![]() |
J., B. en V. in de Poortersloge, Brugge - 250118 |
woensdag 19 februari 2025
dinsdag 18 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 480
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
10 december 2018
PONTIGNY
Mijn kennismaking met architectuur, en daarmee bedoel ik mijn bewuste omgang ermee, startte met het betreden van de grote gotische monumenten: Parijs, Chartres, Amiens, Beauvais. Spektakel, bravoure, schittering. Het is de gemakkelijkste toegangspoort tot de bouwkunst – enigszins zoals bij velen de voorliefde voor schilderkunst begint bij het charmante impressionisme. Pas later verruimde of verplaatste ik mijn belangstelling. De Romaanse bouwkunst, waaruit de gotische was voortgekomen, sprak mij meer aan, nog altijd op basis van puur beeldende kenmerken: harmonie, verhouding, de schoonheid van de – meestal sobere en spaarzaam aangebrachte – ornamentiek.
Pas veel later begon ik, onder invloed van architect-kunsthistoricus Gilbert Decouvreur (dank, Gilbert!), op een ándere manier naar architectuur te kijken – of eigenlijk moet ik zeggen: begon ik op een heel ándere manier architectuur te ondergaan, te voelen. Niet: wat zie je als je een ruimte betreedt, maar: wat voel je, hoe ervaar je de ruimte. Op architectuurreizen leerde ik onder meer de Meteorenkloosters in Griekenland, universiteitsgebouwen in Engeland, de Philharmonie in Berlijn (Hans Scharoun), het door Rudolf Steiner ontworpen Goetheanum in Zwitserland en de Stadsbiblioteket van Gunnar Asplund in Stockholm beleven. Dat is een heel andere benadering dan alleen maar kijken – en uiteraard deed ik met deze les mijn profijt toen ik naar Le Thoronet, Silvacane en Sénanque terugkeerde, de drie cisterziënzerabdijen in de Provence.
Wie deze sites met de juiste gemoedsgesteldheid en in ideale omstandigheden betreedt, kan een puurheid, soberheid en efficiëntie ervaren die sinds de twaalfde-dertiende eeuw, toen deze in een toen nog verre woestenij opgetrokken kloosters werden gebouwd, in het Westen wellicht nog maar zelden is geëvenaard. Op vele plaatsen heeft dergelijke Romaanse bouwkunst zich ontwikkeld. De bekendste hauts lieux zijn – ik beperk mij tot enkele van de plekken die ik bezocht in Frankrijk – onder meer: l’église Saint-Étienne in Caen en, nog meer geografisch geconcentreerd, Tournus, Vézelay, Chapaize en de abdij van Fontenay in Bourgondië.
Toch kies ik, niet ver van Fontenay gelegen, voor de kerk van Pontigny, die de overgang van Romaans naar gotisch illustreert. De ruimte is er zo uitgepuurd, ook door de kleur en het licht, dat de sfeer uniek is: niet de sombere en strenge ingetogenheid van het Romaanse, en nog niet het soms groteske, extatische van de gotiek.
maandag 17 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 487
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
7 december 2018
ROMEINSE KAPITAAL
Ik ga elke dag om met letters. Duizenden, wat zeg ik, tien- of misschien wel honderdduizenden ervan krijg ik dag na dag onder ogen. 26 verschillende letters, met nog enkele varianten en verschillende vormen en formaten, in talloze combinaties. Uiteraard gaat het mij in de eerste plaats om de inhoud die deze combinaties en combinaties van combinaties vormen. Maar ik sta er zelden bij stil dat een goede vormgeving uitermate belangrijk is om mij een weg tot bij die inhoud te laten banen. Typografie, lay-out, bladschikking…: pas wanneer ze slecht zijn en/of niet aangepast aan de boodschap, vallen ze op. Daarom kun je stellen dat ze in hun beste gedaante onzichtbaar zijn, dat je er dan niet op let.
Beeldend kunstenaar, beeldhouwer, tekenaar, lettertekenaar en letterbeeldhouwer Kristoffel Boudens heeft mij geleerd naar letters te kijken. Aan elke gedrukte letter gaat een getekende letter vooraf. Schreven, rondingen, ligaturen, de witruimte tussen de letters, de grootte van de opening van de o’s en de a’s en de e’s en de b’s en d’s en p’s enzovoort… – het heeft allemaal zijn belang, er gaat denkwerk aan vooraf. De witruimtes en spaties, interlinies, marges enzovoort doen de bladspiegel ademen. De leesbaarheid van een tekst heeft niet enkel met de kronkels in de gedachten van de schrijver en in de hersenen van de lezer te maken, maar ook met de krullen en frullen, het schrijven en de schreven, de leesbaarheid van de tekens. Met de tekening die aan de tekens is voorafgegaan.
De tekst komt niet alleen op papier of – in onze digitale tijd – op het computerscherm tot stand, hij werd, en wordt nog altijd, ook gebeiteld in steen. En de oervorm van ons alfabet als ‘gekapte’ letter is de Romeinse kapitaal: helder, overzichtelijk, streng in het gelid maar met ruimte voor geringe afwijkingen, uitermate leesbaar.
Dank, Kristoffel, dat je mij dit hebt leren zien.
zondag 16 februari 2025
3 * 55,9 * 24,4 * 140,2 * 144
Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Sluis (NL) - Heille (NL) - Middelburg (B) - Sint-Rita - Moerkerke - Sint-Kruis
afscheid van mijn digitaal bestaan 485
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
2 december 2018
Een week of drie geleden was ik in Frankrijk. Uitgerekend op de eerste zaterdag van de gelehesjesbeweging. Ik was, meer bepaald, in Charleville-Mézières – ik zeg dat erbij omdat ik nu lees dat gisteren onder meer daar, behalve natuurlijk in Parijs, ongeregeldheden waren. Rellen zeg maar. Amokmakers aan het werk.
Want uiteraard is de gelehesjesbeweging vreedzaam. Zij is niet uit op het aanrichten van vernielingen. Laat staan dat het de bedoeling zou zijn om mensen te verwonden of te doden, of om – coûte que coûte – het systeem omver te werpen.
Neen, de gelehesjesbeweging wil niets van dat alles. Maar wat wil de gelehesjesbeweging wél? Dat is niet zo duidelijk op het eerste gezicht. En ook niet op het tweede gezicht.
Het is typerend dat een kleur – geel in dit geval, zij het niet, zoals DS-huiscartoonist LCTRR terecht aankaartte, het geel van de Vlaams-nationalisten – de lading moet dekken. Zoals het indertijd met de zogenaamde Witte Beweging het geval was. Driehonderdduizend mensen kwamen toen op straat om… Om… Ja, om wat eigenlijk? Er was onvrede, er was woede, er was een soort van algemeen onbehagen. Maar wat moest er concreet veranderen?
De gele hesjes komen op straat. Ze roepen elkaar daartoe op via de sociale media, vinden elkaar in een gedeelde onvrede, woede, onbehagen. Ze lopen een tijdje samen op. Maar het uiteenvallen van de beweging is voorspelbaar. Het is een kwestie van weken. Hopelijk, zo denk ik dan buitengewoon egoïstisch, is het tegen de laatste week van het jaar voorbij want ik moet dan opnieuw in Frankrijk zijn en heb geen zin om een paar uur voor een geblokkeerde rotonde of brug te zitten koukleumen. Zo ver gaat mijn solidariteit nu ook weer niet.
Natuurlijk zal de beweging uit elkaar vallen. Misschien niet eens zonder resultaat. Misschien zullen er wat accijnzen van de brandstofprijzen afgehaald worden. Die plakken we wel ergens anders terug aan, overwegen de bewindslieden die daar over gaan nu al. Geen kat die er wakker van zal liggen, denken ze er al bij.
De beweging zal uit elkaar vallen omdat de mensen het moe worden. Omdat de weersomstandigheden verslechteren. Omdat er geen leiding is. Omdat hun woordvoerders het onderling oneens zijn. Omdat er geen duidelijke standpunten zijn. Want waar gaat het eigenlijk over? Het begon als een protest tegen te hoge brandstofprijzen. Algauw werd dat uitgebreid tot ‘een bedreigde manier van leven’, tot het uitgeperst worden en het niets overhouden. Zeer legitieme verzuchtingen zijn dat, maar wat doe je eraan? Ja, zelfs de hele ecologie wordt er bijgehaald, terwijl Jean-Marie of Odette nog maar eens een autoband op de vuurton gooit en de oproerpolitie kwistig traangaspatronen afvuurt.
De beweging zal uit elkaar vallen omdat de actievoerders de politieke recuperaties beu zijn. Dat extreem links én extreem rechts op de gelehesjeskar springen, hoeft niet te verbazen. Ik kon een gulp van weerzin maar moeilijk onderdrukken toen ik Gwendolyn – goesting – Rutten met haar schoolmeesteresbril op hoorde debiteren dat les extrêmes se touchent. Maar ondertussen is er geen enkele partij – ook de hare niet – die niet op de een of andere manier heeft gezegd dat er naar die gele hesjes moet worden geluisterd. Dat de spontane verzuchtingen authentiek zijn en wijzen op een diepe malaise. Er worden hele sociologische analyses aan vastgeknoopt. De gelehesjesbeweging gaat niet alleen over de prijs van de diesel, maar au fond over het ongenoegen over de te grote ongelijkheden in onze samenleving.
De beweging zal uit elkaar vallen omdat de actievoerders de casseurs beu zijn. Die dragen ook gele hesjes, namelijk, en de kans is groot dat jij in de bak vliegt omdat een ander met stenen gooit. De casseurs parasiteren op een op zich best wel te rechtvaardigen ongenoegen. Maar zij zijn de objectieve bondgenoten van het gezag. Ja, inderdaad: les extrêmes se touchent. En eigenlijk hoeft dat niet te verbazen. De powers that be zijn ook casseurs. De machthebbers – het grootkapitaal, met onze democratie als marionettentheater om de schijn hoog te houden dat wij met ons allen aan die macht participeren – zijn casseurs, en wel van ons ecosysteem, onze gezondheid, onze levens.
En ten slotte zal de beweging uit elkaar vallen door toedoen van een onwaarschijnlijk efficiënte mediacampagne. Ik zit me al dagen te verbazen over de schaamteloze consequentie waarmee van de gelehesjesbeweging vooral het negatieve in beeld wordt gebracht. In die zin zijn ook de media casseurs en dus de objectieve bondgenoot van het gezag – maar dat weten we natuurlijk al langer en het hoeft niet te verbazen want ze hebben, op enkele journalistieke burgerinitiatieven na, allemaal te beantwoorden aan een commerciële logica.
Vandaag is er een grote klimaatbetoging in Brussel. Een paar tienduizend mensen zullen van Brussel-Noord naar Brussel-Zuid lopen, het gangbare parcours voor dit ritueel. Er zullen er allicht veel minder zijn dan verhoopt omdat het miezerig en koud is. Ik had mij voorgenomen om te gaan, maar dat lukt helaas niet. Ik zal van hieruit sympathiseren. Maar ik zal toch ook een beetje meewarig toekijken. Want was zal het méér zijn dan een ritueel? Er zullen ludieke toneeltjes worden opgevoerd. Trommels zullen worden geroffeld. Doodskisten meegedragen. Toespraakjes gehouden. Kinderwangetjes beschilderd. Enzovoort. Maar dan? Wat is het vervolg?
Iedereen zal opgelucht ademhalen als er niet, zoals onlangs bij een grote vakbondsmanifestatie, keet wordt geschopt door een stelletje gemaskerde anarchisten. Want dan komen weer alleen die beelden in het nieuws, en dat willen we niet.
Maar ik begin me toch af te vragen of er nog wel zoiets mogelijk is als efficiënt vreedzaam straatprotest.
zaterdag 15 februari 2025
boekverhaal 16
In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
maart 1980
ENTELECHIE
Het eerste jaar van mijn filosofiestudie verliep voorspoedig. Ik was in iets gestapt waarvan ik vooraf eigenlijk geen benul had, ook al had ik tijdens mijn sabbat-halfjaar, de eerste helft van 1980, de twee Prisma-pocketdeeltjes van Geschiedenis van de filosofie van Hans Joachim Störig grondig doorgenomen. Ik kocht ze, zo staat het in mijn toenmalige nogal knullige handschrift aangegeven op de eerste bladzijde van beide boeken, op ‘29-1-1981’. Ook de prijs kan nog worden achterhaald want ze stond, door de winkelier met potlood genoteerd, in de rechterbovenhoek van dezelfde pagina: ‘94’. Inderdaad zonder enige aanduiding van munteenheid want het was toen nog meer dan twintig jaar wachten op de invoering van de euro.
Geen twee maanden na mijn aanschaf had ik mijn lectuur voltooid. Mijn exemplaren zijn, behalve danig vergeeld en bros geworden, ijverig bewerkt met onderstrepingen en glossen in de marges, maar ik besef nu, wanneer ik bepaalde passages herlees, dat het uitgesloten was dat ik er toen ook maar iets van heb begrepen. Ik dácht, nogal voortvarend, dat ik er iets van begreep. Ik sla het eerste deel op een willekeurige bladzijde open en lees: ‘Leibniz verbindt het mechanistische atoombegrip met de aristotelische voorstelling van de entelechie, de bezielende en vormende kracht, en komt zo tot zijn begrip van de monade, waarbij hij de term, die taalkundig niets anders aanduidt dan de “eenheid”, waarschijnlijk aan Giordano Bruno ontleent.’ (326) Euh? Neen, dat gaat ook nu nog altijd mijn pet te boven – en ik besef nu dat ik dat toen niet besefte.
Ik dácht dus, voortvarend, dat ik het begreep. En dat dénken was genoeg om in mijn geest (‘geest’: ?) het verlangen te doen ontstaan om dieper in te gaan op de rudimentair uitgewerkte beginselen die Störig mij verstrekte en om, bijgevolg – toegegeven, ook bij gebrek aan alternatieven en aan ambitie tout court om een richting in te slaan met een beter vooruitzicht op een gunstige intrede op de arbeidsmarkt – de studie filosofie aan te vatten. Met die erg smalle basis moest ik het doen aangezien in de aan 1980 voorafgaande en op de middelbare school doorgebrachte jaren ik over filosofie niets, nada, nougabollen over filosofie had mogen vernemen, wat toch, naast alle andere tekortkomingen die ik op die school had ervaren, een ernstig euvel mag worden genoemd.
Hans Joachim Störig, Geschiedenis van de filosofie, vertaling door P. Brommer en J.K. van den Brink (1972; vijftiende druk 1977) van Kleine Weltgeschichte der Philosophie (1959)
vrijdag 14 februari 2025
parallel 220
Een kind ziet en ervaart vrijwel alles voor het eerst. Elke belevenis is daardoor een sensatie, omdat die nog niet eerder is voorgekomen. Een volwassene echter leeft repeterend. Het meeste van wat hij doet en denkt heeft hij al eens eerder gedacht en gedaan, hij glijdt steeds sneller voort over de rails van de herhaling. Hij leeft steeds minder, omdat steeds meer de directe belevenis door de ervaring vervangen wordt.
Godfried Bomans, Mijmeringen, 41-42
‖
Ik herinner me alles wat de eerste keer gebeurde bijna compleet, van de tweede keer herinner ik me flarden, de herhalingen daarna zijn amorf en zo goed als betekenisloos.
Wim Kayzer, De gelukkigste jaren van de mensen, 126
afscheid van mijn digitaal bestaan 484
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
1 mei 2018
UITEEN
Het was alweer een tijdje geleden dat ik G. tegen het lijf liep in de buurt van bibliotheek, Raaklijn en Fnac, die kleine kern van boekgerelateerde plekken waarvoor ik me af en toe eens tot in het centrum van deze door toeristen overrompelde provinciestad begeef. Dit keer was het in de Fnac, ik had net afgerekend voor een kabeltje en een geheugenkaart. Hoe kleiner die geheugenkaarten, hoe duurder ze lijken – maar dat terzijde. G. zag er bleek uit, en er kwam aanvankelijk niet veel uit. Pas na een koffie – dat doen we dan altijd wanneer we elkaar op zaterdagnamiddagen min of meer toevallig ontmoeten, een koffie drinken, altijd op een terras want G. moet daar dan een sigaret bij hebben, waar ik als ex-roker alleen maar begrip voor kan opbrengen – pas na een koffie-met-sigaret dus kwam er wat meer kleur in. We hadden het over hoe snel de tijd voorbijgaat, en hoezeer de wereld verandert. (Zou er tussen die twee een relatie bestaan, en dan ook in die zin dat een tijd waarin de wereld aan zichzelf gelijk blijft trager gaat?) Ik vertelde dat ik gisteren nog had zitten kijken naar een documentaire over informatiedragers en hoe die hoe langer hoe minder performant blijken. De – niet zo beste – documentaire heette dan ook ‘The End of Memory’. Steen en kleitabletten gingen langer mee dan perkament, perkament ging langer mee dan papier, papier ging langer mee dan floppy’s, enzovoort. Een Frans lab bepaalde de gemiddelde levensduur van een cd-schijfje op twintig jaar. Je moet tegenwoordig dus al bij het leven zelf zorgen voor de continuering van je bestanden… Nog voor je goed en wel dood bent, verdwijnt wat je aan de eeuwigheid dacht te kunnen toevertrouwen: een les in bescheidenheid.
Maar goed, waarom zouden we onze informatie willen bewaren als de werkelijkheid zelf continu verandert, en wel veel sneller dan ooit voorheen het geval was. Wat betekent bewaren in een stroom van onbestendigheid? G. vertelt over zijn verzameling van duizenden dia’s die hij tijdens zijn talrijke reizen maakte. ‘Ze zijn nog goed, ze verkleuren niet. Enkel van de nachtopnames lijken de kleuren te vervagen.’ ‘Maar wat ga je ermee doen?’ vraag ik. ‘Moet je daar niet op de een of andere manier testamentair een bestemming aan geven?’ G. blaast een rookpluim uit. ‘Je weet toch wat er met de diacollectie van X is gebeurd? Heb ik je dat al niet eens verteld?’ Ik durf niet te zeggen dat ik het mij niet herinner – maar G. vertelt het toch nog maar eens, en ik herken het verhaal: hoe X zijn duizend dia’s, voornamelijk van reizen naar Rome, daags nadat hij ze aan de school waar hij zijn hele leven voor had gewerkt had geschonken, in de afvalcontainer aantrof. Ook dat is een les in bescheidenheid, natuurlijk, zij het wel een beetje drastisch.
Google Street View. Het Poesjkin-beeld is rechts in beeld. |
De dragers houden hun informatie niet vast, de werkelijkheid zelf verandert zienderogen en lijdt aan amnesie. 'Ik reis tegenwoordig op Google Street View,’ zegt G., niet zonder ironie. ‘Zo was ik onlangs nog in Moskou. Ken je Moskou?’ Ik zeg dat ik er nog nooit ben geweest en ook geen plannen in die richting koester. ‘Er was een pleintje met een standbeeld van Poesjkin. De Russen hadden een heel nauwe, levende band met hun literatuur. In de tijd dat ik er was, dertig jaar geleden, zat iedereen in de metro te lezen.’ ‘Zoals in Parijs,’ onderbreek ik. ‘Ja, in Parijs zag je dat ook. Welnu, dat pleintje met het standbeeld van Poesjkin is verdwenen. Nu staat dat beeld verloren in het midden van een grote boulevard. Je kunt je trouwens afvragen of ze daar nog weten wie Poesjkin was.’
We hadden het ook nog even over vriendschappen die niet blijven duren, en over mensen die ‘uiteen’ gaan. Het was lang geleden dat ik dat woord had gehoord: ‘uiteen’. Meestal gebruik ik daarvoor ‘uit elkaar’, ‘scheiden’, ‘breken’. Maar ‘uiteen’ – en kijk, als je het vaak zegt, begint het raar te klinken. Het ligt dicht bij ‘uiten’, maar je hoort er natuurlijk ook ‘uit één’ in. Als van een koppel gezegd wordt dat ze ‘uiteen’ zijn, dan vormen ze geen eenheid meer, daar komen ze uit en nu zijn ze: twee.
donderdag 13 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 483
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
25 april 2018
SENSATIE
De koperen muntjes uit mijn kindertijd waren die van 20 en 50 centimes, met de mijnwerkerskop van Meunier erop. En je had de nikkelen 25 centimes. Ze zijn allemaal, samen met de frank, verdwenen. Zoals nu ook de rosse eurocenten alweer volop aan het verdwijnen zijn (en naar verluidt bij numismatische transacties al een veelvoud van hun nominale waarde scoren). Het exemplaar dat ik gisteren in Ryckevelde vond en opraapte, was – meer dan een eeuw oud – nieuw voor mij. Ik keek uit waar ik tussen de scherpe scherven bouwmateriaal die waren uitgestort om de landweg te verstevigen het best mijn voeten in het rulle zand kon neerplanten en zo viel mijn oog erop.
Ik had nooit eerder zo’n muntstuk gezien. Aan de ene zijde houdt een over zijn schouder achteruit kijkende leeuw (met krols gekrulde staart) een stenen tafel vast: constitution belge 183* (laatste cijfer onleesbaar) staat er in kapitalen op. De landspreuk in het Frans, en onderaan de waarde: ‘2 CENTs’. Op de andere kant, de keerzijde zeg maar: een gekroonde en van sierlijke krullen voorziene kapitale ‘A’, ‘Albert roi des Belges’. Zouden ze toen al Nederlandstalige munten geslagen hebben?
De munt lag tussen de scherven. Zijn ronde vorm verraadde hem: ik zag eerst de cirkel, pas nadien wat het was. Hoelang lag dit tweecentimestuk hier al? Uit wiens broekzak was het gevallen? Die van een kind? En was dat verlies dan een klein drama geweest? Wie had hem voor het laatst uitgegeven en wat was ermee aangeschaft? Wát kon je ermee kopen? Het jaartal – 1912 – bezorgde mij een historische sensatie, of beter, een sensatie van historiciteit. Het ding stamt uit een vervlogen eeuw, heeft twee wereldoorlogen over zich heen gekregen. De Titanic verging dat jaar. Leopold II had nog maar net zijn gestolen land, bron van onze welvaart, aan de staat overgemaakt en Albert was nog niet van zijn rots gevallen. De vooruitgangsideologie moest nog volop op gang komen en tot diep in ons de geesten verzieken.
Wat verderop: een tractor trekt een rechte voor in het land – komen daar ook munten naar boven?
woensdag 12 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 482
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
24 maart 2018
INVASIEF
Eenden kwaken en ganzen gakken. En aan hiëroglyfen en piramides moest ik ook denken. En aan Syrië. Maar dat was via een omweg.
Een paar omstaanders keken toe hoe de gans, duidelijk uit zijn doen, stond te gakken. Hij wou iets op een afstand houden – allicht de mensen – en tegelijk iets beschermen. En toen zag ik de twee jongen op de voorgrond, ze zochten hun weg, maar waar was de weg? En: wat wás de weg?
Een oudere dame die het tafereel ook stond aan te kijken, wist me te vertellen dat de jongen uit hun nest gevallen waren. Hoezo, uit hun nest? Ik keek omhoog. Als ze eruit gevallen waren, dan kon dat nest alleen maar vijftien meter hoog in een van de bomen hebben gezeten onder dewelke die ganzenfamilie zich aan het hergroeperen was: moeder – of vader, dat was niet duidelijk – en twee telgen. Kleine, heel kleine gansjes. Die dan toch een flinke smak moesten hebben gemaakt want vliegen konden ze duidelijk nog niet.
Ik wist niet dat ganzen in bomen nestelden. En zeker nijlganzen, want zulke waren het hier. Staan er bomen in Egypte? Ja, palmbomen allicht wel.
De mensen die stonden toe te kijken hadden natuurlijk veel compassie met de gevallen ganzen. Hun pa (of ma) was duidelijk in paniek: wat doe je met twee telgen die enkel vijftien meter hoger overlevingskansen hadden en je hebt geen lift of trap? Ik zag niet meteen een oplossing voor het probleem.
Ik had het volwassen koppel nijlganzen al een paar keer gespot tijdens mijn passages door het park. Dat het exoten waren, wist ik. Invasieve exoten, zoals het jargon het wil. Je kon ze maar beter meteen bejagen want straks zouden ze, net als het niet meer in te dijken canadaganzenbestand, de verhoudingen tussen de wél ingeburgerde soorten verstoren. De volkseigen soorten.
Ik zag die twee arme kleine kuikens en moest denken aan de kinderen van Belgische – Vlaamse! – vrouwen in Syrische vluchtelingenkampen. Ik zei dat ook aan die oudere vrouw die me had verteld dat de diertjes uit hun nest waren gevallen, waarbij ze had gewezen naar de plek in de boom waar een paar grote takken uit de stam groeiden: daar was een soort van platform, waar inderdaad een nest kon zijn. Ik moest haar in het Frans aanspreken want ze had het gehad over des poussins d’oie tombés du nid. Ze keek me aan en knikte. Waarop ze haar weg vervolgde. Toen zag ik hoe een grote vogel kwam aanvliegen. De volwassen gans op de grond gakte nog steeds – en blijkbaar kwam die vogel, ook een nijlgans, de ándere nijlgans dus, daarop af. Familieberaad was in de maak.
dinsdag 11 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 481
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
21 maart 2018
ANDERS KIJKEN
Mijn 5000ste dagelijkse foto is hier zonder feestgedruis gepasseerd. Niet dat het per se moest, maar bon, ik sta er zelf toch een beetje van te kijken. 5000, dat is toch niet niets. Het is een over veertien jaar volgehouden, slechts een paar keer gedurende korte tijd onderbroken inspanning: dagelijks een foto de – ik weet het, zeer beperkte, maar toch – wereld insturen. Dat veronderstelt: een aangehouden kijk, de alertheid om af te drukken, kadrering, duiding, selectie, bewerking, enzovoort – en dan heb ik het nog niet over de kwaliteit, de lijnen die kunnen worden getrokken, de evolutie die is doorgemaakt. Ik moet dat eigenlijk allemaal voor mezelf nog eens goed uitzoeken, wat het voor mij allemaal heeft betekend, hoe ik met dat fotograferen ánders naar de wereld ben beginnen te kijken, en hoe ik misschien hier en daar iemand ertoe heb gebracht om dat op zijn of haar beurt ook te doen.
Een tijdje geleden dacht ik om naar aanleiding van die 5000ste foto iets te doen. Maar het kwam er niet van. Ik overwoog ook om er met nummer 5000 een punt achter te zetten. Het fotograferen begint me hoe dan ook steeds minder te boeien en bezig te houden. Ik merk dat er geen verbetering meer op zit of, ik zal het anders zeggen, dat verbetering enkel nog zou kunnen door mijn techniek te verbeteren. Maar dat heeft er hoe dan ook nooit in gezeten: fototechniek, laat staan Photoshoptechniek, interesseert me niet. Het enige wat mij interesseert is wat ik in de wereld zie, wat zich aan mij voordoet, hoe ik erop reageer en hoe ik het ook heb léren zien: interessante composities, toevallige coïncidenties, anekdotes die mijn pad kruisen.
Ik ga er nog een tijdje mee door. Er zitten nog wel wat foto’s klaar, en ik fotografeer nog regelmatig – zij het toch veel minder dan vroeger. Misschien zal het ergens tussen de vijf- en zesduizend, of tussen de zes- en zevenduizend doodlopen. We zien het dan wel. En uiteindelijk maak ik een selectie van honderdvijftig of tweehonderd beelden. Goede beelden. Beelden waarop ik trots wil kunnen zijn en die misschien hier en daar nog een tijdje na mij zullen blijven bestaan. De rest zal dan blijken niet veel meer dan wat digitale ruis te zijn geweest.
maandag 10 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 480
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
24 februari 2018
OMI- EN ANDERE NEUZEN
Ik was het ei zo na, hoewel ik het mij op weg naar de supermarkt had voorgenomen, vergeten maar kijk, ik herinnerde me dan toch op tijd, ik bedoel voor hij volledig weg is en verzonken, de hier volgende openingszin van een met het oog op blogpublicatie te schrijven stukje:
De grootste avonturen in mijn leven worden tegenwoordig aangeleverd door mijn steeds vaker falende kortetermijngeheugen.
Niet slecht, hé? – ik vermoed dat hier en daar wel iemands nieuwsgierigheid zal gewekt zijn, hetgeen hem, of haar natuurlijk, ertoe zal brengen niet nu al de lectuur te staken.
Herlees nog even mee met mij:
De grootste avonturen in mijn leven worden tegenwoordig aangeleverd door mijn steeds vaker falende kortetermijngeheugen.
Daaronder, in de subtekst als het ware, schuilt – maar dat hoef ik eigenlijk helemaal niet uit te leggen voor lezers die goed lezen – de pregnante mededeling dat ik niets beleef. Maar anderzijds schuilt er, naast dat pregnante, ook iets navrants in de mededeling, een aankondiging in zekere zin van nakend of dichterbij komend onheil. Ja, de zin is zwanger van – hoe zal ik het zeggen op zulkdanige wijze dat ik het woord ‘onheil’ niet meteen herhaal? – omineuziteit. (Zegt Van Dale: ‘omineus […] een boos voorteken inhoudend’ – het heeft dus niets met neuzen te maken. De z betrek ik uit het gegeven dat de vermeerderende trap van ‘omineus’, omineuzer dus, met een z wordt geschreven. En betrekken moet ik in dezen want omineuziteit is natuurlijk een verzonnen woord.)
Wat doet mij nu iets zeggen over mijn steeds vaker falende kortetermijngeheugen en over – een ironie of zelfs cynisme uitdragend emoticon zou hieraan kunnen worden toegevoegd – de erdoor veroorzaakte avontuurlijkheid van mijn – jawel, dat hebt u goed begrepen – nogal geschiedenisloos leven?
Het volgende. Ik probeer het overzichtelijk te vertellen.
Gisterenavond vergat ik net niet om op tijd een rekening te betalen. Een nogal gepeperd bedrag – het ging om het voorschot op het totaalbedrag van de factuur die werd opgemaakt voor de vervanging van mijn uit de jaren vijftig daterende en bijgevolg nog enkelglazige ramen. Voor die betaling, die ik via internetbankieren regelde, had ik mijn bankkaart nodig. De bankkaart die ik voor ongeveer al mijn inkopen gebruik. Uiteraard was ik te lui om die bankkaart meteen terug in mijn portefeuille te stoppen. Ik denk nog: ‘Doe het nu meteen want morgen moet je naar de Carrefour, enzovoort.’ Maar neen, de bankkaart bleef gewoon op tafel liggen. Toen ik deze voormiddag aanstalten maakte om naar de Carrefour te vertrekken, zag ik de kaart liggen. ‘Dat scheelde geen haar,’ overdacht ik, ‘of ik was hem vergeten.’ Ik ging nog snel een preventieve plas maken – het is koud buiten en op mijn leeftijd, enzovoort – en terwijl ik dat deed, dacht ik nogmaals aan die kaart: ‘Ik mag die kaart niet vergeten.’ Na de plas zag ik, op mijn weg naar de tafel en mijn schoenen wat verderop, die ik moest aantrekken om naar buiten te gaan, op de schoorsteenmantel de enveloppe van de Carrefour staan met daarin, dat wéét ik, een vel met gepersonaliseerde bonnetjes. Bij aankoop van dat en dat product, komen er zo- en zoveel Carrefourpunten bij op je rekening. De bonnetjes zijn gepersonaliseerd want ze betreffen producten die je, als trouwe klant, regelmatig aankoopt. Privacy! In mijn geval gaat het om: gerookte forel, Lu-koekjes, chocolade van Côte d’Or en nog een paar andere zaken die ik hier aan niemands neus ga hangen. Ik begaf mij met het bonnetjesvel naar de keuken want daar ligt in een lade de schaar die ik nodig heb om de bonnen die ik denk te kunnen gebruiken uit te knippen. Ik keerde terug naar de woonkamer, legde de uitgeknipte bonnen op tafel en trok mijn schoenen aan. De bankkaart was ik natuurlijk vergeten, maar terwijl ik mijn jas aantrok, viel mijn oog er toevallig op en ik prees me gelukkig dat dit alsnog gebeurde want zo kon ik alsnog de kaart in mijn portefeuille steken. Wat ik dan ook meteen deed want je weet maar nooit waardoor mijn aandacht nu weer kon worden afgeleid. Ik nam mijn sleutels en verliet het pand. Ik stapte te voet naar de Carrefour. Die ligt een halve kilometer van bij mij thuis, dat is dus een kort wandelingetje. Halverwege viel het me te binnen dat ik de uitgeknipte bonnen op tafel had laten liggen. En daar en toen was het ook dat de openingszin van dit stukje zich aan mij openbaarde.
zondag 9 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 479
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
11 februari 2018
![]() |
foto: MVN (HLN) |
GEBROKEN NEKKEN
Naar de maandelijkse boekenmarkt van Damme gefietst om de dag wat te breken. Ik tikte er de zevendelige cyclus Het bureau van J.J. Voskuil op de kop – alsof ik nog niet genoeg ambtenarenzaken te verduren krijg en: wanneer in godsnaam ga ik die vijfduizend bladzijden nog gelezen krijgen? – en ik kwam Valentin Degrande tegen. Hij stond achter een tafel met boeken over de oorlog, onder meer ook een stapeltje van zijn eigen boek over Assebroek tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Er zijn altijd opvallend veel tafels met boeken over de oorlog op de Damse boekenmarkt.) Valentin Degrande was mijn onderwijzer in het vierde leerjaar. Hij herkende me niet, maar hij herinnerde zich mij nog wel. ‘Jij was de primus, maar je maakte er geen misbruik van,’ luidde zijn bizarre commentaar. ‘Ja,’ beaamde ik gevat, ‘ik ben nooit stout genoeg geweest.’
Bij het ophalen van wat herinneringen moest Valentin het, vreemd genoeg, twee keer over een gebroken nek hebben. De eerste was die van Marius Taveirne, mijn Taftje Puupe bijgenaamde pijprokende meester van het vijfde leerjaar aan wie ik de allerbeste herinneringen bewaar. Marius was, aldus Valentin, twee jaar geleden op treurige wijze aan zijn einde gekomen: alcoholisch, vereenzaamd en na een val van de trap. Waarbij hij dus zijn nek brak. (Ik vervloekte mezelf inwendig want ik heb zeker tien jaar rondgelopen met het idee dat ik – mocht hij nog in leven zijn – ‘mijnheer’ Taveirne nog eens wilde zien. Nu was het dus te laat.) En dan was er Thierry De Kesel, die in 1967, toen ik in het tweede leerjaar zat bij meester Vanthuyne, bij het oversteken van de oude baan van Brugge naar Oedelem vlak voor de school was opgeschept door een auto. De bestuurder, een vrouw uit Beernem, had nog – tevergeefs – geprobeerd het zesjarige kind, dat nog snel wat snoep wou kopen in de IFA aan de overkant van de straat, te vermijden en was daardoor frontaal tegen de auto van Lucien Vervaecke gebotst, het schoolhoofd dat, zo verneem ik, nu bijna negentig is en nog steeds in goeden doen. Het kind werd opgeraapt en de school binnengedragen. Het leek ongedeerd maar dat was niet zo, het had zijn nek gebroken en een week later, op Allerzielen, stond de hele school in de kindersectie van de begraafplaats van Ver-Assebroek naar de put te staren waarin het kistje zou verdwijnen – ik herinner het mij nog, hoe onwezenlijk dat was en hoe weinig ik ervan begreep. Meester Vanthuyne overigens, zo weet Valentin Degrande mij nu te vertellen, is enkele jaren geleden aan kanker overleden.
Ik nam afscheid van mijnheer Degrande en vergat verdorie toch wel een exemplaar van zijn boek te kopen. Misschien moet ik dat goedmaken door eens bij hem op bezoek te gaan: hij woont nog altijd in de 19de-eeuwse woning die bij de school hoort. ‘Het is vreemd dat er voor mijn deur in al die jaren niet méér ongelukken zijn gebeurd,’ zegt hij nog. ‘Er scheuren vaak snelheidsduivels voorbij, ondanks de 30 per uur-borden en de fleurige kleuren die de oversteekplaats voor schoolkinderen markeren.’
vrijdag 7 februari 2025
facebookbericht 1180
Zeer belangrijk en wellicht in hoge mate een innovatie in het Brugse bestuur, waarin de macht lijkt te rekenen op de onkunde en apathie van de oppositie, is dat er eindelijk iemand opstaat die zich niet alleen inwerkt in relevante dossiers, zoals de kwaliteit van het toerisme en de distributie van de overblijvende beschikbare gelden over deelaspecten van het domein Cultuur, maar zich ook buigt over de werking zèlf van de lokale democratie. Zelden gezien in de politiek dat iemand zich in zo korte tijd in zo gunstige zin profileert en zich zelfs onmisbaar maakt. Doe zo voort, Eva Vanhoorne. En: 'Illegitimi non carborundum'!
afscheid van mijn digitaal bestaan 478
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
7 februari 2018
AVONTUUR IN DE OCHTENDSPITS
driekleur 572
Rond de middag kwam hij dus met tintelende handjes vanuit de besneeuwde tuin de keuken binnen. Zijn handjes zouden nog meer gaan tintelen onder het ijskoude water van de pomp in de keuken. Er stond een pomp, een blinkende pomp, in een gele kast en met een gekruld handvat als een lange oorlel.
Grootmoeder sprak tegen een rare man in een raar lang zwart kleed en met een raar zwart hoedje op zijn rare smalle kop. En hij had grote oorlellen. De man zat stil te wezen, stil als een bos zonder wind, rechts van de Leuvense stoof met de roodgloeiende kachelpot. Grootvader keek pijprokend rustig toe, in vol ornaat, maar even stil aan de andere kant van de kachel met de gietijzeren rode koontjes.
Filip van Kanegem, Pirouettes, 24-25
donderdag 6 februari 2025
afscheid van mijn digitaal bestaan 477
voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
26 januari 2018
AANGETEKENDE ZENDING
In mijn brievenbus vind ik een formulier waarop staat dat ik een aangetekende zending moet afhalen in het bpost-punt, ondergebracht in de winkel van het Total-benzinestation langs de Oostendse Steenweg. Vreemd, dat ik daar moet zijn voor post. Vroeger moest ik naar de Carrefour aan de Scheepsdalelaan, hier om de hoek. Maar goed, drie kilometer fietsen, dat is nu ook geen straf. Het is mooi weer, en ik kom zo toch nog eens buiten. Maar ik moet wel een eind via de Blankenbergse Steenweg, want het begin van de Oostendse ligt open.
‘Uw zending ligt in het bpost-kantoor in de Smedenstraat,’ meldt de Total-man met zware bariton. Daar heb ik geen verhaal tegen. Dan maar daarheen, over de twee bruggen van de Waggelwaterstraat, de eerste over het kanaal naar Oostende en de tweede over de verbindingsweg tussen de Bevrijdingslaan en de Expresweg. Ik ben misschien iets te warm aangekleed.
In het kantoor aan de Smedenstraat word ik geholpen door een mevrouw met een exuberant kapsel, geverfd in hetzelfde rood als werd gebruikt voor het logo van haar werkgever. ‘De postbode heeft uw zending in de verkeerde zak gestoken.’ Ik ben al blij dat de zending terecht is en mij wordt uitgereikt. Het is een enveloppe met een venstertje, waarin ik mijn naam en adres – alles heel correct – zie prijken.
De afzender is de Federale Overheidsdienst Financiën. Dat belooft.
Thuis open ik met de bangste voorgevoelens de enveloppe. Ik zie mijzelf al met boetes en inhoudingen overladen. Ik heb mijn belastingbrief allicht te slordig ingevuld. Niet voldoende aftrekposten ingeroepen. Geen fiscale achterpoortjes benut. En al helemaal niets naar belastingparadijzen versluisd.
Het valt mee. Er is iets mis met de aangifte van mijn werkgerelateerde verplaatsingsonkosten: ‘de fiches 281.10 van Uw werkgevers X en Y vermelden telkens: “ander vervoermiddel”, dus de auto. Indien u echter toch met het openbaar vervoer naar Uw werk ging in 2016, gelieve dan een kopie van Uw jaarabonnement van 2016 op te sturen’. Het is de eerste keer in de tien jaar dat ik het traject naar mijn beide werkgevers in Brussel uitsluitend met de trein afleg, dat ik hierop word aangesproken. Als ik ‘De La M. Frédéric, Attaché’, die deze missive ondertekent, binnen de maand het vereiste document kan opsturen, is hij bereid, zegt hij ook nog, ‘U’, mij dus, te laten ‘genieten van de volledige vrijstelling zoals door U ingevuld’. Als ik dat document niet opstuur, zal ik maar ‘380,00 euro’ kunnen inbrengen, ‘in plaats van 1.083,06 euro ingebracht’. Het verschil tussen beide bedragen wordt ook nog eens vermeld: ‘703,06 euro’.
Ik zal het nodige doen. Maar ’t is toch godgeklaagd, zo denk ik dan, dat Frédéric niets beters te doen heeft.