Speciaal voor G: een wielerverslagje.
Om de hitte, de loden, onmenselijke, meedogenloze hitte te ontlopen, vertrek ik om kwart over zeven. Het is dan al warm, en wanneer ik anderhalf uur later m’n fiets in de garage zet, slaat de zon al op mijn kop. Water! Nog meer mensen hebben, als ik zie wat er zich allemaal aan sportiefs op het jaagpad langs het kanaal begeeft, eenzelfde opinie over de weersomstandigheden. O zon! Ozon! Oudere mensen toch meestal, die na de middag bij dit weer liever niet meer uit hun zetel komen. Mijn eerste kilometers maal ik moeizaam – er valt iets als een kater of hooikoortsaanval of gewoon een verpletterende vermoeidheid te verbijten – maar na een kwartiertje, als het zweten inzet, gaat het beter en trap ik gezwind een versnelling rond die ik kleiner laat zijn dan gewoonlijk. Met de zon laag achter mij valt mijn schaduw recht voor me uit en vormt een lijn waarop ik rijd. Na het keerpunt, tussen Houtave en Stalhille, zie ik een haas van op de weg voor mij het land invluchten: waarom loopt dat dier niet één maar meteen twee weiden verder? Alle andere dieren, overigens, lijken loom en vluchten trager weg, vliegen trager op dan anders. Of is dat projectie? Tegenlicht: het heiïge land is een coulissenlandschap. Dichte bomen en struiken zijn donkergroen; hoe verder hoe lichter ze worden – en heel in de verte onderscheidt hun tonaliteit zich nauwelijks van die van de lucht.