donderdag 8 juli 2010

mijn woordenboek 275

ALLERHOOGSTE Hebt u zichzelf al eens blootgesteld aan het confronterende besef dat het misschien heilzaam is om zich hardop de volgende vraag te stellen: ‘Wat is het allerhoogste wat ik wil of nog wil of kan of nog kan bereiken?’ Wanneer stelt een mens zich dergelijke vragen? Meestal niet op tijd, helaas. Wanneer een mens zich dergelijke vragen begint te stellen, is the sky al niet meer the limit – om maar eens dat weerzinwekkende gezegde uit het diepste slijk van mijn taalvijver op te vissen. De notie van de allerhoogste-mét-hoofdletter is grondig gedesacraliseerd. De Allerhoogste is Zijn kapitaal kwijt. We denken horizontaler, nu. Toch pleit ik ervoor om de onderkastversie te bewaren. Als een soort van contrastvloeistof om het laag-bij-de-grondse, het oppervlakkige, het platvloerse te detecteren. Om het al te gemakkelijke en gedachteloze zich laten meesleuren met de stroom en de dagelijkse besognes zichtbaar te houden. Want ik schenk geen vertrouwen aan wie zich achter negatieve normeringen verschuilt om zichzelf niet te moeten overstijgen. Plus est en vous! Ik mag het mijzelf graag voorhouden. Al geef ik meteen toe: het is meer een kwestie van geestelijke hygiëne dan van overtuiging dat de pessimisten ongelijk zouden hebben. Maar wij houden ons nu eenmaal op tussen grond en hemel (‘zwerk’, zou Erwin Mortier zeggen) en het kan geen kwaad om – voor zover wij ons die luxe kunnen permitteren en een luttel ogenblik niet door overlevingsnoden en doodsangsten aan de bodem van ons bestaan gekluisterd zijn – af en toe eens opwaarts te turen. Hoe beperkt onze ambities verder ook mogen zijn. Er zijn meerdere vormen van transcendentie. Ook seculiere met een kleine letter.