dinsdag 16 september 2025

facebookbericht 1200

Ik nuanceer: boycot van cultuur- en sportevenementen waar het enkel gaat om het uitdragen van de Israëlische staat. Eurosong, wielerploeg Israel Premier Tech... Van andere cultuurdragers, zelfstandige cultuurdragers zonder rechtstreekse binding met de staat, mag, in de huidige situatie, een standpunt worden verwacht. Vanuit de overtuiging dat je in de huidige situatie, een genocide, niet géén standpunt kunt hebben. Kunst is niet waardenvrij als het om genocide gaat. Van een dirigent kun je niet aanvaarden dat hij daarover NIETS denkt. Hij kan voor of tegen de genocide zijn, maar er geen mening over hebben, neen, dat niet. En als hij voor de genocide is, ja, dan komt hij er ook niet in natuurlijk.

De situatie is overigens zeer vergelijkbaar met de kwestie van de innere en aussere Migration in nazi-Duitsland. Heb je de moed van je overtuiging, of ben je pragmatisch? Ingewikkeld, ik weet het, en er zijn altijd familieleden die achterblijven en zo, maar toch. Sommige situaties zijn nu eenmaal extreem en dan kun je niet onbeslist blijven. Zeker niet als je tot een elite behoort en dus ook een voorbeeldfunctie hebt.


facebookbericht 1199

VANDAAG 16 SEPTEMBER 2025

De Israëlische staatsburger Bibi, toevallig een jood, beslist vandaag, 16 september 2025, een stad met meer dan 700.000 behoeftige en opgejaagde niet-joodse staatloze sukkelaars en daklozen te laten platwalsen, zogezegd om Hamas te verdrijven en de gijzelaars terug te halen, maar de facto om een argument te hebben om drie corruptieprocessen waarvoor hij vandaag, 16 september 2025, wordt opgeroepen te laten uitstellen. Dat is, als ik de VRT-nieuwsredactie mag geloven – en waarom zou ik dat niet doen ( 😉 )? – de facto de realiteit.

Een commissie van de Verenigde Naties verklaart, ook vandaag, 16 september 2025, dat de staat Israël in Gaza de facto een genocide aan het uitvoeren is. Dat is een realiteit.

Joodse organisaties vragen, ook vandaag, 16 september 2025, de sponsors van het Festival van Vlaanderen dat festival te boycotten omdat zij, die joodse organisaties, vinden – net als hun de facto woordvoerder, de voormalige burgemeester van Antwerpen – dat de raad van bestuur van het festival een de facto antisemitisch besluit nam door de dirigent, een Israëlische staatsburger die toevallig ook een jood is, te weren omdat hij weigert de demarches van de Israëlische staatsburger Bibi af te keuren. Ook dat is de realiteit.

Platwalsen hoeft voor mij niet, maar een de facto boycot van de staat Israël, de facto geleid door genocidaire criminelen, lijkt mij wél een goed idee. Een boycot op alle mogelijke manieren: economisch, academisch, cultureel, sportief. En dat ik dat vind, heeft met antisemitisme niets te maken.


7683

Knesselare - 250814


maandag 15 september 2025

facebookbericht 1198

Als de dirigent weet dat van hem een duidelijk standpunt wordt verwacht, wat gezien de situatie toch geen onredelijke vraag is, en hij geeft dat standpunt niet, dan is het toch duidelijk welk standpunt hij heeft? Want je kunt toch niet géén standpunt hebben over een genocide? Tenzij je natuurlijk vindt dat het geen genocide is, en dan is het ook duidelijk wat het FvV moet doen. Overigens is ten aanzien van Israël boycot op alle niveaus de enige juiste houding: economisch, academisch, cultureel, sportief...


facebookbericht 1197

De Wever lijkt de laatste tijd zijn best te doen om zich van zijn meest ondemocratische zijde te laten zien:

- foto's van olifanten vanuit Zuid-Afrika als antwoord op ongenoegen over uitblijven van duidelijk regeringsstandpunt Gaza - kan het cynischer en provocerender?;
- ostentatief niet aanwezig op commissie Buitenland over Gaza, in plaats daarvan lezing aan elitaire school in Nederland;
- de intimidatie van een goedbedoelende cd&v-er, een brave ex-leraar geschiedenis van 72 jaar die boos is over Gaza; zijn diens opmerkingen over de orthodox-joodse gemeenschap in Antwerpen racistisch? - ze hebben daar wel zeer lange tenen; neen, dit is gewoon een voorwendsel om de machtsverhoudingen duidelijk te maken en voor De Wever een manier om zich van de sympathie van zijn joodse kiespubliek te verzekeren;
- datzelfde geldt ook voor zijn 'demarche' in het Duitse Essen, met die dirigent samen op de foto - nu nog los van de zaak of het Festival van Vlaanderen Gent gelijk heeft (ik vind van wel: Israël moet volledig geboycot worden, economisch maar ook cultureel): wat De Wever daar doet is een zogezegd persoonlijk standpunt, maar hij staat daar wel als premier, en als zodanig moet hij zich boven persoonlijke of partijstandpunten plaatsen;
- aanwezig op het partijfeestje van de MR: opnieuw doet een premier aan partijpolitiek;
- enzovoort, enzovoort, de ene provocatie en intimidatie na de andere, en er zullen er nog volgen


LVO 277

fragment uit Het maaiveld


Ik herinner mij een scène met Sinterklaas. Kinderen werden toen nog niet betutteld. De pedagogen van de Guimardstraat waren blijkbaar nog overtuigd van de effectiviteit van het bijbrengen van angst in het bereiken van de onderdrukking van de primaire drijfveren in functie van een socialisatie die van het zelfzuchtige kind een kneedbaar subject diende te maken dat goed en onderhorig zou functioneren in de door de CVP gecontroleerde verzorgingsstaat. En dus deed de Zwarte Piet die Sinterklaas vergezelde nog écht aan straffen: hij had een grote juten zak bij en daar werd al eens een stout kind in gestopt. Eventjes toch, voor de show zeg maar, maar toch lang genoeg om de sukkel, die ochgot nooit méér dan een kleinigheid had mispeuterd, eens stevig aan het schrikken te brengen. Dat moest de andere kleuters tot voorbeeld strekken.

Er vloeide menig traantje tijdens het bezoek van de goede Sint. De kinderen van de lagereschoolklassen speelden het spel mee en onderdrukten hun lach.

Het vreemde met mijn herinnering aan deze sinterklaasbijeenkomst is dat ik nu niet meer weet of ook ikzelf in die zak ben gestoken, of niet. Ik sluit niet uit dat de angsten die ik toen heb doorstaan zo heftig waren dat zij zich in mijn geheugen hebben vastgezet met een kracht die nauwelijks minder groot was dan wanneer ik dat wrede strafritueel werkelijk zelf zou hebben ondergaan.

7682

Omgeving Valenciennes (F) - 250807

 

zondag 14 september 2025

boekverhaal 68

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


WEES ALSJEBLIEFT STIL


Op 10 april 1990 kocht ik in The Strand Book Store in New York van Raymond Carver de verhalenbundel Where I’m Calling From. Ik betwijfel of ik toen al van het bestaan wist van ‘one of the great short story writers of our time – of any time’, zoals een quote op het voorplat spelt. Ik sluit dus niet uit dat ik mij voor mijn aankoop van deze pocketuitgave uitsluitend, of minstens vooral, heb laten overtuigen door de zeer aantrekkelijk vormgegeven cover, opgebouwd rond een foto van Marion Ettlinger – en door de voordelige Strand-prijs, uiteraard.

Op de foto van Ettlinger kijkt Carver mij als een filmster indringend in de ogen – dat zeg ik eigenlijk met de natte vinger want hoe filmsterren in mijn ogen kijken, weet ik natuurlijk niet. De blik is levendig en verleidend, wat niet kon beletten dat Carver vier jaar na deze foto overleed, op amper vijftigjarige leeftijd. Hij had zijn hele leven lang gevochten tegen een stevige alcoholverslaving. En gerookt als een Turk.

Op de website van Marion Ettlinger vind ik de originele foto terug. Daaruit blijkt dat Lorraine Louis, ontwerpster van de cover, zich wat avant-la-lettre gephotoshop heeft gepermitteerd. Maar goed, dat verandert niets aan het feit dat een mooie cover zijn belang heeft.




Ik wist toen nog niet hoe belangrijk de verhalen van Carver voor mij zouden worden. In de loop der jaren hebben ze verschillende keren mijn leesweg gekruist.

Anderhalf jaar na mijn aankoop in New York (waar ik sindsdien nooit meer ben geweest) had ik de zevenendertig verhalen uit de bundel achter de kiezen en kon ik mij iets voorstellen bij de bewering op het achterplat ‘why he was so widely imitated but never equaled’. In 1994 las ik de naar aanleiding van de op verhalen van Carver gebaseerde film Short Cuts van Robert Altman (1993) gepubliceerde gelijknamige compilatie, in Nederlandse vertaling. Omdat dit min of meer gelijktijdig gebeurde met de lectuur van de verhalenbundel Lang geleden van Kristien Hemmerechts leek het mij logisch beide kortverhalenschrijvers met elkaar te vergelijken. Dat leverde een enigszins onevenwichtig beeld op en nu, dertig jaar later, kan ik eindelijk aan de openbaarheid prijsgeven dat ik toen wijselijk de publicatie van mijn dubbelrecensie heb ingetrokken. Omdat Herman de Coninck nog leefde. Ik ambieerde namelijk een medewerkerschap aan het destijds door De Coninck geleide Nieuw Wereldtijdschrift. Zo opportunistisch was ik wel. Voor een herhaling van dergelijke zelfcensuur was het wachten op de gepolariseerde tijden van Facebook.

Later zou ik nog regelmatig – in Nederlandse vertaling – verhalen van Carver lezen en herlezen. Dat deed ik telkenmale met veel bewondering voor de bijzonder heldere, realistische schrijfstijl, het psychologisch inzicht, de fijngevoeligheid, de timing, de scherpe zin voor met betekenis beladen details, en voor Carvers visie op het leven die onder meer inhield dat ook in de doodgewoonste banaliteit het decisieve drama kan opduiken. ‘So far, he had kept away from any real harm, from those forces he knew existed and that could cripple or bring down a man if the luck went bad, if things suddenly turned.’ (Uit het verhaal ‘A Small, Good Thing’)

Ik kon niet anders dan tot de conclusie komen dat deze verhalen inderdaad tot het beste behoren van wat in het genre verkrijgbaar is.

In de mozaïekfilm Short Cuts duiken dezelfde acteurs op in de verfilming van negen door elkaar lopende Carver-verhalen. Ik herinner mij vooral de verfilming van ‘A Small, Good Thing’. Moeder bestelt taart voor jarig kind, dat echter op diezelfde dag als gevolg van een verkeersongeluk in een comateuze toestand belandt. De taart wordt niet opgehaald. De bakker, uiteraard niet op de hoogte, maakt zich boos aan de telefoon. Of neem het verhaal ‘So Much Water So Close To Home’. Een paar vrienden keren terug van een weekendje bij de rivier, waar ze behalve stevig gezopen ook een lijk hebben zien drijven. Wanneer ze thuis hun kater uitzitten, laten ze hun akelige ontdekking onvermeld. Of neem de onheilspellende pauw in het verhaal ‘Feathers’, met zijn ‘akelig gekrijs’ (‘awful squall’): ‘“May-awe, may-awe!” it went. If it’d been something I was hearing late at night and for the first time, I’d have thought it was somebody dying, or else something wild and dangerous.’ In het Nederlands van Sjaak Commandeur krijst de pauw: ‘Mee-ôh, mee-ôh!’.

In 2023 verscheen de integrale Nederlandse vertaling van Collected Stories, met een toelichting bij de ingewikkelde ontstaansgeschiedenis van deze verzameling. Ik vond in 2024 een exemplaar in de soldenbak van de Fnac en kon die buitenkans niet aan mij laten voorbijgaan.

Af en toe duikt in mijn referentiekader een verwijzing op naar Carver. Neem bijvoorbeeld de naar een van zijn verhalen genoemde dEUS-song ‘What We Talk About (When We Talk About Love)’, waarin in uptempo deze verzen worden gescandeerd:

Like it when you shake that thing
With the finest touch
Like it when you talk so little
And say so much

Dat sluit dan weer wonderwel aan bij de titel van een van Carvers verhalenbundels, Will You Please Be Quiet, Please?.

___

https://www.youtube.com/watch?v=Edj_S0T9PV4&list=RDEdj_S0T9PV4&index=1&pp=8AUB
Raymond Carver, Where I’m Calling From (1989)
Raymond Carver, Alle verhalen (2023; vertaling Sjaak Commandeur)


7681

Valenciennes (F) - 250806


zaterdag 13 september 2025

LVO 276

fragment uit Het maaiveld


Na de verhuizing van de Prins Alexanderstraat naar de Populierendreef volgde ik van 1965 tot 1967 de tweede en derde kleuterklas in het schooltje dat was opgetrokken naast het houten noodkerkje van de nog maar net aangelegde tuinwijk Sint-Lutgardis. In tegenstelling tot het laat-19de-eeuwse kloostergebouw waar ik het jaar voordien een eeuwigheid in een donker kolenhok had doorgebracht, betrof het hier een modernistische architectuur van eind de jaren vijftig: franjeloos beton, rechttoe rechtaan, veel glas en dus ook veel licht. Functioneel en anoniem.

Die twee jaren zijn nagenoeg compleet uitgewist. Een van de weinige dingen die me zijn bijgebleven, is een vage herinnering aan een namiddagje ‘prikken’. Elk kind kreeg een vilten miniatuurmatje, waarop een blad diende te worden gelegd met een schematische lijntekening van een dier of een huis of een bloem. Met een prikkertje, een miniatuurelsje zeg maar, dienden wij die figuur uit het blad los te maken door op de omtreklijn een stippellijn van gaatjes aan te brengen, ver genoeg uit elkaar om niet in elkaar over te lopen, maar toch ook weer dicht genoeg om, wanneer de hele omtrek met gaatjes was beschreven, met de els een ritsende beweging over deze stippellijn te maken en op die manier het dier, het huis of de bloem uit zijn blad te bevrijden. Nu komt het me voor dat ik die namiddag een egel moest uitprikken, maar dat lijkt vooral te zijn ingegeven door de stekelige aard van de activiteit, meer dan door een effectief herinneringsbeeld.




Van het derde kleuterjaar herinner ik mij niets. Totaal niets. Mocht het er nooit zijn geweest, ik zou mij er evenveel van herinneren.

In die kleuterschool liep een non voor alle werk rond. Het cliché wil dat nonnen grijs zijn, welnu, deze was het. Ze heette Edouarda en verplaatste zich met een brommertje. Ik hoor nog het gepruttel van de solex waarmee ze door de wijk rammelde. Ik beeld mij dan in dat zuster Edouarda bij het pruttelen in het vagevuur, waarin ze nu nog altijd braadt want haar kwezelachtigheid kan haar toch niet in een mum vergeven zijn, net zo’n geluid produceert. Ze kon niet met kinderen om, maar dat drong niet tot ons door aangezien de goddelijke orde, die toen nog alles infiltreerde en overheerste, niet kon worden gecontesteerd. ‘s Zondags was zuster Edouarda ook te zien tijdens de eucharistieviering in de noodkerk waar ik met mijn ouders altijd heen ging. Zij vervulde daar een kosterachtige bijrol in dienst van pastoor Vercruysse. Zij reikte de pateen aan en ging rond met het offerandemandje. Zuster Edouarda is op de parochie en in die school nog heel lang blijven rondwaren, tot ver na haar pensioen. Niet iedereen was daar gelukkig mee, maar hoe zet je een halve heilige helemaal buitenspel?




7680

Anzegem - 250806


vrijdag 12 september 2025

facebookbericht 1196

Door het grotendeels wegvallen van collectief gedragen grote verhalen (religie of écht, op solidariteit gebaseerd socialisme en humanisme, maar ook het grote verhaal van (het geloof in zoiets als) waarheid), grote verhalen die voor hun overlev(er)ing gezag en autoriteit vergen, zijn we veroordeeld tot een door internet gefragmenteerd en gemakkelijk te manipuleren – onder meer door memes die door meestal in (extreem)rechtse kringen te situeren individuen worden aangestuurd – amalgaam van individuele emoties en drijfveren, waarvan angst en hebzucht wellicht de krachtigste zijn. En daarin overheerst nu eenmaal, zeker met de onzekere toekomstperspectieven (migratie, klimaat, rampspoed alom, onvermijdelijke inlevering van welvaart), het negativisme. Dat dan weer handig wordt opgeraapt door wie pure macht nastreeft en daarbij wordt geholpen door wie baat heeft bij het in stand houden van de economische ongelijkheid: de (super)rijke hebbers, die zichzelf graag ondernemers noemen en zich verenigen in criminele organisaties als Voka. (Ik noem ze crimineel omdat ze ecologie nog altijd ondergeschikt maken aan economie (winst en ‘groei’) en dus kortzichtig zijn: schuldig verzuim.) Van de intellectuelen zal het nieuwe inspirerende linkse verhaal niet komen, vrees ik, in deze anti-intellectualistische en door de handlangers van macht en commercie, de media dus, gecontroleerde tijd. Misschien komt het wel van gemeenschapsvorming van onderuit, coöperatie, solidariteit, schoonheid en creativiteit. Het in ere herstelde buurtcafé, de repairshop, de pluktuin. Een zoveelste betoging in Brussel. Enfin, ik weet het niet. Mijn hoop is een theoretische, methodische, maar geen doorleefde hoop. Veel verder dan verontwaardiging geraak ik vooralsnog niet. Maar ik wil wél verwonderd blijven en mijn respect voor diegenen die wél in staat zijn tot constructieve actie is groot: zij kunnen op mijn steun rekenen. Voorlopig tegen beter weten in.

LVO 275

fragment uit Het maaiveld


Ik zit met een paar lotgenoten op een klein-klein-kleuterstoeltje aan een klein kleutertafeltje. Voor ons op het tafelblad liggen de pedagogisch verantwoorde materialen uitgespreid. Het zullen wel blokken geweest zijn, denk ik. Ja, ik zie ze weer enigszins voor me: houten kubusjes, piramidetjes, cilindertjes, balkjes… Allemaal met waarschijnlijk giftige chemicaliën beschilderd in een primair kleur: geel, rood, blauw – en er zal ook wel groen tussen hebben gezeten. We zijn aangemaand om ‘in stilte’ te spelen. Dat gebod heb ik veronachtzaamd. Of misschien wel al een tweede keer, waardoor ik dus een eerste waarschuwing in de wind sla. Precies weet ik het niet meer, maar wat mij wel nog heel levendig is bijgebleven – en als ik naar de kalender kijk stel ik vast dat het hier om een van mijn allervroegste herinneringen gaat –, is de reep plakband die de non van dienst mij over mijn lippen kleeft. ‘Zo zult ge wel stil zijn,’ sist ze me toe. Of iets van die strekking. De stilte in het klasje klinkt tot op vandaag oorverdovend in mijn oren. Maar ik herinner me ook de zweem van triomfantelijkheid die ik voel wanneer ik merk dat de plakband onmiddellijk loslaat. Ik open mijn mond. Ostentatief of provocerend, maar er wel over wakend dat die insubordinatie niet wordt opgemerkt door de dienstdoende bruid van God. De mogelijkheid dat God Zelf, of Zijn Zoon, die ook de Enige God is en die al die tijd aan zijn kruis boven het bord hangt te zieltogen, mij in de gaten houdt, neem ik niet in overweging.

En dan is er de eetzaal. Een kakofonie van joelende kinderen en gaarkeukengeur. Zuster-directrice eist stilte voor het gebed. Vervolgens wordt een kom soep voor mijn neus gezet. Ongemixte groentesoep. Ik ben nog niet zover dat ik de geneugten van ‘soep met brokken’ heb leren appreciëren. Neen, ik kan de soep van die dag niet oplepelen. Onder geen beding. Ik weiger. Ik ben koppig. De eetzaalzuster maakt misbaar. Tranen. Een knuist in mijn kraag sleept mij van de tafel weg. Tot buiten op de speelplaats, en dan verder een deur binnen van een hok waar nooit iemand komt: het ‘kolenkot’. Het is er donker, de deur valt in het slot. De sleutel wordt onverbiddelijk omgedraaid. Hoe lang die opsluiting duurt, weet ik niet meer, maar toch lang genoeg om nooit te worden vergeten. Zeker ook omdat in mij toen een pril besef van onrecht moet zijn ontwaakt: de straf stond niet in verhouding tot het vergrijp. Opsluiting kon toch alleen maar worden toegepast bij ‘ernstige vergrijpen’?(*)


(*) ‘Op school werd eveneens gestraft: in de hoek staan, de handen op je rug, op de gang staan, of, bij ernstige vergrijpen, opgesloten worden in het materiaalhok.’ (Oek de Jong, Een man die in de toekomst springt, in: Het glanzend zwart van mosselen, 307)




7679

Omgeving Dinant - 250810


donderdag 11 september 2025

LVO 274

fragment uit Het maaiveld


De eerste kleuterklas, schooljaar 1964-’65, liep ik in de nonnenschool aan de Astridlaan, ter hoogte van de Michel Van Hammestraat. Het gebouw is nu een afsluitbare en camerabewaakte wooncompound met deftige appartementen voor de gegoede middenklasse.



Toen, in die minder kindvriendelijke tijden, werd een kleuterschool ook wel enigszins denigrerend ‘papschool’ genoemd of, pragmatischer, ‘bewaarschool’. Ook de term ‘fröbelschool’ was in voege. Op de speelplaats, waar nu de meestal zwarte Mercedessen en BMW’s van de bewoners geparkeerd staan, stond toentertijd, midden in een door middel van een laag muurtje waarop je kon zitten afgeboorde zandbak, een volwassen lindeboom. Dat was in het gedeelte van de speelplaats dat voor de kleuters was voorbehouden. Er was ook een lagereschoolafdeling voor meisjes. Mijn zus, die mij allicht op weg van huis naar school telkens begeleid zal hebben, zat daar al in het vierde leerjaar. De herinnering aan de boom is de enige vriendelijke herinnering die ik aan die school bewaar. De andere twee herinneringen zijn somberder en hebben – hoeft het te verbazen? – een dieper spoor getrokken in mijn geheugen. Het gaat om twee incidenten waarin ik een centrale rol speelde. Mijn tegenspelers waren de nonnen die er toen, halfweg de jaren zestig, nog waren: de instorting van de katholieke suprematie was zich weliswaar volop op gang aan het trekken, maar de al wat ouder wordende exemplaren waren nog levenskrachtig genoeg om hun pedagogische opvattingen in de zeer kneedbare kleuterzielen te hameren of te slijpen – ik geraak er even niet uit welke werkwoordkeuze het meest adequaat is om te suggereren dat kinderen toen nog niet uitsluitend met zachte hand werden opgevoed.

7678

Maranwez (F), M. & T. - 250808


woensdag 10 september 2025

Aleksandr Skorobogatov, Achter de donkere wouden

notitie 488

ROUW EN SCHULD

De in 1995 naar België uitgeweken Wit-Russische schrijver Aleksandr Skorobogatov vertelt in het openhartige Achter de donkere wouden een pijnlijk persoonlijk verhaal. Toen hij zijn land verliet, liet hij behalve zijn vrouw ook zijn toen vijfjarige zoon achter. Tien jaar lang zag hij het kind niet, beiden hadden ook niet het minste contact met elkaar. Het kan niet anders dan dat voor de zoon de vader niet meer bestond. Omgekeerd was minder waar, maar Aleksandr zal allicht te veel aan zijn hoofd hebben gehad om hier te aarden om zich veel om zijn zoon te bekommeren. Die, ten andere, in Rusland onder de vleugels opgroeide van de moeder met wie, door het nooit opgeloste conflict dat aan de basis lag van vaders vertrek, alle banden verbroken waren.

So far so good, een verbroken band tussen vader en kind hoeft geen ramp te zijn – op de achtergrond speelt altijd wel de hoop, of de verwachting, dat het ooit wel goed komt, dat een herstel wacht. Bijvoorbeeld wanneer het kind de volwassenheid zal hebben bereikt. Maar anders loopt het wanneer zo’n herstel voorgoed onmogelijk wordt.

In 2005, tien jaar na Aleksandrs vertrek – ik gebruik de voornaam van de schrijver omdat hij zichzelf ook op die manier in zijn vertelling opvoert – in 2005 dus wordt de zoon, wiens voornaam maar één keer wordt vermeld, namelijk in de mail waarmee zijn stiefvader Aleksandr op de hoogte brengt, op een gruwelijke wijze om het leven gebracht. Een geval van zinloos geweld – er is geen verklaring, niets kan de moord verklaren of verzachten. Behalve met de woede en het verdriet krijgt de vader nu ook af te rekenen met een immens schuldgevoel: hij heeft tien jaar lang niet omgekeken naar zijn kind, en nu is het te laat om dat nog goed te maken.

Woede, verdriet, schuld en ook het omgaan met wraakgevoelens. En de herinneringen natuurlijk, aan die eerste vijf jaar. Dat is waar het in Achter de donkere wouden vooral om gaat. De poging tot relaas van de onvoorstelbare misdaad, de begrafenis waarvoor Aleksandr, na allerlei visumperikelen, naar Wit-Rusland terugreist, en daarna ook nog eens de confrontatie met de daders op het proces. Wat zou wraak kunnen betekenen? Mocht ik bij die moord aanwezig zijn geweest – ik parafraseer Skorobogatov –, mocht ik mijn kind hebben kunnen beschermen, ik zou die schurken hebben kunnen vermoorden. Maar nu? Nu ze daar in die beklaagdenbank zitten? Nu heeft wraak geen zin. Wraak kan mijn kind nooit terugbrengen.

Een opvallende afwezige in het boek is de moeder. Omwille van iets onoorbaars – overspel? – heeft Aleksandr alle bruggen opgeblazen. Hij gunt haar geen rol in zijn relaas. Voor haar verdriet ruimt hij in zijn boek geen plaats in. Op de begrafenis en het proces lijkt zij totaal afwezig. Zijn haar verdriet en rouw dan van geen tel? Hoe zwaar moet haar vergrijp volgens Skorobogatov zijn geweest om zichzelf zo onverzoenlijk op te stellen? Kunnen verdriet en rouw dan geen bruggen slaan?

Stilistisch heeft deze getuigenis – ik kan het moeilijk een roman noemen – zeker kwaliteiten. Door de vele herhalingen en het bezwerende ritme krijgt dit proza de allure van een gebed, een litanie, een kaddisj. Het relaas mondt uit in een bevreemdend lyrisch laatste hoofdstuk waarin ‘de Vuurleeuw’, een sprookjesfiguur uit de gelukkige jaren met het kind, een rol speelt en waarin het kind weer tot leven lijkt te worden gewekt, uiteraard enkel in de verbeelding van de schrijvende vader. Ik vond dat laatste hoofdstuk, gesteld in een sprookjesregister, niet echt een bevredigende afsluiting van deze voor het overige beklijvende getuigenis. Of het zou moeten zijn dat Skorobogatov wil zeggen dat er voor zijn verdriet en schuldgevoelens geen afdoend register bestaat.


Aleksandr Skorobogatov, Achter de donkere wouden (2025)


7677

Omgeving Maranwez (F) - 250808


dinsdag 9 september 2025

LVO 273

fragment uit Het maaiveld


Het is lastig om te stellen dat de situatie van het gezin waarin ik opgroeide in die jaren verslechterde – tenzij een status quo een verslechtering kan worden genoemd, zoals een onverzorgde wonde of zweer op den duur niet anders kan dan uitbarsten en etteren. Tussen mijn ouders zag ik geen tekenen van openlijke vijandigheid, maar al evenmin van tederheid en affectie. Er heerste een soort van neutraliteit, zelf- en conflictbeheersing, gewapende vrede. Vader leek zich te hebben verzoend met het comfort van de zorg die moeder hem verstrekte. Moeder bewaarde zoveel mogelijk de lieve vrede. Beiden, denk ik nu, zullen wellicht ook altijd aan het welzijn van de drie kinderen hebben gedacht. Dat hebben ze tot op zekere hoogte voor elkaar gekregen, zeker als het over materieel welzijn gaat, maar het tragische is natuurlijk dat ze door zo lang bij elkaar te blijven van mijn jeugd in grote mate een ijskast hebben gemaakt – en een onderdeel van die tragiek is bovendien dat ik dat rijkelijk laat besefte. Maar dan was het natuurlijk te laat, om de heel eenvoudige reden dat mijn jeugd toen al in grote mate voorbij was.

Ik heb er, alles bij elkaar genomen, heb beste van gemaakt. Denk ik. Of zo denk ik er nu over. Altijd gegeven de omstandigheden, welteverstaan. Ik leefde in een solitaire cocon. Dat was al zo door het grote leeftijdsverschil met broer en zus, later werd dat alleen maar bekrachtigd toen zij het huis verlieten en toen de relatie tussen mijn ouders en bijgevolg ook deze met de zo al niet bijzonder talrijke contacten in de buitenwereld verder afbrokkelden.

Dat het tussen vader en moeder niet boterde, werd steeds duidelijker. Hun levens verliepen steeds meer gescheiden. De gezamenlijke uitstapjes en reisjes verdwenen van de agenda, op zondagnamiddag gingen ze niet meer naar hun slaapkamer voor een siësta, er kwamen steeds minder mensen over de vloer. Moeder zocht soelaas bij haar vriendinnen, die ze zelf opzocht of die op bezoek kwamen, waarbij ze er wel voor zorgden dat ze weg waren vooraleer vader thuiskwam van zijn werk. Vader had zijn wekelijkse bridgeavond en zijn regelmatig cafébezoek. Thuis dook hij onder in zijn boeken, en hij dronk.

Dat drinken heeft hij altijd goed weten te verbergen. Het was een gewoon zicht waar ik mij geen vragen bij stelde – zoals ik het ook normaal vond dat hij voortdurend zat te roken zonder zich ook maar iets aan te trekken van de impact daarvan op de gezondheid van zijn huisgenoten. Vader zorgde voor niets van wat er zich in de ijskast bevond maar wel voor het aantal fris gehouden flesjes bier daarin, meestal Kanterbräu of Kronenbourg, die hij met grote regelmaat opdiepte en nuttigde – ik weet overigens niet vanwaar hij die voorkeur voor bieren uit de Elzas had. Ik heb er nooit iets van gemerkt, maar ik sluit niet uit dat er op minder openlijke wijze nog andere alcoholische bronnen werden aangeboord.

Stilaan werd er, onder hetzelfde dak, ook van bed en tafel gescheiden. In die volgorde.



7676

Marlemont (F) - 250808


maandag 8 september 2025

getekend 498



pauwenveren 63

Ik houd me voor dat ik kuren nodig heb, veel kuren, dat ik me hoognodig naar Carlsbad of Baden-Baden zou moeten begeven, dat ik het verdien met alle tedere zorgen van de wereld omringd te worden, ja dat het morgen al met de wereld afgelopen zal zijn als niet terstond een stoet negers mij, terwijl ik languit op een lijkbaar lig te kreunen, met pauweveren de voetzolen komt strelen.


Gerrit Komrij, Humeuren en temperamenten, 81


pauwenveren 62

Alleen de kamer en de rook
en jij met de pauwenveren en mij

Gerrit Komrij citeert Hugo Claus in Vreemd pakhuis, 151


240508


LVO 272

fragment uit Het maaiveld


Vrijheid is een ouderwets woord geworden, maar het zou zoiets kunnen zijn als de mogelijkheid om te vluchten als je je benauwd voelt.’(*)

Op zeker ogenblik zat ik bijna elke avond bij de Devrieses – en ik besef pas nu hoe vreemd het is dat mijn ouders daar niets van zegden. Ik las mijn vriend voor uit Winnetou het grote opperhoofd (want ik had het in mijn hoofd gestoken dat ik iets moest doen aan het gebrek aan culturele vorming waaronder hij volgens mij in zijn beenhouwersschool leed), ik hielp hem met zijn taken Frans en Nederlands, we speelden stratego of keken naar de televisie. Zijn ouders, murw van de gedane arbeid die elke avond eindigde met het halfautomatisch melken van wel vijfentwintig koeien, zaten links en rechts van de schouw elk in hun zetel mee te kijken, meestal naar quizzen of spelprogramma’s op de Nederland 1 of 2. Roger en Agnes. Roger (op wiens graf ik onlangs toevallig stuitte toen ik een van mijn zeldzame wandelingen maakte op het kerkhof van Ver-Assebroek waar ook mijn moeder begraven ligt) – Roger dus had rode kaken en hield zijn zwarte plastic hoedje de hele avond op. Agnes was klein van stuk, ferm in de omgang en stevig in het formaat, met schonkige heupen en pront opgetuigde, puntige borsten. Wanneer Roger – hij altijd als eerste – indommelde, was het stilaan tijd om om op te krassen. We ruimden onze spullen van de tafel en Danny maakte zijn boekentas voor de volgende schooldag klaar. Ik pakte de met levendeverse melk gevulde blikken pul op en haakte hem met het hengsel aan mijn fietsstuur, waarna ik door de duisternis die inmiddels was ingetreden over de zandweg tussen de Astridlaan en de Lorreinendreef naar huis fietste. Thuis parkeerde ik mijn fiets in het tuinhuisje, zette de melkkan in de ijskast, dronk nog een slok water en ging slaapwel zeggen aan mijn ouders die ook, net als de ouders van Danny, in de woonkamer zwijgend naar de televisie zaten te kijken. Maar zij keken naar meestal Franstalige zenders, naar een speelfilm met Jean Gabin of naar Au théâtre ce soir, een rechtstreekse uitzending vanuit een of ander Parijs’ theater van een opvoering van een vaudevillestuk met veel driftig heen en weer hollende personages en deuren in het decor waaruit links altijd iemand tevoorschijn kwam op hetzelfde moment dat er rechts iemand verdween. Ik trok naar mijn slaapkamer waar ik een of andere hoogdravende maar nietszeggende gedachte op papier zette en vervolgens in mijn bed bang afwachtte of ik ook nu weer de slaap niet zou kunnen vatten.

(*) Jan Posman, Waterman en linkshandig, 223





7675

Bucilly (F) - 250807


zondag 7 september 2025

Hans Fallada, Alleen in Berlijn

notitie 487

KLEIN VERZET

Alleen in Berlijn verscheen kort na de vroegtijdige dood van de tijdens het naziregime controversieel geworden successchrijver Hans Fallada (1893-1947; pseudoniem van Rudolf Ditzen). Hij schreef deze lijvige roman in recordtempo tijdens zijn laatste levensjaar. Het boek kon pas verschijnen nadat zijn aan de Russische censuur onderhorige uitgever er de heikele passages uit had verwijderd. Zestig jaar later werd het oorspronkelijke manuscript teruggevonden en konden de roman en ook de vertalingen ervan die in het buitenland, ondanks de verminking, al hoge ogen hadden gegooid, worden gecompleteerd. Deze restauratie maakte duidelijk dat Fallada’s beeld van de gemiddelde Duitser genuanceerder was dan de naoorlogse censor welgevallig was. Die had liever een zwart-witte Duitser: ofwel slechte nazi ofwel heldhaftige verzetsheld, en die laatste dan liefst een met een communistische inspiratie. De werkelijkheid was grijzer, veel grijzer. De meeste gewone Duitsers die zich niet met het nazisme hadden geëncanailleerd waren gewoon bang en laf en deden alsof ze het ‘nooit hebben geweten’. Ze probeerden te overleven, wat ze het best konden door elkaar te controleren en koeioneren – er waren er verhoudingsgewijs maar zeer weinig die echt moedig waren.

Hans Fallada vertelt het op ware feiten gebaseerde verhaal van het echtpaar Otto en Anna Quangel. Kleine luiden zijn dat die, nadat ze, zoals zovelen, ondoordacht hebben meegeheuld met het totalitaire regime en nadat hun zoon aan het front is gesneuveld, solitair en naïef een knullige verzetsactie op poten zetten. Ze schrijven en verspreiden postkaarten met antinazistische boodschappen, in de hoop daarmee een brede verzetsbeweging op gang te brengen. De actie is behalve knullig en naïef ook nutteloos en buitengewoon gevaarlijk, niet alleen voor het oude echtpaar zelf maar ook voor een aantal mensen in hun omgeving die van niets op de hoogte zijn maar toch het slachtoffer worden van de represailles.

Alleen in Berlijn is een meeslepend verhaal, verteld met een rechtlijnigheid, of eenlagigheid, die bij de aan postmoderniteit en literair experiment gewoon geraakte lezer misschien wat oubollig zal overkomen. Fallada was ook al in zijn tijd zeker geen vernieuwer. Maar hij maakt dit euvel – voor zover het er al een is – goed door in zijn verhaal meerdere perspectieven te openen: hij vertelt niet alleen de lotgevallen van Anna en Otto Quangel maar hij voert ook talrijke nevenpersonages op, onder meer commissaris Escherich, die met het onderzoek naar de postkaartterroristen belast is. Uit diens verhaal blijkt dat ook wie zich volledig door het totalitaire systeem heeft laten meeslepen nog altijd een innerlijke strijd te voeren heeft.

De ultieme confrontatie waarvoor Hans Fallada zijn lezers plaatst, is natuurlijk de impliciete vraag wat zij, wij dus, zouden doen indien zij, wij, zouden worden geïntimideerd door een meedogenloos systeem dat vooral op angst (en niet op onwetendheid!) is gebaseerd. Folkertsma in haar biografie: ‘[We] gaan op zoek naar een meer gedifferentieerd beeld, gedreven door de vraag hoe we zelf in die historische situatie gehandeld zouden hebben.’ (364)

Fallada heeft zijn leven aanzienlijk bekort door een buitengewoon onmatig gebruik van sigaretten, alcohol en andere roesmiddelen. Hij bracht lange periodes door in ontwenningsklinieken, psychiatrische instellingen en, na een ernstig incident in de huiselijke kring, de gevangenis. Dat zijn leven bijzonder chaotisch verliep en dat hij desondanks zeer productief was, leert ons de biografie van Anne Folkertsma. In zijn vaak op eigen ervaringen voortbouwende boeken, bijvoorbeeld De drinker, voert Fallada zichzelf op in de gedaante van alter ego’s. Hans Fallada werd op enkele maanden na amper vijftig jaar oud.





Hans Fallada, Alleen in Berlijn (vertaling van Jedes stirbt für sich allein (2011; aangevulde versie 2014 naar de oorspronkelijke versie van 1947) door A.Th. Mooij, A. Habers en Anne Folkertsma)

Anne Folkertsma, Hans Fallada. Alles in mijn leven komt terecht in een boek (2015)


7674

Fourmies (F) - 250807

zaterdag 6 september 2025

LVO 271

fragment uit Het maaiveld

Vanaf mijn dertiende trok ik vaak naar Danny Devriese. Hoewel we zes jaar lang samen in dezelfde lagereschoolklas hadden gezeten, waren we nooit met elkaar bevriend geraakt. Danny trok na de zomer van 1973 naar Ter Groene Poorte om er zich de beenhouwersstiel eigen te maken, terwijl ik de Latijnse humaniora aanvatte, uiteraard zonder daar zelf voor gekozen te hebben: de eerste van de klas werd nu eenmaal verondersteld Latijn te studeren. Danny en ik waren dus op het punt gekomen waar alles erop wees dat we elkaar spoedig uit het oog zouden verliezen, maar uitgerekend daar vonden we elkaar wél. Was het omdat we geen afscheid wilden nemen van onze kindertijd?

Danny was enig kind in een landbouwersgezin. Hij woonde op een langs de Astridlaan gelegen boerderij, tussen de kerk van Ver-Assebroek en het Ryckeveldebos, op ongeveer een kilometer van mijn ouderlijk huis. Ik bracht er hele woensdagnamiddagen en zaterdagen en op den duur ook zondagen en weekdagavonden door. Er was heel veel tijd voor onbekommerd spel, maar af en toe moest Danny de handen uit de mouwen steken en dan hielp ik mee. Ik deed dat graag: de koeien voederen, de stal uitvegen, strobalen of bieten op de kar laden. Meerijden op de tractor, een rode Zetor, was het leukste. Als er niet gewerkt moest worden, wat meestal het geval was, bouwden we kampen met tunnels en schuilkamers op de hooizolder (de dilte) of gingen we in de aanpalende akkers en weiden ‘op zoek naar de bronnen van de Nijl’. We maakten in onze verbeelding een machtige stroom van de grachten en greppels waarin slechts een bodempje met gier vermengd water stond te stinken. We volgden deze imaginaire rivier stroomopwaarts tot waar er in velden noch wegen nog water te bespeuren viel. Dan hadden we dus de bronnen van de Nijl bereikt, waarna we wel weer iets anders vonden om ons bezig te houden.




7673

Fourmies (F) - 250807


vrijdag 5 september 2025

33 * 62,3 * 25,4 * 143 * 1858,0

Meetkerke - Vlissegem - Klemkerke - Stalhille - Houtave - Nieuwege