolles – 93 km (a)


Om de voorspelde hitte voor te blijven, vertrek ik al om zeven uur. Ik krijg meteen twee fikse hellingen voor de wielen geschoven. Een buizerd, vlak voor mij op de weg gezeten, vliegt op en wint een eind voor mij uit hoogte. Tot hij het bos in zwenkt. Ik herinner mij dat ik gisteren, op een van de schaarse stukken nationale die ik aandoe, omdat het nu eenmaal soms onvermijdelijk is, bijna van de weg werd geblazen door een Poolse vrachtwagen die me inhaalde. Niet toevallig niet een Franse vrachtwagen want dat moet ik – met grote genoegdoening – vaststellen: de Fransen zijn in dit land aanzienlijk vriendelijker geworden voor fietsverkeer dan pakweg twintig of dertig jaar geleden. Je wordt pas ingehaald wanneer het tegenoverliggende vak volledig vrij is, zodat er een ruime boog kan worden beschreven. Déze anderhalvemeterplicht, hier en daar gememoreerd op speciale verkeersborden, wordt met andere woorden ruimschoots geëerbiedigd.

Onderweg maak ik een praatje met een jonggepensioneerd koppel uit Wageningen. Ze hebben ooit al Marokko befietst. Nu maken ze, met een camping als uitvalsbasis, ritjes met de racefiets, nooit meer dan 50 of 60 kilometer. Wat verderop, in Saint Léger, vraag ik aan een man die aan zijn huis aan het werken is de weg. Ook hij is Nederlander, wordt al snel duidelijk. ‘Laat ons dan maar in het Nederlands praten,’ suggereer ik. Daar is hij het meteen mee eens, maar hij blijkt niet te weten dat de weg die achter zijn huis rechts afbuigt naar het door mij beoogde Maison-de-Bourgogne leidt.



Het is een mooi huis waar die Nederlander aan werkt. Dat zijn ze hier vaak, de huizen: mooi. Wellicht is in deze streek de mooiste architectuur van heel Frankrijk te vinden: kloeke natuursteen, elegante details. Onbegrijpelijk dat er niet zorgzamer mee wordt omgesprongen en dat wie nog in een dorp of in een kleine stad wenst te wonen – er zijn daar steeds minder bewoners te vinden – de karakterloosheid van een anonieme nieuwbouw in een verkaveling in de rand verkiest boven het robuuste comfort van een negentiende-eeuws huis in de kern.

In Charbonnat tref ik op het terrasje van een bakkerij enkele mountainbikers uit Nancy. Op de deur staan de telefoonnummers van het Élysée en het Matignon vermeld: de bakkerin is het beu het gezeur over de mondmaskerplicht zelf te moeten behandelen.

Ik nader het Zuiden: de eerste cicades, de eerste zonnebloemenvelden, de eerste natuurstenen huizen, de eerste hagedis die op een warme steen wegfrut, het eerste smeltende asfalt – en straks de eerste platanenrijen en de eerste olijfbomen en lavendelvelden…




7518

Sijsele - 250309


donderdag 3 april 2025

getekend 467

2006 (?)


afscheid van mijn digitaal bestaan 514

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

5 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 5

etappe 4/9 – Tonnerre-Anost – 112 km


Vertrek om half acht. Ontbijten doe ik pas 25 kilometer ver, in het uitermate pittoreske stadje Noyers: stadspoort, onregelmatig geplaveide straten, scheefgezakte vakwerkgevels – alsof ik in een tekening van Anton Pieck ben terechtgekomen. Bij de bakker respecteert de rij gemondmaskerde klanten plichtsgetrouw de anderhalvemeterregel. Ik neem plaats op een terrasje. Drie ouwe gabbers, de intello’s du coin, bespreken de toestand. Welke toestand, wordt me niet meteen duidelijk. Eentje kijkt ternauwernood op van zijn Canard enchaîné. Gerookt wordt hier niet meer. En ze drinken koffie. Neen, de wilde haren en de jaren zestig zijn definitief voorbij.



Samen met het reliëf sluipt de twijfel binnen. Soms vind ik mezelf een bofkont, soms vervloek ik dit stomme idee om godbetert per fiets een auto te gaan ophalen aan het Lac de Sainte-Croix. Weeral ben ik te zwaar, is mijn fiets te zwaar, heb ik te veel bagage meegenomen. En ja, het wordt wel heel erg warm. De temperaturen klimmen nu vlotjes een eind boven de dertig graden. Waar is de tijd dat we bij dertig graden van hitte spraken?

Mooie wegen, dat wel. In Massangis staan een paar leuke huizen te koop. Hoe zou het zijn om naar hier te verkassen? Maar wat zou ik hier doen wat ik niet thuis evengoed kan? Hoe eenzaam zouden de winters hier zijn? En de herfst en de lente en de zomer uiteindelijk ook? Neen, het is geen goed idee – al blijft het om de een of andere reden wel lokken. Zeker nu het Vlaams-nationalisme bij ons het klimaat vergiftigt.

Nabij de snelweg Parijs-Dijon te Maison-Dieu zie ik een zwerm van wel tien of twaalf zwarte wouwen jagen op klein grut dat zich te goed doet aan het graan dat is achtergebleven op een pas geoogste akker. Wat een spektakel. Een van de vogels heeft iets in zijn bek. Meteen wordt hij achternagezeten door zijn gezellen. Hij laat zijn prooi vallen. Allemaal duiken ze nu naar de grond.

In Cussy-les-Forges vind ik een klein winkeltje. De uitbaatster lijkt op Meyrem Almaci. Voor mij bedient ze een zwarte koerier die in zijn nek Japanse karakters heeft laten tatoeëren. Op de drempel van de kerk is er een schaduwplek om te picknicken. Notabelen verlaten de gloednieuwe, en bijgevolg uitermate smakeloze, mairie voor hun middagpauze. Zwaluwen vliegen af en aan naar de nesten die ze hebben gebouwd in de oksels van de ramen van de école communale des garçons – ik maak een schets van de mooi geproportioneerde gevel.




In het iets verderop gelegen Quarré-les-Tombes vind ik een nieuwe schuilplaats tegen de hitte. Ooit, 32 jaar geleden, raakte ik hier gefascineerd door de tegen de kerk opgestelde sarcofagen. Nu zwijgen ze in alle talen en zeggen ze me niets. Twee jongemannen met rugzakken en wandelschoenen pauzeren op de bank naast mij. Ze vinden het maar raar dat een al wat oudere man hen aanspreekt. Er komt geen gesprek van. Boven de straat zit een mus achter een vlinder aan.

De Morvan. De weg voert nu naar hoogtes boven de 600 meter. In Montsauche-les-Settons vind ik een kruidenier. Maximum zes personen tegelijk in de winkel en uiteraard: mondmaskerplicht! (Ik vergeet het altijd.) Beneden aan het stuwmeer is er een camping, maar die is vermoedelijk erg druk, afgaande op het af- en aanrijdende kampeerwagenverkeer. Ik verorber een slaatje tegen de honger die komt en vervolg op goed geluk mijn weg. Het is per slot van rekening nog maar half zes en de koelste uren van de dag komen er nog aan. Maar mijn krachten nemen af. Gelukkig vind ik wat verderop op de D37 een wegwijzer naar een te Anost gelegen camping. Ik word er om zeven uur onthaald door de vriend van de Nederlandse uitbaatster. Een vrolijke Frans. Hij biedt me een flesje Brugse Zot aan – dat ik afsla aangezien ik deze fietstiendaagse alcoholvrij wens te houden. Maar: c’est le geste qui compte. Mijn tent plaats ik naast een vader met twee jonge zonen. Geen moeder te bespeuren. Ik hoor een van beide kinderen protesteren: dat maman de tomaten niet zus snijdt maar wel zo. De man doet zijn best.

Op een bankje aan de zwemvijver schrijf ik op wat ik van vandaag wil onthouden. Nog een vader alleen, met een kind. Ze wil zwemmen. Hij raadt het haar af: moeder heeft gezegd dat ze door de kille avondwind kou zou vatten wanneer ze nat uit het water komt.

Ik leg het dekzeil niet over de tent. Zo zie ik de sterren. Later in de nacht de volle maan. Uilen roepen elkaar aan: een van de mooiste geluiden die ik ken.


7517

Sint-Pieters, AZ Sint-Jan - 250307


woensdag 2 april 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 513

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

4 augustus 2020


PER FIETS NAAR DE MIDI 4

etappe 3/9 – Épernay-Tonnerre – 173 km

De hotelier die mij gisteren hartelijk ontving, volhardt ook vandaag in de vriendelijkheid. Bij het ontbijt vraagt hij of hij de tv moet aanzetten. Doe maar, zeg ik. Graag op France 2, dan kan ik nog eens naar Télé Matin kijken. Hoewel, eigenlijk is dat tegenwoordig meer reclame dan wat anders. De publiciteitsboodschappen worden aan elkaar geluld met zoete praatjes over toeristische bestemmingen, fitheidstips en lifestyleweetjes. Ik praat tussen croissant en pain au chocolat wat met de hotelier over de canicule. Het houdt hem bezig maar zolang de hitte niet méér dan vijftien dagen per zomer aanhoudt, wil hij toch geen airco in de kamers installeren: de investering is te groot. Overigens, zo overweeg ik later op de dag tijdens het fietsen door de weidse Champagne-vlakte, word je, wanneer je bij dit weer naar het zuiden fietst, langs twee kanten geroosterd: ’s voormiddags links en ’s namiddags rechts.

Op de parking van het hotel spreekt een Zwitser me aan. Dat hij een Zwitser is, zie ik aan de nummerplaat op zijn dikke SUV. Zo’n dikke auto, en toch zo’n goedkoop hotel? Mmmm. Maar goed, de man is vriendelijk. Hij herkent mijn Belgisch-Frans accent. Tiens, waar zou ik dat opgeraapt hebben?

Het is een zalige fietsvoormiddag. Wind in de rug, nog niet te warm, prachtig landschap tussen de wijnvelden, van de ene dure château naar de andere – zo passeer ik onder meer Veuve Cliquot. Bij een van de wijnboeren van Bergères, tegenover het gesloten etablissement met de onverbiddelijk woordspelerige naam ‘La Folie des Bergères’, is van de gevel de eerste A van ‘CHAMPAGNE’ naar beneden gekletst – zelfs hier slaat het verval onverbiddelijk toe. Ik raap de kapitaal op en plaats hem bij de gesloten voordeur van de proeverij.



Ik daal af naar de dorre graanschuur van Frankrijk. De oogst is binnen, dit lijkt wel een woestijn.



Ik doe onder meer de vlekken Fère-Champenoise, Euvy, Gourgançon en Salon aan. Boven rond een watertoren buitelt een gezin slechtvalken. Picknicken doe ik na 75 kilometer in Droupt-Sainte Marie. Of was het Droupt-Saint Basle, ik weet het niet meer. In elk geval, het was op een beschaduwd trapje van het Local des Associations dat ik schaduw én zitgelegenheid vond. Binnen zie ik een antieke tafel staan, met een stoel. Twee brandweerhelmen glimmen op de schoorsteenmantel.



Op het grind voor mij sleurt een mier een bijenlijk over de keitjes. Voor de mier zijn het manshoge rotsen. Soms valt zijn prooi terug en moet hij herbeginnen, maar hij vordert onverzettelijk en gestaag. Het beeld zal mij een paar keer voor de geest komen tijdens het overwinnen van de Bourgondische heuvels.

25 kilometer lang volg ik het fietspad langs het parallel met de Seine lopende Canal de la Haute Seine. Tot in Troyes. Daar drink ik op het terras van café Le St Nizier een koffie. Een type met Che Guevara-T-shirt monstert de op het rokerstrottoir voorbijstappende dames.



Troyes blijkt gemakkelijker te bereiken dan te verlaten, dat wisten de Grieken al. Langs Bréviandes lukt het me uiteindelijk toch. De gebruikelijke smoezeligheid en drukte van de uitvalswegen. Ik kom nu op heuvelachtiger terrein: het begin van mijn geliefde Bourgognestreek. (...)

Om kwart over zeven kom ik aan op de camping municipal van Tonnerre. In restaurant ‘Le Petit Gourmand’ wacht mij een van uitstekende frietjes vergezelde salade met onder andere ei, eend en – wat blijkt te zijn – een plak ganzenlever waarvan de nogal fletse smaak geenszins het veroorzaakte leed rechtvaardigt. Ik arroseer het geheel met een voortreffelijke fles Badoit.

7516

Sint-Pieters, AZ Sint-Jan - 250307


dinsdag 1 april 2025

boekverhaal 29

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


december 1983

AUTOSTOP


In de eerste helft van de jaren tachtig, ik herinner me het niet meer precies, maar het is best mogelijk dat het in 1883 en 1985 is geweest, ben ik samen met een goede vriend die ik toen had, Paul Van Mulders, twee keer naar Parijs gereisd. Al liftend. Dat kon toen nog, nu is het een manier van reizen die – teken des tijds – nagenoeg volledig verdwenen is. We lieten ons door een bereidwillige afzetten op een gunstig vertrekpunt. Vandaaruit probeerden we Parijs te bereiken. En we slaagden daar ook in, zij het niet in één dag. Gek genoeg herinner ik me van beide reizen zo goed als niets meer van wat we in Parijs deden, maar wel nog behoorlijk veel van de reizen zelf. Van het liften dus en van de ontmoetingen die we op die manier hadden.

Paul, die bedreven was in typografie en bladschikking – hij had aanleg voor tekenen en studeerde architectuur – maakte bordjes met daarop, in vet met alcoholstift aangezette kapitalen, de namen van onze bestemmingen. Elk om beurt gingen we aan de kant van de weg staan, met dat bordje en met een uitgestoken duim. Om de wachttijd te korten, die soms erg lang kon duren, lazen we elkaar voor uit een boek. De ene liftte dus, de andere las voor. Het moet voor de meestal met hoge snelheid voorbijrijdende weggebruikers een eigenaardig zicht zijn geweest.

Het boek dat we voor onze reis hadden meegenomen moest luchtig zijn en liefst ook grappig, en het mocht niet veel wegen. Het moest licht zijn dus, in beide betekenissen van dat woord.

De eerste keer hadden we gekozen voor Candide van Voltaire, de tweede keer voor verhalen van Thomas Mann. Van dat tweede boek ben ik niet meer helemaal zeker. Toen ik Paul onlangs voor het eerst sinds zeer lange tijd nog eens een brief schreef, maakte ik van de gelegenheid gebruik hem te vragen of hij het zich nog herinnerde. Hij wist het ook niet meer zeker. Misschien was het Tonio Kröger? Ik sla mijn exemplaar erop na: Tonio Kröger en andere verhalen. In die bundel is het titelverhaal het omvangrijkste. Maar er staat ook een verhaal in dat ‘De kleine meneer Friedemann’ heet. Deze titel sluit beter aan bij mijn herinnering. Werd dat verhaal ooit afzonderlijk uitgegeven? Of heeft er ooit onder die titel een verhalenbundel van Thomas Mann bestaan? In het Duits en Engels wel, zo zie ik op het internet. Maar een dergelijke Nederlandstalige uitgave vind ik niet terug. Enfin, eigenlijk is het niet zo belangrijk. Het is zelfs helemaal niet belangrijk. Wel belangrijk is dat we indertijd het wachten op bereidwillige chauffeurs op die manier flink bekortten, en dat we met hetgeen zowel Voltaire als Mann ons voorschotelde, vaak flink gelachen hebben.

De mensen die ons meenamen spraken er ons een paar keer over aan. Ze hadden het zicht vreemd gevonden: een jongeman met een kunstig maar toch ook efficiënt gekalligrafeerd bordje met de naam van de beoogde bestemming, en een tweede jongeman daar een klein beetje achter, lezend in een boek. (Vanuit de auto hadden ze natuurlijk niet kunnen vaststellen dat dat lezen een luidop voorlezen was.)

We hadden op onze twee reizen een paar fijne en frappante ontmoetingen. Ik herinner mij een verpleegster die tijdens het gesprek dat ze met Paul voerde meer naar hem keek dan naar de weg en op die manier bijna tegen een uitermate traag een helling oprijdende hooiwagen aanknalde (ik had nog net op tijd, na lang aarzelen omdat ik dacht dat ze het wel zou hebben gezien, een kreet geslaakt). Ik herinner mij ook een eierboer in zo’n uit golfplaten opgebouwde Citroën-bestelwagen op weg naar een markt (ik mocht zeer voorzichtig tussen de kratten plaatsnemen). De burgemeester van Saint-Omer bleek dan weer een communist te zijn, wat een interessant gesprek opleverde. Een echtpaar dat terugkeerde van een receptie werd, met ons beiden op de achterbank, door een vliegende gendarmeriebrigade tegengehouden. De man moest blazen. Het resultaat was positief en hij moest rechtsomkeer maken. Wij stapten uit en hoorden de vrouw nog zeggen: ‘Ik had het je nog gezegd dat je die twee niet moest meenemen!’


Thomas Mann, Tonio Kröger en andere verhalen (vertaald (1971) door Hans Hom)
Voltaire, Candide (vertaald (1970) door M.J. Premsela)

Een van die bijzondere liftbeurten, met een leraar die met een aftandse Citroën Ami 6 naar Amiens reed, heb ik hier beschreven: https://pascaldigital.blogspot.com/2006/02/mijn-eigen-namen-33-en-34.html


7515

Sint-Andries, Kanaal Brugge-Oostende - 250307


maandag 31 maart 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 512

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

3 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 3

etappe 2/9 – omgeving Guise-Épernay – 123 km




Om zes uur breek ik mijn boeltje op. Ik werk een homp brood en een stuk kaas naar binnen, maar mis mijn ochtendkoffie. Die vind ik in Guise, stad van de Familistère. Ik was hier eerder al eens, herinner mij het opzet en de uitvoering van deze door kachelfabrikant Jean-Baptiste André Godin ontworpen filantropische ideaalstad waarin arbeiders en hun gezinnen op zachte wijze aan de logica van het kapitaal onderworpen werden. ‘Le Familistère est fait pour être vu et étudié’, citeren grote banieren het woord van Godin.

(...)

Ik vervolg mijn weg door de licht glooiende graanschuur van Frankrijk. In Barenton-Cel krijg ik water van een mannetje dat zich achter zijn tuinmuur tegen het coronavirus verschanst. We hebben het er even over. Over de desoriëntering en de eenzaamheid die er het gevolg van zijn. Het is een heel vriendelijk mannetje. Hij staat mij toe een foto van hem te maken.



In Laon rijd ik, met tegenwind, onder de vier torens van de trots bovenop de rots staande kathedraal door. Ik vind in een door een allochtoon uitgebaat filiaal van de kruideniersketen La Coccinelle – op de coronaregels wordt niet al te nauw toegezien – mondvoorraad voor de picknick, die ik in het iets verderop gelegen Bruyères-et-Montbérault tegenover de kapperszaak ‘Bruy-Hair’ (hebt u hem?) nuttig. Babbel met een Franstalige Belg die in zijn Landrover op zijn vrouw wacht die de apotheek is binnengegaan. Waarvandaan en waarheen en ja, Bruges est une belle ville. Zodra de rolluiken van de apotheek zijn neergelaten voor de siësta valt het plein volledig stil. Een luid pratende en druk gesticulerende vrouw schreeuwt in haar mobieltje haar huwelijksleed uit. In het luisterend oor van een vriendin, veronderstel ik. En in het mijne, dat zijn best doet niet te luisteren. Ze heeft me nochtans zien zitten.

Op mijn Michelinkaart verschijnen de eerste pijltjes: reliëf. Opnieuw voel ik dat ik nog maar eens veel te zwaar aan deze reis begonnen ben. Bovendien loopt niet alleen het terrein op, maar ook de temperatuur. Na het kruisen van de Chemin des Dames passeer ik een Commonwealth-begraafplaats, en wat verderop een aan de Notre-Dame de Bonne Entente toegewijde kapel. Het bleekblauw van het mondmasker dat ze Haar hebben opgezet, accordeert mooi met de kleur van de nis die Haar tegen de elementen beschutting biedt. Bleekblauwe mondmaskers, overigens, tref je hier werkelijk all over the place aan. Overal, heel Frankrijk door, liggen ze kwistig in de berm gestrooid, tussen de plastic flessen, blikjes, lege sigarettenpakjes (veel minder dan vroeger) en allerlei ander vuil.

(...)

Het landschap wordt nu bijzonder mooi. De D386 slingert zich van dorp naar dorp: Crugny, Serzy, Savigny, Sarcy, Chaumuzy. Een kilometer voorbij Marfaux tref ik, broederlijk (?) naast elkaar, een Duitse en een Britse begraafplaats. Duizenden jonge mensen liggen hier onder de zoden. Wat zouden hun levens hun gebracht hebben? Ik stap af op de minst triomfalistische van beide dodenakkers en maak enkele foto’s.



In Hôtel Colbert te Épernay word ik zeer vriendelijk onthaald door de uitbater. De pizzeriaman een eindje verderop – zijn zaak heet ‘L’Italienne’ – is uit ander hout gesneden. Wanneer ik hem argeloos een ‘margarita’ vraag, laat hij mij verstaan dat hij dat even dwaas vindt als in een viswinkel een vis bestellen (un poisson dans une poissonnerie). Ik begrijp dat hij van zijn pizzakunsten een erezaak wenst te maken, maar een mens moet nu toch ook niet overdrijven: het zijn maar pizza’s. Overigens – maar ik wil er zeker geen culinaire rubriek van maken of het rapport van een incognito Gault Millau-inspecteur – was de pizza van deze ambitieuze meneer niet veel soeps. Ik zeg hem dan ook dat de vis goed gesmaakt heeft.

7514

Brugge, Ezelstraat - 250306


zondag 30 maart 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 511

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


2 augustus 2020

PER FIETS NAAR DE MIDI 2

etappe 1/9 – Brugge-omgeving Guise – 175 km (b)


Bij een van de talrijke verkeerslichten van de verkeersknobbel Denain/Douchy-les Mines spreekt een man in een auto, die net als ik voor het rood staat te wachten, mij aan: vanwaar-waarnaartoe. Hij fluit bewonderend en spreekt me moed in. Dat doet deugd.

Wat verderop zie ik op de drempel van een kapelletje naast de D955 een oude man naast zijn tegen het bouwwerk geparkeerde vintage koersfiets zitten. Ik rijd eraan voorbij maar een vijftigtal meter verder keer ik toch maar voor alle zekerheid terug: is alles oké?



Ja hoor, alles is oké. De man zit gewoon wat uit te rusten, zegt hij, op zijn weg naar Solesmes. En hij begint mij meteen, ongevraagd, over het kapelletje te vertellen. In het vlakbij gelegen dorp Saulzoir waren in 1944 twee vrouwen hoogzwanger. Ze zouden naar Cambrai, de dichtste stad, vertrekken om er te bevallen. Maar meneer pastoor droeg hun op om pas de volgende dag te vertrekken en ondertussen de tijd weg te bidden. Zij volgden zijn advies en ontvingen zijn zegen. Diezelfde nacht werd Cambrai door de geallieerden gebombardeerd. Er vielen 130 doden. Zo ontsnapten beide vrouwen. Uit dankbaarheid voor wat ze uiteraard als een goddelijke interventie zagen, besloten ze een kapel te bouwen en te onderhouden. Een van beide vrouwen leeft nog, ze is stokoud. Het koersmannetje, zelf toch ook al een flink eind boven de zeventig, schat ik, heeft nu de sleutel. Fier toont hij mij de recent door hem uitgevoerde restauratiewerken. De vraag wie het van hem zal overnemen, blijft onuitgesproken.

Voorbij le Cateau-Cambresis, waar ik het musée Matisse niet bezoek, kom ik in waterpenurie. De temperatuur loopt op, dat is dus beslist een les die ik moet trekken voor de volgende dagen. Winkels zijn hier uit zowat alle dorpen verdwenen. Het is wachten tot Mennevret vooraleer ik eindelijk een persoon voor haar huis zie. Een oude vrouw. Ik rinkel mijn fietsbel om haar aandacht te trekken en maak duidelijk dat ik haar iets wil vragen. Maar ik krijg de kans niet, ze vlucht haar huis in en trekt de voordeur met een smak dicht. Angst. Wat verderop oogst ik meer succes. Een jongentje in PSG-shirt (Neymar, jaarwedde van 37 miljoen euro (2017), exclusief merchandising, sponsorcontracten en bonussen) speelt in het voortuintje. Ik vraag hem of er iemand thuis is. Papa komt naar buiten en reikt me, in plaats van mijn fles met kraantjeswater te vullen, wat ik vroeg, een nieuwe anderhalveliterfles aan. Dit genereuze gebaar zal mij nog een drietal keer te beurt vallen.

De avond valt. Tussen Tupigny en Lesquielles vind ik, ongeveer een halve kilometer weg van de D69, een geschikte plek om wild te kamperen: uit het zicht en uit de wind. Ik kom er oog in oog met een jong hert te staan. Of is het een ree, ik ken het verschil niet. Het dier kijkt me, alvorens in paniek weg te springen, stomverbaasd aan. Nadat ik mijn tentje heb opgezet en iets naar binnen heb gewerkt, kijk ik de pas geoogste graanakker nog wat aan. Aan de einder wieken enkele van de éoliennes die hier overal in het landschap opduiken, alle protesten ertegen ten spijt. Een late roofvogel zweeft de bosrand in. Het licht moet ik niet uitdoen want ik heb er geen bij. Dat ik bijna zestig ben moeten worden om voor de eerste keer wild te kamperen, overweeg ik nog wanneer ik al bijna in slaap gevallen ben.




7513

Oostende - 250303


zaterdag 29 maart 2025

10 * 54,0 * 26,7 * 144 * 533,1

Damme - Siphon - Moerkerke - Siphon - Hoeke - Oostkerke - Herdersbrug  



afscheid van mijn digitaal bestaan 510

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

2 augustus 2020


PER FIETS NAAR DE MIDI 1

etappe 1/9 – Brugge-omgeving Guise – 175 km (a)

Wanneer ik om half acht vertrek, besluit ik dat ik mijn kop wil laten uitwaaien, het van mij af te zetten. Ik volg de oude rijksweg Brugge-Kortrijk. Ik heb geen zin om zo dicht bij huis al kleine wegen op te zoeken, en bovendien valt er op deze zondagochtend niet veel verkeer te verwachten. Gedachteloos fiets ik zuidwaarts, met de fiets naar de Midi.

In de periferie van Kortrijk – Izegem en dergelijke, zo min of meer vanaf Ingelmunster – nemen de groezeligheid en het verval schier ondraaglijke proporties aan. Ik beland in een aaneenschakeling van verlaten villa’s, zaken met tuinmeubilair en wieldoppen voor patserwagens, teloorgegane horeca en een seksbedrijvigheid die duidelijk ook betere tijden heeft gekend. Iemand zou zich eens de moeite moeten getroosten om – gewapend met fototoestel en pen – deze voorbode van donkere tijden in kaart te brengen. Voor de parenclub Acanthus staat een groot bord waarop de uitbaters het zorgpersoneel dat ‘het land doet leven’ ‘zeer hard bedankt’.




Ik verlaat ter hoogte van Hulst de weg en rijd door het geboortedorp van mijn moeder, Bavikhove. Ik ben er als kind een paar keer geweest, en later een enkele keer nog eens – maar ik herken niets meer. Op de weg naar Sint-Denijs houd ik een eerste stop. Achter een uit de kluiten gewassen kapel vind ik een bank. Ik zwicht voor kapellen met een boom naast, wat groen dat voor schaduw zorgt. Het zijn plekken van bezinning – gelovig of niet, dat doet er niet toe – die een tijd van weleer uitademen, toen ze nog een plaats hadden in de levens van de mensen. Nu heeft het er alle schijn van dat men ze laat staan omdat er nu eenmaal geen reden is om ze af te breken. Deze historische elementen verrijken het landschap met herinnering.




Voorbij Helkijn verkies ik de weg boven het fietspad langs de Schelde en zo kan het gebeuren dat ik in Hérinnes of all places terechtkom. Wallonië. De sfeer is meteen helemaal anders, dit is echt een ander land. Opdracht nummer twee: beschrijf dit verschil, waaruit het bestaat, welke indruk het maakt. Het gaat over ruimtelijke ordening, taal natuurlijk, de kwaliteit van het wegdek.

Vlak voor Doornik vind ik naast de Schelde een geschikte picknickplaats – dat wil zeggen: met mogelijkheid om te zitten én schaduw. Het is twaalf uur, ik heb 75 kilometer afgelegd. De bewolking wisselt, de wind zit gunstig – en zal nagenoeg de hele reis blijven doen.

Fietsen door Doornik moet ik met het mondmasker op. Borden aan de rand van het historische centrum maken mij diets dat hier deze verplichting van kracht is.

In Saint-Maur tref ik een mooie dries aan.




In het laatste dorp voor de grens, Rongy, raak ik voor het eerst even de weg kwijt. Een tuinier helpt me vriendelijk. Vanwaar en waarnaartoe: voor de eerste keer doe ik mijn verhaal en verneem ik dat Brugge een heel erg mooie stad is. De man vertelt mij over een vriend die per fiets de Andes doorkruist had en daar op een hoogte van 4000 meter ei zo na zijn handen verloor door tijdens een eindeloze afdaling voortdurend zijn remmen te moeten dichtknijpen in vriestemperaturen. Niet mijn kopje thee, maar het praatje is toch aangenaam. Ik vraag de man te poseren in zijn moestuin, tussen kerk en zonnebloem. Wanneer ik afdruk, zwaait hij met een courgette: of ik er niet een mee wil?




Koffiestop in Saint-Amand-les-Eaux, en even later fotografeer ik de roemruchte plek waar de renners van Parijs-Roubaix het bos van Wallers verlaten.





7512

Oostende - 250305


vrijdag 28 maart 2025

boekverhaal 28

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

oktober 1983


HET BOEK EN DE FILM

Ik weet zeker dat ik John Hustons The Dead zag nadat ik het verhaal van Joyce een eerste keer had gelezen. De verfilming van dat verhaal dateert namelijk van 1987, vier jaar nadat ik voor het eerst – in de vertaling van Rein Bloem – ‘De doden’ las, het slotverhaal van de bundel Dubliners (1914). Met The Dead nam John Huston, zeer toepasselijk, afscheid van het leven want hij stierf kort na het voltooien ervan. Zijn film werd postuum gereleased.

Ik bezit, behalve het originele Engels in een Penguin-bloemlezing, de tweede (1971) en derde (1978) druk van de Nederlandse vertaling van Dubliners. In mijn – ongebruikte – exemplaar van de tweede druk steekt een flyer van een Brugse bioscoopvereniging die zich destijds ‘trefpunt der cinéfielen’ (sic) noemde. Het feit dat ik die flyer heb bewaard, doet mij vermoeden dat ik op ‘donderdag 17 november 1988’ aanwezig was op de vertoning van ‘the dead’, zoals de flyer kapitaalloos vermeldt. Ik kon toen dus Hustons verbeelding aan mijn leeservaring toetsen. Veel later, maar ik kan niet meer traceren wanneer maar het moet al een eind in het volgende millennium zijn geweest, zag ik de film een tweede keer.




Ik herinner mij dat ik, zeker de tweede keer dat ik hem zag, van de film danig onder de indruk was. En ik herinner mij ook dat ik, toen ik kort daarna het verhaal voor de zoveelste keer herlas, niet anders kon dan mijn lectuur door de beelden van Huston te laten aanvullen en verrijken. Het is hoe dan ook een totaal andere ervaring: iets te lezen voor en nadat je er de verfilming van hebt gezien. (Ik had onlangs dezelfde ervaring met Boetekleed (Atonement) en de verfilming (met dezelfde titel) van Ian McEwans roman door Joe Wright uit 2007.)

Ik zeg ‘verrijken’ – en dat geldt ook voor Boetekleed – want Hustons verfilming van Joyces verhaal is magistraal.

Zoals het verhaal zelf dat ook is. Joyce vertelt in ‘De doden’ over iets wat wij allemaal kennen: een familiebijeenkomst op kerstavond met om de lieve vrede onuitgesproken of onderdrukte tegenstellingen en frustraties, politieke spanningen, een zatte nonkel, mislukkelingen en geslaagden (die laatsten drinken dan ook meestal te veel), een geheime liefdesrelatie en een grootmoeder die alles samenhoudt. Eigenlijk is Joyces verhaal dramaturgie – vandaar ook dat het zo verfilmbaar is. Misschien is de belangrijkste tegenstelling nog wel die tussen het binnen en het buiten. Binnen in de feestzaal is de atmosfeer warm en knus, terwijl het buiten sneeuwt. Maar er is ook het straatrumoer dat tot in het huis doordringt, of het gezang dat door de muren heen weerklinkt. Deze figuur van het binnen en het buiten bereidt de voor de climax essentiële ‘verre muziek’ voor – de ‘verre muziek’ die, als een sirene, Mrs. Conroy weglokt en op die manier bij haar echtgenoot Gabriel de vlijmscherpe catharsis teweegbrengt die geen lezer onberoerd laat.

De doden’ is een van de allermooiste verhalen die ik ooit las.

https://pascaldigital.blogspot.com/2022/03/afscheid-van-mijn-digitaal-bestaan-231.html