IV – 6
De adellijke Andreola heeft een geheime relatie met een jongeman van bescheiden komaf, Gabriotto. Ze hebben allebei een nare droom, maar onderdrukken hun neiging om deze als omineus te beschouwen en geven zich over aan onstuimig liefdesspel – waarbij Gabriotto het leven laat. Andreola’s dienstmeisje weet haar meesteres voor zelfmoord-uit-verdriet te behoeden. Samen worden ze bij hun poging om het lijk van Gabriotto achter te laten op de drempel van diens huis betrapt door de nachtwacht. Deze brengt het lijk en de twee vrouwen tot bij de baljuw, die, na een lijkschouwing te hebben laten uitvoeren waaruit bleek dat Gabriotto aan een natuurlijke dood is gestorven, bereid is Andreola vrij te laten, op voorwaarde dat zij hem, de baljuw dus, ter wille is. Dat is zij niet. De baljuw ziet zich genoodzaakt Andreola’s vader om de hand van diens dochter te vragen. Andreola ziet geen andere oplossing dan zich, samen met haar dienster, in een klooster terug te trekken.
IV – 7
De ‘ondanks haar nederige afkomst’ mooie en aardige Simona uit Firenze wordt verliefd op de al even aardige en bescheiden Pasquino. Na wat geminnekoos in het park sterft de jongeman nadat hij met een blad van een saliestruik zijn tanden heeft opgewreven. Simona wordt van moord beschuldigd. Wanhopig demonstreert zij ten overstaan van de rechter hoe haar geliefde aan zijn eind is gekomen. Ook zij sterft. Onderzoek wijst uit dat een grote giftige pad, die onder de saliestruik een onderkomen had gevonden, de schuldige is.
IV – 8
De moeder van Girolamo , weduwe van een rijke koopman, vindt de komaf van kleermakersdochter Salvastra, op wie Girolamo zijn zinnen heeft gezet, te laag en stuurt haar zoon op handelsmissie naar Parijs, in de veronderstelling dat hij daar zijn premature, socialeklassengrensoverschrijdende gevoelens zal omturnen tot een volwassen liefde voor een adellijk meisje. Maar de liefde laat zich niet dwingen! Wanneer Girolamo na twee jaar buitenslands terugkeert naar Firenze, blijkt, tot zijn niet geringe ontzetting, Salvastra ondertussen gelukkig getrouwd te zijn. Girolamo kruipt, zonder dat de echtgenoot het merkt, naast Salvastra in het echtelijke bed en sterft daar van verdriet. Met de hulp van de echtgenoot wordt het lijk geëvacueerd. Salvastra gaat de volgende dag de aflijvige bewenen en beseft pas dan goed dat haar liefde voor hem niet was bekoeld. Zij werpt zich op Girolamo’s lijk en sterft eveneens van verdriet.
IV – 9
De Provençaalse ridder Guilhem de Cabestanh wordt verliefd op de vrouw van zijn vriend Guilhem de Roussillon. Het blijft niet bij verliefdheid. Roussillon wreekt zich op zijn vriend door hem het hart uit te rukken. Ook zijn vrouw verdient straf. Roussillon serveert haar het door zijn kok op smaak gebrachte hart van haar minnaar. Wanneer haar duidelijk is gemaakt welk gerecht zij wellustig heeft verorberd, stort zij zich uit het raam.
IV – 10
Dokter Mazzeo della Montagna uit Salerno is te oud om aan alle wensen van zijn jonge echtgenote tegemoet te komen. Daarom zoekt zij elders vertier, en zij toont zich daarbij weinig kieskeurig want zij vindt soelaas in de armen van de liederlijke edelman Ruggieri d’Agerola. Wanneer de dokter voor een spoedopdracht een nacht uithuizig is, weten de twee wat gedaan. Ruggieri drinkt in het huis van de dokter van een flacon, niet wetende dat het een opiumbereiding is, door de dokter klaargemaakt voor een de volgende dag uit te voeren amputatie. De zwaar verdoofde Ruggieri wordt door de doktersvrouw voor dood aangezien en met de hulp van haar dienstmeid in een kist gepropt, die vervolgens op straat wordt gedumpt en door twee dieven wordt meegenomen naar hun huis. Ruggieri weet zich daar uit de kist te bevrijden, maar wordt wegens poging tot inbraak bij de lurven gevat. Niet geholpen door zijn ongunstige reputatie, wacht hem de strop. De dienstmeid van de doktersvrouw zet alle zeilen bij om zowel de reputatie van haar meesteres als de onfortuinlijke Ruggieri te redden. Zij dist zowel de dokter als de rechter een aangepaste versie van de feiten op.
Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)