In
deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde
boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij
betekenen.
EDDY
Ik
had het voor Roger. Altijd de underdog, een eerzuchtige dwarskop,
Meetjeslandse zigeuner. Maar groots in het verlies want, zo gaf hij
toe aan het eind van zijn carrière (altijd veel te kort voor een
coureur, maar soms een jaar te lang): ‘Zonder Eddy zou ik nooit
zoveel koersen hebben gewonnen.’ Of hoe rivaliteit de minder sterke
de hoogte in duwt.
Eddy
werd altijd aangemoedigd met ‘è-die, è-die, è-die!’. Daar
stond in de spreekkoren langs de kant van de weg tegenover: ‘allé
rozé!’ En dan was het peloton alweer voorbijgeflitst.
Ze
hadden allebei glorieuze bakkebaarden. Fabrés. Echt halfweg
de jaren zeventig schrijven we.
Roger
heeft na zijn pensionering op jeugdige leeftijd altijd een weg moeten
zoeken. Als sportbestuurder bakte hij er niet veel van. Een
ondernemer zat er niet in hem. En hij scharrelde ooit met Phaedra
Hoste, die volgens P-magazine vooral op zijn geld uit was. Af en toe,
wanneer het weer de tijd van de kasseiklassiekers was, mocht hij in
een studio komen uitleggen hoe hij er bijna altijd in slaagde lekke
banden te vermijden. Maar sinds hij een tweede monsieur Paris-Roubaix
naast zich moet dulden is dat privilege bijna volledig
weggedeemsterd. Eddy daarentegen bleek ook in zijn pensioen de
sterkere. Hij stampte een fietsfabriek uit de grond – niet moeilijk
met zo'n merknaam! – en zette daarin zowat zijn hele ploeg van
weleer aan het werk, en hij leefde als coureur voort in zijn zoon
Axel, die Belgisch kampioen werd, die ergens onderweg, toen zijn
vader nota bene tv-commentaar aan het geven was, in een ravijn
kukelde (en die rit toch nog won!), en die voorwaar als een Griekse
god brons behaalde in Athene.
Vader
Merckx werd stilaan oud en verwierf nog bij leven een godenstatus.
Iedere keer dat hij voor alweer een akkefietje het ziekenhuis in
moet, is dat een item in het journaal. En de dag dat hij sterft –
àls hij ooit sterft want dat is niet zeker – wordt zonder enige
twijfel een dag van nationale rouw.
Ik
heb een handtekening van deze godmens. Ze staat in een boek dat ik
mij veroorloofde te recenseren op een daartoe niet voorbestemde plek
– een van de weinige vriendendiensten die ik mij ooit heb
gepermitteerd: ik ging met de auteur af en toe eens snookeren.
Het
was aanschuiven aan de signeertafel. De kannibaal zette met een
zwierige krabbel zijn poot en bedankte de devote nieuwe eigenaar van
zijn boek met een vriendelijk woord. Zo deed hij dat ook bij mij. Ik
veroorloofde mij de man van vlees en bloed aan te spreken. ‘Het is
een van mijn verste herinneringen,’ sprak ik, vroegoud, ‘dat ik u
op de televisie zag winnen op de Via Roma. In een millimetersprint
versloeg u Jan Janssen. Dat moet in 1968 zijn geweest.’ Dat was
ondertussen ook alweer dertig, nu bijna zestig jaar geleden. De
beelden die ik mij herinnerde waren nog zwart-wit.
Eddy,
die nog altijd de reputatie heeft nog altijd een levende encyclopedie
van zichzelf te zijn, verbeterde mij droogweg: ‘In 1968 heb ik niet
gewonnen. En Jan Janssen was nooit tweede. In 1966 klopte ik Durante
in de spurt, en in 1967 Motta. Ik heb nog één keer moeten spurten
voor de overwinning, dat was in 1975. Toen werd Moser tweede.’
 |
| Merckx wint Milaan-San Remo in 1967 |
Frans
Verbeeck, sandwichman van het biermerk Watney, zei ooit – ik hoor
het hem nog zeggen – tegen wielercommentator De Bruyne: ‘Fred,
hij rijdt vijf kilometer te rap voor ons.’ Frans klonk bijna
wanhopig, maar zijn uitspraak is wel spreekwoordelijk geworden.
Merckx
won Milaan-San Remo zeven keer: behalve in de al genoemde jaren was
dat, telkens solo, in 1969, 1971, 1972 en 1976, het jaar te veel.
Uit
het stukje dat ik toen schreef dit citaat: ‘Een plausibele
psychologische en sociologische constructie verklaart de toch wel
uitzonderlijke prestatie van de eenvoudige kruidenierszoon uit
Woluwe. Beslist ongewoon in het genre is dat de auteur het aandurft
de zwakheid van de mens Eduard uit te spelen tegen de grootsheid van
de sportman Eddy. Dit contrast is het centrale gegeven van deze
biografie: Merckx is “groot” (geweest) ondanks zijn karakteriële
“kleinheid” en zijn “kleinburgerlijke” afkomst. De manier
waarop Merckx zijn ongelooflijke natuurtalent en zijn teugelloze
ambitie heeft waargemaakt in een nog niet volledig
gecommercialiseerde en geprofessionaliseerde wielerwereld, steeds met
groot respect voor zijn tegenstanders en vanuit een aan het naïeve
grenzende integriteit, krijgt meteen een heroïsche, ja zelfs
tragische, allure.’

Rik
Vanwalleghem, Eddy Merckx. De mens achter de kannibaal (1993)
Pascal
Cornet, ‘Kannibaal’, in: Kunst & Cultuur, januari 1994
– https://pascaldigital.blogspot.com/2012/11/kannibaal.html
https://p-magazine.com/nl/articles/phaedra-hoste-alleen-verliefd-op-geld