In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
november 1991
ACTIVERENDE STRALING
In mijn lijst met gelezen boeken stuit ik al voor november 1991 herhaaldelijk op Maurice Gilliams. Uiteraard is Elias of het gevecht met de nachtegalen aanwezig, dat was destijds verplichte kost op de middelbare school. Maar ik las in die tijd ook de essaybundel De man voor het venster en de jeugdherinneringen Winter te Antwerpen.
(Ik overloop in het onder de titel Vita Brevis uitgegeven Verzameld werk van Gilliams de inhoudsopgave en zie dat een van de essays van De man voor het venster gaat over de roman Niels Lyhne van Jens-Peter Jacobsen. Dat was ik natuurlijk helemaal vergeten – het is dan ook bijna een halve eeuw geleden dat ik De man voor het venster las. Maar daardoor herinnerde ik mij dan weer wel dat ik in een van de Brieven aan een jonge dichter van Rainer Maria Rilke, die ik een paar weken geleden herlas, had gezien dat Rilke aan zijn jonge dichter de lectuur van uitgerekend dat boek van Jens-Peter Jacobsen aanraadde, ‘een boek vol verrukkingen en diepzinnigheden’. Ik had er nog nooit van gehoord. En kijk, nu is die Niels Lyhne daar nog eens. Overigens zitten we met Rilke wel in het juiste register om de Gilliams-sfeer ten volle te beleven, denk ik. Deze uitweiding is niet belangrijk, behalve dan in zoverre ze duidelijk maakt dat de vreugde van de lezer voor een deel ook altijd bestaat uit associaties-oproepende coïncidenties en toevalligheden.)
Maar goed, wat ik wilde zeggen: ik was toch enigszins met Gilliams vertrouwd toen ik in 1991 een recensie-exemplaar van dat huwelijk op Elseneur op mijn bord kreeg. En wat doe je als je als gewetensvolle medewerker aan een cultureel tijdschrift een recensie-exemplaar op je bord krijgt?
Juist.
Het werd een fameuze ervaring. Een tumultueuze ervaring. Niet veel minder dan een schok, eigenlijk. Een soort van trip. Ik was verbluft, enthousiast zelfs. En ik zette me aan het schrijven. Hoewel er op Gilliams’ voor zijn tijd en zeker ook zijn milieu opzienbarend openhartige autobiografische roman wel het een en ander valt aan te merken, was deze leeservaring voor mij niet minder dan beslissend en essentieel voor mijn verdere ‘carrière’ als lezer. Het resultaat van mijn noeste recenseerarbeid is hier te lezen: https://pascaldigital.blogspot.com/2022/09/maurice-gilliams-gregoria-of-een.html.
Noest was die arbeid zeker, ik hoef maar de met potlood aangebrachte annotaties en onderstrepingen in mijn inmiddels al ferm vergeeld recensie-exemplaar te bekijken. En dan lees ik mijn tekst, die – als het mij gepermitteerd is dat zelf te zeggen – ook nu nog steek houdt. Hij maakt mij in elk geval duidelijk waarom Gregoria voor mij zo’n belangrijk boek is gebleken. Het komt ongeveer hierop neer – en ik ben zo vrij mezelf te citeren: ‘Men kan Gilliams een gebrek aan fantasie aanwrijven, of beter: een gering vermogen om ex nihilo iets te verzinnen. Maar eigenlijk is dat, in het licht van zijn artistieke opvatting, naast de kwestie. Hij beschouwt zich als een volgeling van Flaubert, die de stijl, de vorm van de roman verabsoluteerde. Het (onbereikbare) ideaal van Flaubert, en ook van Gilliams, is ‘un livre sur rien, qui ne se tiendrait que par la force interne de son style’. De inhoud is, hoewel daarom niet minder interessant, in zekere zin bijkomstig, a fortiori de persoon van de auteur, in het geval die inhoud autobiografisch is.’ En wat verder: ‘[D]e lezer die volledig recht wil doen aan het kunstwerk van Maurice Gilliams moet dieper graven [dan het verhaal]. Hij moet openstaan voor zijn stijl, voor zijn methode. “Stijl is: inhoud die van de vorm een activerende straling ontvangt,” schrijft Gilliams. Proza is voor hem méér dan “de anekdotische gruwel van het zogenaamd concreet feitenmateriaal”. In zijn Dankwoord bij de aanvaarding van de Prijs der Nederlandse Letteren heet het: “Suggereren reikt verder en dieper dan uitvoerend beschrijven, dan vertellend beweren en uitleggen.” Enkel wie de moeite doet door te dringen tot de kern van dit werk, het vormelijke, het gestileerde, het gecomponeerde, ziet dat Gilliams een fijngevoelige, mild-wijze estheet is, een schrijver-componist die alles in het werk stelt om tot een uitzonderlijke schoonheid te komen. Gilliams was overigens nuchter en stoïcijns genoeg om doordrongen te zijn van de futiliteit van zijn persoonlijke geschiedenis. (In dat opzicht was hij een gave exponent van een tijd waarin futiliteit nog niet tot belangrijkheid werd opgeblazen.) Zijn persoonlijke geschiedenis – iets anders kon en wilde hij niet verzinnen – was slechts een middel, geen doel op zich. Hem als een scrupuleuze fezelaar brandmerken kan alleen maar van een misvatting het gevolg zijn. / Gilliams’ eigenlijke doel was: in een perfecte compositie schoonheid realiseren, omdat hij ervan overtuigd was, kunstenaar zijnde, dat hij slechts dan op een authentieke wijze tot zijn diepste zelf kon doordringen. Gilliams zelf zegt (niet in Gregoria) dat hij zoekt naar die “verst doorgedreven bevinding die de mens van zichzelf hebben kan”. Men zou kunnen zeggen dat hij formeel schoonheid nastreeft door op inhoudelijk vlak “zijn onherhaalbaarheid tot in de kern te beleven en te ontdekken” (Pierre H. Dubois). En dat laatste gebeurt altijd onrechtstreeks: door het eigen gemoed in dingen, in mensen rond zich heen, in herinneringen ook weerspiegeld te zien.’
Zo bekeken, heeft de lectuur van Gilliams’ Gregoria ook mijn autobiografisch schrijven diepgaand beïnvloed – al is die invloed vooral onderhuids en in elk geval niet krachtig genoeg geweest om eenzelfde niveau te bereiken.
Vreemd is wel, stel ik nu vast, dat ik na 1991 nooit meer iets van Gilliams heb gelezen of herlezen. Misschien wordt het daar nu wel tijd voor. Wat dan ook weer zou stroken met het gegeven dat de eerste fragmenten van Gregoria pas vijfenveertig jaar nadat Gilliams het boek had geschreven aan de wereld werden uitgeleverd (en het volledige boek pas drieënvijftig jaar na de eerste aanzetten).
___
Maurice
Gilliams, Gregoria of een huwelijk op Elseneur (1991)
Pierre
H. Dubois, Maurice Gilliams, in de reeks Monografieën over
Vlaamse Letterkunde (1966)
Rainer
Maria Rilke, Brieven aan een jonge dichter (1929; vertaling
Theodor Duquesnoy, 1985)