vrijdag 5 mei 2006

Mijn woordenboek (124)

ACTE DE PRÉSENCE
Op de begrafenis van de vrouw van de baas, die ik nooit heb gezien (ik bedoel de vrouw). Op de vernissage van de tentoonstelling van de schilderijen van de oom die ik niet in mijn hart draag (ik bedoel de schilderijen). Op de sollicitatieprocedure voor de invulling van de job die ik niet ambieer (ik bedoel de job – maar ik moet nu eenmaal kunnen bewijzen dat ik werk zoek). Op het feestje van de vriend van een vriend die mij sympathiek vindt maar ik hem niet (ik bedoel de vriend van de vriend – maar zijn vrouw geeft les aan mijn dochter en ik denk dat het geen kwaad zou kunnen als ik met haar, ik bedoel de vrouw van de vriend van de vriend, eens over mijn dochters leerachterstand zou kunnen praten). Op het oudercontact aan het tafeltje tegenover de leraar van de zoon die het goed doet (ik bedoel de zoon – maar ik moet nu eenmaal af en toe mijn kop tonen).
Berekening, strategie, onechte ontmoetingen, investeren in iets anders (maar wat?), dat later (maar wanneer?) moet komen – ja, soms lijkt het hele leven een acte de présence waarbij de essentie op den duur uit afwezigheid bestaat.