dinsdag 19 oktober 2010
terugblik 47 (709/1000)
Sommige onderwerpen zijn heikel. In moreel opzicht, bijvoorbeeld op plekken waar de privacy van de aanwezigen in het geding is, zoals een bejaardentehuis; in esthetisch opzicht, bijvoorbeeld op plekken die platgefotografeerd zijn. Als morele en esthetische heikelheid zich met elkaar vermengen, wordt het fotograferen al helemaal problematisch.
De begraafplaatsen van de Commonwealth – in Noord-Frankrijk en in onze Westhoek door de grillen van de geschiedenis zeer gul over het landschap uitgestrooid – zijn uitermate fotogeniek. Met hun flatterend wit-groen palet van perfect gerijde zerken, hier en daar onderbroken door een tuil verse bloemen of een scheef gegroeide treurberk, en met hun Wimbledon-precies getrimde gazons vormen zij al te keurige perspectieven, die fel afsteken tegen het grauwe achterland van akkers en oprukkende kmo-zones. Deze vormgeving is zo nadrukkelijk dat het cliché nauwelijks kan worden vermeden. (Zie hier en hier). Anderzijds is en blijft het ook wel zo dat onder elke steen een lijk – of wat daarvoor moest doorgaan – is vergaan, en dat je door al dat gemillimeterde gras en het tot in de eeuwen der eeuwen verzekerde herdenken zou vergeten dat hier een niet in te schatten veelvoud van verdrieten rust en dat elke zerk een schamele poging is om ‘altijd iemands kind, altijd iemands vader’ te memoreren – om het met alweer een onvermijdelijk cliché te zeggen.
Op de begraafplaats ‘Voormezele Enclosure nr. 3’, waar deze foto werd gemaakt (maar het had op talloze andere plekken gekund), is het niet anders: hoe vermijd je het cliché, hoe maak je toch iets wat recht doet aan de plek, aan wat daar gebeurd is en nog steeds gebeurt, aan datgene waaraan je respect verschuldigd bent.
Het confronteert je met de vraag of het ‘überhaupt’ wel zinvol is om op dergelijke plekken te fotograferen. Wat in godsnaam zou je nog kunnen toevoegen?