maandag 9 juni 2025

LVO 227

fragment uit Het maaiveld 


Ouders weten het zeer goed: de kindertijd is een mijnenveld. Van de meeste kinderen komt het leven een paar keer in gevaar. Dat het ongeluk in een klein hoekje schuilt, hoeft niet te betekenen dat het geluk de rest van de ruimte domineert. Er is altijd wel iets om aan te ontsnappen – maar je leert anderzijds op die manier wel om het gevaar juist in te schatten, wat op termijn dan weer voor meer veiligheid zorgt. Risico’s nemen is investeren in een verzekerde toekomst. Dat belet niet dat maar weinig kinderen littekenloos volwassenen worden; er is altijd wel iets waar ze zich aan stoten. En als het lichaam al geen schade oploopt, dan allicht toch de ziel.

Ik was een jaar of vier, hooguit vijf, en had nog maar net onder de knie hoe ik in evenwicht overeind kon blijven op twee wielen. Van het verkeer waarin ik op het punt stond mij te begeven, en van het gevaar dat daaraan verbonden was, had ik echter geen besef. Ik fietste – nog zeer onzeker – achter mijn vijf en zes jaar oudere zus en broer, die mij het fietsen aanleerden, op de rechte Beukendreef, een parallelstraat van de Populierendreef. Beide waren nagenoeg verkeersvrije zijstraten van de in 1966 al iets drukkere Engelendalelaan: de korte doorsteek van de Maalse Steenweg, de rijksweg van Brugge naar Gent, naar de Astridlaan, die Brugge vanaf de Gentpoort met Oedelem en Knesselare verbindt. Broer en zus draaiden rechtsaf, de Engelendalelaan op. Ik wist niet hoe ik moest sturen en reed rechtdoor. Een auto die van rechts kwam raakte me ei zo na. Ik weet het nog goed: het was een groene Triumph-sportwagen met een open dak. De bestuurder droeg een rode pet en een zonnebril, rookte een sigaar waar het sigarenbandje nog rond zat, en steunde met zijn elleboog nonchalant op de bovenrand van zijn deur waarvan het ruitje naar beneden was gedraaid.

Wat als? Ik zal het nooit weten.

Evenmin zal ik ooit weten wat er gebeurd zou zijn als de schaar die ik tijdens een ruzie woedend naar mijn broer slingerde met een punt zijn oog had getroffen. Het had best gekund, maar het gebeurde dus niet: het projectiel miste zijn doel. Deze bijna-ramp voltrok zich in de keuken. Woedend wierp ik de schaar, die ik toevallig in mijn hand hield, in zijn richting en gelukkig was mijn woede blind. Ik weet niet meer wat de aanleiding was. De opluchting die ik voelde toen ik besefte wat er had kúnnen gebeuren is mij in elk geval beter bijgebleven dan de vernedering die mij was aangedaan.