voor
deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn
verschenen
20 december 2011
APPARTEMENT
Wat
moet je zeggen: op een appartement wonen, of – zoals je in
een huis woont – in een appartement? In klinkt in
elk geval geborgener. Terwijl in ‘op een appartement’ behalve de
hoogte ook het voorlopige van ‘op kamers’ resoneert – alsof het
betrekken van een appartement geen volwaardige manier van wonen zou
zijn. (In dat ‘op kamers’ hoor je ook: studenten, vrijgezellen,
mannen alleen. En in nog andere (en oudere) registers: hospita,
gemeubeld, huisreglement, geen bezoekers van de andere sekse
toegelaten.)
Wat
schreef ik? Een ‘volwaardige’ manier van wonen? Wat zou dat
kunnen behelzen? In die volwaardigheid is het rurale nog aanwezig,
het gelijkvloerse ook, een rechtstreeks contact met tuin, straat en
buren. En in een ‘volwaardige’ woning heb je, zo beeld ik mij dan
in, ook de veel meer bij het volle of volledige leven aansluiting
vindende opdeling van de ruimten: kelders vol geweckte kersen en
peren en festieve wijnvoorraden, een zolder als stoffig depot van het
verleden, de voutekamer met een bed waarin geboren wordt en
gestorven, de open haard, de binnenkoer, de garage, en onder de
dakpannen de kamers voor het personeel, barstensvol weemoed en
ongehoorde tranen… En er zijn de trappen en de gangen, die in een
huis niet, zoals in een appartementsgebouw, deel uitmaken van de met
anonieme anderen gedeelde gemeenschappelijke ruimte maar op eigen
wijze – een lichtgevend mariabeeldje op het eind van de gang, het
kraken van de zevende en dertiende trede – bijdragen tot het eigen
karakter van de woning, de intimiteit, de huiselijkheid.
De
gezelligheid – maar dat is een woord dat ik liever niet
gebruik.
Een
appartement staat los van alles. Het is, welbeschouwd, niet veel méér
dan een inwisselbare doos tussen dozen. We spreken niet of toch zeker
niet zo makkelijk van een ouderlijk appartement. Huizen daarentegen
hebben een eigenheid die niet tot stenen en glas valt te herleiden.
De functie van appartementen is: wonen en niet veel meer dan dat.
Huizen zijn nesten, appartementen woonmachines. Ik kan mij moeilijk
indenken dat een kind van wieg tot uitvliegen een kwarteeuw lang op
hetzelfde appartement zou wonen – ik vind een appartement zelfs
helemaal niet geschikt voor een gezin. Het is bij uitstek de –
tijdelijke – wooneenheid van de solitair, de soloman die geen
volledig huis van doen heeft.
Mijn
appartement ligt op de hoogste verdieping en ik heb het graag zo. En
dat niet alleen omwille van het uitzicht (op honderdjarige bomen van
een park, in mijn geval) – het idee gesandwicht te zitten tussen
twee vreemde leefwerelden waarmee je geen andere dan een auditieve
band hebt (voetstappen, muziek, geruzie, wenende kinderen…), staat
me tegen. Mensen hebben ruimte nodig – in die zin kunnen
appartementsgebouwen nooit méér zijn dan een precaire
noodoplossing.
Regelmatig
komen mijn kinderen eten op mijn appartement. Dan zijn we een paar
uur samen. En om de zoveel tijd breng ik er met mijn [toenmalige:
2011!] vriendin, S.,
een paar dagen samen door. Dan heeft het appartement iets van een
hol, een nest, maar ook van een gedeelde werkruimte waarin de dingen
en de boeken blij zijn dat ze niet alleen mij hoeven te dienen. Ik
ben dan nergens elders even graag. En laat nu net dat de definitie
zijn van zich thuis voelen.
Eén
keer heb ik een tijdje een appartement bewoond dat zich niet op de
hoogste verdieping bevond. Dat was in het begin van de jaren tachtig,
nadat het ouderlijke huishouden – in een écht huis – door
de scheiding van mijn ouders was gëimplodeerd. En in één moeite
mee: de hele omgeving, mijn hele kindertijdbiotoop. Mijn moeder
verhuisde naar een appartement aan de rand van de stad, ik ging er af
en toe, zeer tegen mijn zin, logeren. Nu is dat appartementsgebouw
volledig gerenoveerd en zuinig gemaakt. Boven en onder hoorde je toen
de buren. Het gerucht van het nooit ophoudende verkeer dat stopte
voor de verkeerslichten aan de stadspoort en dan weer optrok, drong
gemakkelijk naar binnen door het enkelglas van de schuiframen. Zoveel
glas was er, dat ik de woonst van mijn moeder ‘het aquarium’
noemde. In die naamgeving lag mijn weerzin voor die plek besloten.