Dit interview, door
mij gemaakt, verscheen in De Standaard der Letteren van 11 mei 1995,
toen interviews van 2500 woorden die over iets gingen nog mogelijk
waren. Ik haal het hier uit de analoge vergeetput waarin het dertig
jaar geleden belandde.
‘De
fundamentalistische letterlijkheid woekert ook bij ons’
Stefan Hertmans over
de moeilijke opdracht niet cynisch te zijn
_____
Fuga’s en pimpelmezen. Over actualiteit, kunst en kritiek
Amsterdam, Meulenhoff, 207 blz., 698 fr.
_____
Stefan Hertmans
(1951) acht het ogenblik rijp om nu ook over politiek, media en
actualiteit zijn mening te formuleren. In zijn eerste bundels,
Oorverdovende steen (1988) en
Sneeuwdoosjes (1989),
had hij het vooral over kunst en literatuur. ‘Ik heb altijd over
ethiek en collectiviteit geschreven. Maar ik heb dat tot nu toe
vanuit de kunstfilosofie gedaan. Onlangs zei een van mijn studenten,
21 jaar en er heel hip uitziend (met verkavelingsvlaams
accent): “Ja maar, uw idee van
democratie, dat is gewoon een vooroordeel gelijk een ander, dat is
een dogma.” Dat verontrust me: hoe die verlichting zichzelf kan
verduisteren. Dan denk ik: nu gaat het echt de verkeerde kant op.’
Toch
blijft de kunst ook in de nieuwe essaybundel, Fuga’s en
pimpelmezen, nooit ver uit de
buurt. Hertmans, zelf ook dichter en romancier, wijdt beschouwingen
aan Jan Fabre, Leos Janacek en Elvis Costello, Dmitri Sjostakovitsj
en Keith Jarrett, Paul Hindemith en Gottfried Benn, en stoffeert zijn
cultuurfilosofische argumenten met kunstkritische beschouwingen. Zo
groeit zijn bundel uit tot een veelgelaagd legwerk van meningen en
overtuigingen, waaruit de lezer energie kan putten om zich desgewenst
niet aan vermoeidheid of moedeloosheid over te geven. Vermoeidheid,
niet bij het lezen maar bij het leven, welteverstaan.
Hertmans
zoekt troost in de kunst, zonder daarom, als intellectueel, zijn
maatschappelijke verantwoordelijkheid uit de weg te gaan. Hij geeft
met gepaste, want gerijpte en weloverwogen onbescheidenheid, een
antwoord op de uitdaging die hij als volgt formuleert: ‘Kunnen we
nog invloed op de geschiedenis hebben als we niet langer, zoals de
marxisten deden, in de maakbare mens geloven? Kunnen we de cynische,
antiburgerlijke Nietzsche indachtig blijven en toch niet cynisch zijn
over ons lot en onze positie tegenover de nieuwe wereldbrand? Het is
een vreselijk moeilijke opdracht, niet in de laatste plaats omdat (…)
het bijna ondoenlijk is ze naar de grote massa te vertalen.’
Neen,
Hertmans bereikt de grote massa niet. Maar de integriteit waarmee hij
zich boven het verziekte en verzuilde intellectuele klimaat van ons
aller Vlaanderen verheft, is op zich verheffend. Hij citeert én
Wildiers én Lanoye; doorprikt linkse én rechtse ballonnetjes; maakt
geen deel uit van de intellectuele kongsi’s van Leuven, Brussel of
Gent – ieder met zijn wimpel, ieder met zijn vlag.
Stefan
Hertmans ontvangt mij in zijn woning aan het Gentse Drongenhof,
waarvan hij de ramen sluit om het gejoel van buurtkinderen van mijn
bandrecorder te weren. We spreken over enkele sleutelteksten uit zijn
nieuwe boek.
In
het openingsessay, ‘Religieus renouveau: design of brocante?’,
stelt Hertmans vast dat de behoefte aan herbronning, die zich
tegenwoordig ingevolge de ons omringende leegte laat gevoelen, zich
vertaalt in een nostalgisch teruggrijpen naar traditionele, vaak ook
religieuze waarden. Het westerse individu heeft zich geëmancipeerd
door zijn wereldbeeld te desacraliseren, maar het is daarin wellicht
te ver gegaan en ervaart ‘een gemis’. Hoe kan een eenvoudige
terugkeer naar het weggeëmancipeerde worden vermeden? Het komt
eropaan ‘profaan’ om te gaan met ‘het gemis’, teneinde de
moeizaam verworven individuele vrijheid te vrijwaren.
– U
heeft blijkbaar een optimistische kijk op de menselijke vrijheid?
‘Dat
is een impliciete werkhypothese. Baudrillard hield ons een beeld van
de westerse wereld voor waarin wij autistisch met betekenissen aan
het spelen waren. Wij veresthetiseerden die
wereld en noemden haar “postmodern”. Wij dachten dat we zonder
ideologieën met elkaar konden omgaan. Met het vallen van de Muur
zien we in dat onze vrijheid niet
zomaar gegeven is. Er moeten altijd duidelijke afspraken worden
gemaakt. Vrijheid gaat altijd samen met verantwoordelijkheid: ik mag
de ander geen fysiek of psychisch leed berokkenen.’
– Waarop
grondt u die verantwoordelijkheid?
‘Morele
keuzes moet je zelf maken, telkens opnieuw, zonder ze te delegeren
aan een andere instantie, godsdienst of natie. De ervaring speelt een
grote rol. Moraal verschuift voortdurend, is geen vaststaand iets.
Elke situatie is anders.’
– Hoe
komt u tot een veralgemeende moraal?
‘Ik
zie geen mogelijkheid om over een collectieve moraal te spreken. Met
mijn individuele moraal begeef ik mij op de “marktplaats”, waar
ik mij meng in het debat. Daarom is oorlog zo afschuwelijk, omdat hij
mij die vrijheid ontneemt. Op het ogenblik dat iemand mijn zuster
verkracht of mijn broer doodslaat, ben ik mijn vrijheid om
genuanceerd te spreken kwijt. Dat is het grootste onrecht dat oorlog
mij aandoet: dat ik dan zal verlangen om iemand anders te vermoorden
– en ik zál
ernaar verlangen.’
Hertmans
ziet geen verschil tussen de heropleving van religieuze autoriteit en
de opkomst van ideologieën die aan de behoefte aan identiteit kunnen
tegemoetkomen. Telkens wordt daarbij de eigen autonomie en de
levendmakende belangstelling voor het andere uit handen gegeven. ‘Als
je het zo bekijkt,’ schrijft hij met zin voor polemiek, ‘is de
nieuwe religiositeit alleen maar een variant op het nieuwe
nationalisme.’ In zijn essay over Bernard-Henri Levy’s boek La
pureté dangereuse diept hij
deze kwestie uit. Levy wijst op ‘het einde van het einde van de
ideologieën’; vijf jaar na de Val van de Muur zijn alle
ideologieën ‘weer terug in hun meest vreselijke gedaante: racisme,
religie, nationalisme’. Hertmans verzet zich, vanuit zijn
waardering voor de
individuele vrijheid, tegen de behoefte om het eigen lot uit handen
te geven. Waarmee hij impliciet ook afstand neemt van de
herwaardering van orthodoxie en autoriteit, zoals die de laatste
jaren in bepaalde Leuvense kringen wordt beleden.
Bernard-Henri
Levy signaleert het verband tussen de behoefte aan een nieuwe en
duidelijke identiteit en de impact van zuiverheidsideologieën, die
hij onder de noemer ‘integrisme’ samenvat: ‘het dreigende
ideologische geweld van de letterlijkheid’.
– Kunt
u dat nader toelichten?
‘De
fundamentalistische letterlijkheid woekert ook bij ons. Men wil of
kan niet meer inzien dat de context even belangrijk is als de
boodschap zelf. Er ontstaat een soort van panische diepgelovigheid,
gekenmerkt door een absolute afkeer van het checken, van het
controleren van bronnen. Kijk wat er gebeurt met de Agusta-affaire.
Mensen gaan te weinig na welke de bronnen zijn, of er voldoende
gecheckt is.
Ook
het marxisme heeft zich bezondigd aan dat soort messianistische
letterlijkheid. De democratie daarentegen is een experimenteerveld
van onafgebroken botsende en schuivende meningen.’
– Neemt
u geen bijzonder kwetsbare positie in? Waar haalt u uw
overtuigingskracht? Wat kan in dat opzicht de bedoeling zijn van uw
boek?
‘Links
zit in een grote crisis. Het kan enkel beelden uithollen, geen nieuwe
meer oprichten. Het is laf en bang geworden. Daar is de andere zijde
druk van aan het profiteren.
Alle
intellectuelen in dit land hebben de plicht om zich te profileren. Ze
mogen zich daarbij niet laten recupereren, voor karretjes laten
spannen. Ze moeten zich inschakelen in de estafette van ideeën die
een democratie is, deelnemen aan het debat. Daarom is het absoluut
ondemocratisch dat er in de media maar één bevolkingsgroep niet aan
bod komt: de geschoolde filosofen.’
– Komen
we op deze manier tot een mogelijkheid voor de kunstenaar en de
intellectueel om zich van het verwijt van elitarisme te ontdoen?
‘Ik
krijg vaak het verwijt in een ivoren toren te zitten. Maar ik sluit
mij niet af. Ik ben integendeel zeer collectief bezig. Ik schreeuw
met wat ik doe om contact. Ook als ik “moeilijke” gedichten
schrijf. Al die mensen in de media die ons voortdurend uitsluiten
omdat we zogezegd te moeilijk zijn – wat een betutteling! Ik ga er
altijd van uit dat de mensen mij kunnen begrijpen. Ze zijn niet zo
stom als men ons wil doen geloven.
Als
je het goed verpakt, bereik je veel mensen. Toch is dat niet
gemakkelijk. De grote massa deelt immers jouw esthetische
bekommernissen niet! Stilte en goede smaak, daar heeft ze geen
boodschap aan. De mensen zijn bijvoorbeeld niet esthetisch
gestoord door de lelijkheid van
dit land. Dat is een levensgroot probleem. Moet je dan toch weer een
beroep doen op een soort pedagogie?’
We
keren terug naar het openingsessay van Fuga’s en
pimpelmezen. Hertmans wijst
daarin op een feitelijk verbond tussen de nieuwe religiositeit en de
massamedia, omdat die al evenzeer tot ‘anti-emancipatorische
reflexen’ dwingen en boven alles ‘de eigen nestgeur’
aanwakkeren.
Hertmans:
‘Ik behoor absoluut niet tot de klagers over de woordcultuur. We
hebben nooit meer woordcultuur gehad dan nu. Maar over de
beeldcultuur weten we nog niet genoeg. Zo zendt MTV, toch zogenaamd
een progressieve zender, heel reactionaire, anti-emancipatorische
signalen uit over bijvoorbeeld de sekserollen… En de sociologen
zijn nog maar net begonnen met te onderzoeken hoe het komt dat
The Bold and the Beautiful de
mensen zo aanspreekt. Nu moeten wij daar ook niet te soeverein over
doen. Op ons niveau onderwerpen we ons ook aan die
identificeringsdrang.’
Stefan
Hertmans heeft op zich geen bezwaar tegen religiositeit. Hij pleit
voor een openheid op transcendente waarden, waarin ‘de specifiek
Europese verdienste van de twijfel en de crisis’ niet wordt
ontkend, maar tégen een utilitaire neoreligiositeit, die in deze
tijd ‘gedoemd’ is ‘ornamenteel’ te blijven en waarin de massa
zich van zijn verwende verveling maar meteen ook van zijn moeizaam
verworden vrijheid zoekt te bevrijden.
Hertmans:
‘Het transcendente institutionaliseren, via een kerk bijvoorbeeld,
is pervers. Ik kan goed
met idealistische christenen discussiëren, maar niet als ze uitgaan
van hun superioriteit. Wie de wereld opdeelt in gelovigen en
niet-gelovigen, neemt zijn eigen religie niet au sérieux. Want als
ze universeel is, moet iedereen ze voelen.’
– U
suggereert een band tussen religiositeit en totalitarisme: ‘Gods
identiteit is (…) naijverig. Hij verdraagt geen andere goden naast
zich.’ U bent nogal streng voor de religie.
‘Ja,
maar ik zeg ook dat er binnen het christendom vormen van
emancipatorisch denken zijn die méér bieden dan alleen maar
caritas. Ik denk aan
de bevrijdingstheologie. Hoewel ik me afvraag in hoeverre je daar nog
de religie nodig hebt. Want het blijkt dan toch over heel humane
waarden te gaan. Je kunt iemand met een volledig profane opvoeding
perfect het hele spectrum van gevoelens en ontroeringen en moreel
besef bijbrengen. Ik vind het helemaal niet moreel iemand niet
op zijn gezicht te slaan omdat
God het mij verbiedt. Het gelaat
van de andere, zoals Levinas het stelt, is voor mij uit zichzelf al
transcendent genoeg.’
– Kun
je niet evengoed stellen dat religie voornamelijk bestaat uit een
rituele omgang met zinloosheid? Dat er met andere woorden altijd een
soort dubbelheid in aanwezig is?
‘Als
dat klopt, dan is dat verwant met mijn opvatting van moraal. Het
leven heeft geen zin, maar er moet absoluut een manier bestaan om het
draaglijk te maken. Dat is voor mij een extreme vorm van
verantwoordelijkheid. Als het voor enkele mensen werkt via religie,
ja, waarom niet?’
Een
mogelijk profaan antwoord op de zinvraag wordt door de kunst gegeven.
In zijn tweede essay, ‘Kiezen voor Icarus?’, heeft Hertmans het
over het ‘ondergronds gaan’ van de hedendaagse kunst.
Hertmans:
‘De kunst is op dit ogenblik zichzelf aan het ondervragen en is
wellicht daardoor moeilijk, hermetisch en elitair. De kunst is
ondergronds gegaan omdat ze werd gerecupereerd door het kapitalisme.
Het is gegaan zoals met de scheermesjes van de punks: na twee jaar
kon je ze in het goud kopen op de avenue Louise.’
– En
hoe zit het met de kritiek, als die geen transparante theorie meer
heeft om zich aan te spiegelen? Moet ze zich beperken tot ijzersterke
maar hermetische artikels in Andere Sinema
of De Witte Raaf?
‘De
kritiek moet op alle niveaus tegelijk zijn. Op het niveau van
De Witte Raaf, Richard Rorty,
Kees van Kooten, Kamagurka. We moeten trouwens niet langer kibbelen
over of we nu voor of tegen het deconstructivisme zijn. Er is een
andere grote vijand opgestaan. Een die héél het kritisch denken
dreigt onmogelijk te maken.’
Hertmans
schrijft: ‘Weigeren te overschreeuwen, weigeren jezelf vast te
pinnen, en toch onwrikbaar staan voor dat stuk nomadisch en
onbruikbaar onbenul dat je nu eenmaal bent – en dat goed door te
denken in alles wat je maakt (want daar kun je toch niet mee
ophouden) – het is het enige dat je leven en het besef van de
geschiedenis van deze eeuw een beetje draaglijk maakt.’
– Wat
futiele trots als enig tegenwicht tegen de manifeste absurditeit –
is dat niet een erg minimalistische invulling van de humanistische
authenticiteits- en vrijheidsgedachte?
‘In
dat citaat steekt een groot stuk zelfironie. Na het doen van al die
uitspraken over samenleving en actualiteit, had ik zoiets van: fluit
jezelf als auteur maar even terug, uiteindelijk zijn we allemaal veel
onbenulliger dan we willen zijn. Dit is zelfrelativering, een
ironisch knipoogje: veel meer kunnen we niet doen maar laten we dat
goed doen.’
Engagement
is een ander ‘profaan’ antwoord op ‘het gemis’. In het essay
‘De vlam overleeft de brandstof’ toont Hertmans aan hoe ‘vies’
dit woord in onze op het nu gefixeerde tijd is geworden. De
neurotische dwang om zich alleen met het nieuwe bezig te houden,
roept een ‘ironische distantie’ in het leven tegenover alles wat
zich niet laat prangen tussen het gisteren en het morgen. Het is niet
meer toegestaan iets te ‘menen’. ‘In dit vacuüm ontstaat de
nood om geschiedenis te loochenen (…) en (…) minachting voor
omzichtigheid en kritische reflectie – eigenschappen die wezenlijk
zijn voor een democratie.’
– Dat
‘menen’ bevindt zich in het type moraal dat u voorstaat altijd op
de rand van de onverantwoordbaarheid?
‘Een
definitieve fundering is uitgesloten. Het was, denk ik, Kierkegaard
die zei: moraal reikt zover als je te voet kunt lopen. Dat is zeer
juist. Voor het overige zijn we overgeleverd aan vrijblijvende
solidariteitsgevoelens.’
– Zoals
we te voet niet op één dag in ex-Joegoslavië staan?
‘Bijvoorbeeld.
Elk engageert zich volgens zijn mogelijkheden. Ik bereik enkele
duizenden mensen met mijn essays; ik moet die verantwoordelijkheid
opnemen. Politici hebben een groter bereik.’
– Kierkegaard
zegt: onze moraal reikt zover we kunnen lopen. Maar onze situatie is
veel verscheurder want we wéten zoveel meer. We voelen ons schuldig
voor wat daar gebeurt, én we voelen ons schuldig omdat we ons na
verloop van tijd niet meer schuldig voelen.
‘De
hamvraag is: hoe gaan we om met onze frustratie? Wij proberen op alle
mogelijke manieren ons geweten te sussen. We hebben onszelf eigenlijk
niets te verwijten, behalve misschien dat we ons aan het aanstellen
zijn. Levy zegt het: de blauwhelmen zijn het symptoom van ons
schuldgevoel. Met het enige wat we doen, tonen we overduidelijk dat
we niets kúnnen
doen.’
_____
Noten (250830):
– Ik
heb mijn tekst aangepast aan de vandaag in voege zijnde spelling. De
Standaard hanteerde in 1995 de zogenaamde progressieve spelling,
waardoor ik in die tijd zeer
tegen mijn zin ‘kontekst’ moest schrijven, en ‘kunstfilozofie’
en ‘biezonder’. Ik heb voor
deze transcriptie hier en
daar nog een komma of spatie veranderd, en ook het gebruik van enkele
en dubbele aanhalingstekens en cursieven.
– Drongenhof
in Gent was het toenmalige adres van Stefan Hertmans. Die woning
leverde het materiaal voor zijn roman De opgang.
– De
Agusta-affaire was een schandaal in
de marge van de aankoop van
legerhelikopters. De socialist Willy Claes zag als erdoor
zijn politieke carrière in
rook opgaan.
– In
1995 woedde tijdens
het laatste decennium van de
vorige eeuw in wat men toen
nog ‘ex-Joegoslavië’ noemde een reeks
oorlogen
waarop de internationale gemeenschap niet veel meer deed dan
machteloos toekijken. Zoals
nu.