vrijdag 31 oktober 2025

notitie 499

DEMOCRATIE, IN HAAR HUIDIGE STAAT

‘Zoals de democratie er nu aan toe is, geloof ik er niet meer in.’

Ik geef toe, het was een tooggesprek, maar ik schrok toch van mijn eigen statement. Want bij het heilige huis Democratie kun je niet zomaar bedenkingen formuleren. Hebben we ons niet allemaal min of meer verzoend met de gedachte dat het van alle ontoereikende pogingen om een samenleving te organiseren de minst ontoereikende is? – als ik mij niet vergis was het Churchill die deze boutade te berde bracht. Maar we zijn ondertussen wel een heel eind dieper gezakt. In zoverre dat het maar de vraag is of er nog iets toereikends aan ons democratisch bestel te bespeuren valt. Moet het roer niet helemaal om? En moeten we ons niet afvragen of het wel echt onvermijdelijk is dat we, door de democratie in haar huidige vorm als mogelijke maatschappelijke organisatie af te wijzen, onvermijdelijk in iets nog veel slechters, bijvoorbeeld een dictatuur, zouden terechtkomen? Zijn er geen andere mogelijkheden?

Wat moet politiek betrachten? Dat is een zeer algemene, filosofische vraag. Het antwoord op die vraag heb je nodig om te kunnen nagaan in hoeverre democratie, in haar huidige vorm, eraan beantwoordt.

Ik waag een poging. Politiek zou, idealiter, ervoor moeten zorgen dat alle mensen op een zo gelijk mogelijke manier en zonder ecologische schade toegang hebben tot de middelen die nodig zijn voor een gelukkig, menswaardig bestaan.

Er komt heel veel samen in die onvermijdelijk veel te summiere formule: ecologie, economie, moraal... Als je het alleen al over die middelen hebt, dan spreek je onder meer over voedselvoorziening, gezondheid, onderwijs, transport, communicatie, infrastructuur, informatie – en ik vergeet nog wel een paar domeinen. Een belangrijk evenwicht in dat alles is dat van de verhouding tussen privé-initiatief en openbare dienstverlening. In welke mate mag je de rechtvaardige toegang tot en verdeling van de middelen overlaten aan het winstbejag dat onvermijdelijk aan de basis ligt van elk privé-initiatief? Dat is een ethische vraag. Ook een kwestie van ethiek is de regeling van de vrijheid. Waar eindigt de persoonlijke vrijheid en waar begint het gemeenschappelijke belang? En hoe regel je dat? Dat kan gaan over technische kwesties zoals het verkeer, het organiseren van onderwijs of het minimaliseren van criminaliteit, maar ook over vrijheid van zingeving, van seksuele voorkeur, van meningsuiting.

Dat is heel wat – in elk geval veel te veel voor een kort stukje. Een maatschappij van mensen is een ingewikkeld iets. We hebben het sinds een jaar of honderdvijftig, en als je het stemrecht voor vrouwen mee in rekening neemt, nog maar sinds een jaar of tachtig, op een democratische manier proberen te organiseren: met volksvertegenwoordigers die wetten maken in het parlement, met een regering die de wetten uitvoert, met een rechtspraak die arbitreert. De drie machten. Daar leek lange tijd geen speld tussen te krijgen. Wie een beter systeem kon bedenken, ver van het autoritaire, dictatoriale of totalitaire, mocht het komen zeggen. Een paar keer in West-Europa heeft een regime het op een andere manier proberen te organiseren. En in vele niet-westerse landen is er de facto lang geen sprake van democratie, of ze is er hoogstens in een schijnvorm, voor de façade.

Dat mag allemaal waar zijn. Maar ik begin mij serieus af te vragen of het alleen maar waar lijkt. Leven wij wel in een democratie? Of maken we onszelf dat wijs?

Denk aan de particratie. Het parlement is vaak niet veel meer dan een poppenkast. Een stemmachine. De beslissingen worden elders genomen, in de partijcenakels – de volksvertegenwoordiging is er alleen maar om de bevolking de indruk te geven dat de richting die daar wordt uitgezet breed wordt gedragen en aangepast is aan de ontwikkelingen in een snel veranderende wereld. Je ziet het telkens opnieuw gebeuren dat de politiek bij nieuwigheden achterop hinkt. Steps, drones, gsm’s op school, vapes en AI – het is altijd hetzelfde liedje: eerst de gewoontes waarvan iedereen van meet af aan kan weten dat ze kwalijk zijn ingang laten vinden en pas daarna een restrictieve wetgeving ontwikkelen. Alsof dat niet proactief had kunnen gebeuren. Maar daar heb je wel technocraten voor nodig, mannen en vrouwen die nog voor de introductie van een nieuw fenomeen nadenken over hoe je de formule ‘rechtvaardig verdeeld geluk voor iedereen, zonder ecologische schade’ in dat concrete geval moet invullen en die hun bevindingen in vertrouwen en onderworpen aan democratische controle op basis van een niet gecontesteerde morele autoriteit kunnen doorvoeren. Particratie is in dat opzicht volkomen ontoereikend. Zij dient een ander doel: de bestendiging van zichzelf. De democratie verzandt in een kortetermijnperspectief, met de volgende verkiezingen als horizon. Terwijl we allemaal verdomd goed weten dat als het zo voortgaat de wereld er binnen tien of twintig of dertig jaar totaal anders zal uitzien, en in elk geval niet beter dan nu. We hebben op de korte termijn langetermijnoplossingen nodig. En daarvoor lijkt het democratische bestel, zoals we het nu kennen, veel te traag en log.

Particratie is een zwak facet. De mediatisering van het politieke toneel is een ander. Het politieke bedrijf conformeert zich aan de formats van de door commercie en entertainment gestuurde media, de zogenaamde vierde macht. En wat voor een macht is dat ondertussen geworden! Mede ook door het feit dat onafhankelijke media en ongebonden onderzoeksjournalistiek aan banden worden gelegd en waar mogelijk gesaboteerd, verguisd, voor het gerecht gedaagd. (Het gerecht zelf wordt al evenzeer gedemoniseerd, in het gareel geduwd, ondergefinancierd en dus ook: gesaboteerd.)

Ik plaats hierbij de foto met de Nederlandse partijleiders die met poppetjes schuiven. Toegegeven, het gaat hier om een kindertelevisiejournaal, maar het beeld is daarom niet minder schrijnend – we weten allemaal hoezeer deze mannen en vrouwen ook in op volwassenen mikkende politieke programma’s aan amusementseisen moeten voldoen. En wat zei ik, kinderjournaal? Het komt er dus op neer dat wij onze kinderen alvast opvoeden tot burgers die het normaal vinden dat hun leiders zich als paljassen gedragen?

Neen, echt, ik weet niet of ik nog geloof in de gedachte dat de democratie, zoals ze er nu aan toe is, de best mogelijke manier is om de samenleving waar ik deel van uitmaak op de best mogelijke manier vorm te geven. Niet de meest voor een doeltreffende politiek geschikte personen zijn aan de macht, maar de mannen en vrouwen die zich het gewilligst conformeren aan de dictaten van de partijbureaus en aan de mediatieke formats. En vaak zijn dat mannen en vrouwen die niet over de nodige kwaliteit, integriteit en intellectuele capaciteiten beschikken om te beletten dat de wereld in handen valt van lieden die niet zo geïnteresseerd zijn in het algemeen belang.




7728

Ryckevelde - 250915


donderdag 30 oktober 2025

LVO 304

fragment uit Het maaiveld

Daags voordien was ik tegen een openstaande kastdeur gelopen en ik zou dus de allereerste keer het Lichaam van Christus nuttigen met een joekel van een buil op mijn voorhoofd. Dat sprong des te meer in het oog daar ik tijdens de viering de uit de Brieven aan de Korinthiërs gekozen eerste lezing moest verzorgen. Meneer Dezutter had mij gekozen omdat ik als enige van de klas niet struikelde over het als moeilijk aangemerkte woord Korinthiërs. Aangezien de standaard van de microfoon ook op zijn laagste stand voor mij nog te hoog ingesteld was, moest ik op een kerkstoel staan. Vanop mijn hoge positie had ik uitzicht op de volgelopen kerk. Dat kwam mijn zelfbeheersing niet echt ten goede. Toch slaagde ik er in om niet te struikelen over het verraderlijke trema en ik herinner mij nog altijd mijn opluchting en het gevoel van trots dat dit niet-struikelen in mijn geteisterde hoofd teweegbracht.

Van de eigenlijke allereerste inname, langs orale weg, van het net daarvoor aan het mirakel van de transsubstantiatie onderworpen hostieschijfje – dat je, zonder erop te bijten, moest laten smelten tussen tong en verhemelte (waaraan het op een vervelende manier bleef kleven) – herinner ik mij, hoezeer ik er misschien ook mag hebben naar uitgekeken (met devoot voor mij uit gehouden gevouwen handjes en een scheef wegzakkend nadenkend hoofdje het altaar naderend), niets. Totaal niets.

7727

Ryckevelde - 250915


woensdag 29 oktober 2025

LVO 303

fragment uit Het maaiveld


De eerste communie en de plechtige communie golden in die tijd nog als belangrijke rites de passage. Doordat die plechtigheden, bijvoorbeeld ook Kerstmis, de aanleiding vormden voor familiefeesten, bleven ze langer bestaan dan het katholieke geloof zelf. Een beetje zoals van een aflijvige de haren en de nagels nog een tijdje blijven groeien. Ondertussen zijn de seculiere versies, genre ‘lentefeest’, die zijn ontstaan om de kinderen het genoegen niet te ontnemen van eventjes in het middelpunt van de belangstelling te mogen staan, de katholieke passageriten volop aan het vervangen.

De communiefeesten gaven aanleiding tot sociale druk. De kinderen werden met inzet van belangrijke financiële inspanningen aangekleed, opgezet, opgetut. Zo zie ik mijzelf op een foto: met gevouwen handjes wachtend in een op het kerkplein van Ver-Assebroek opgestelde rij, mijn te grote en te bleke hoofd verwachtingsvol uitkijkend naar wat er op mij af zou komen. Ik draag glanzende zwartgelakte schoentjes, witte sokjes, een korte broek waarvan de vouw keurig is ingestreken, een wit hemd met een vlinderdasje en daarbovenop een – grijs?, dat valt uit het zwart-wit niet op te maken – vest met een geborduurd schildje op de borstzak. Voor en achter mij staan nog meer van die opgepoetste eerstecommunicantjes en op de achtergrond kijken keurig gepermanente moeders en rokende, hoed-dragende vaders glimmend van trots en van de alvast genuttigde voorafname op het aperitief toe.





7726

Gent, Gent-Sint-Pieters - 250914


dinsdag 28 oktober 2025

LVO 302

fragment uit Het maaiveld


Het absolute dieptepunt in deze voor de eigen zaak nefaste tegemoetkomendheid waarmee de Kerk vanaf die tijd meende de ontkerstening te kunnen tegenhouden, waren natuurlijk de misvieringen waarmee wij op de middelbare school werden lastiggevallen. Die missen – ze werden in de schoolagenda met de omfloerste term ‘eucharistieviering’ aangeduid – waren orgieën van demystificatie, saaiheid en onbeduidendheid. In het allerergste geval werd de leerlingen gevraagd om een inhoudelijke bijdrage te leveren. Dat kon in de vorm van teksten en muziek maar ook, jawel, choreografie. Dit leidde uiteraard tot gênante situaties die maar één tastbaar resultaat hadden, namelijk dat wie het instituut nog niet de rug had toegekeerd, dat nu met razende spoed alsnog deed. Ik moest ooit zelf eens een liedje kiezen voor de schoolmis. Ik achtte ‘Junk’van Paul McCartney, een rustig melodietje dat ik had aangetroffen op zijn eerste soloplaat, best wel geschikt voor de ‘H. Mis’. Dat de braafste Beatle in die song zingt over het samen gaan kamperen met sleeping bags for two, dat was mij eventjes ontgaan. Dit had meer met kampvuurromantiek dan met liturgie te maken. Voorwaar een ‘sentimental jamboree’.




7725

Gent, GUM - 250914


maandag 27 oktober 2025

LVO 301

fragment uit Het maaiveld


Ik kan niet zeggen dat de godsdienst in mijn jonge leven op een meer dan onrechtstreekse manier een belangrijke rol heeft gespeeld. Toen ik mijn schoolcarrière aanvatte, was de catechismus nog maar net afgeschaft. De Mechelse Catechismus van 1954 bevatte de teksten van gebeden en belijdenissen, maar vooral de uit het hoofd te leren religieuze bepalingen in vraag- en antwoordvorm: ‘Wat is de catechismus?’; ‘Wat is de christenmens?’; ‘Welke waarheden moeten wij geloven?’ Enzovoort.

Het antwoord, overigens, op de laatste vraag luidde: ‘Wij moeten de waarheden geloven die God geopenbaard heeft en die de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven.’(36) Nu klinkt dit redelijk onwaarschijnlijk. Ik bedoel niet enkel dat antwoord op zich, maar uiteraard vooral het feit dat kinderen dat soort buitenissigheden uit het hoofd moesten leren en kunnen opdreunen, en dat ze dat dan ook kritiekloos deden. Met welke aangeprate angsten kon zoiets worden afgedwongen?

Na het Tweede Vaticaans Concilie werd de catechese ingevuld op een halfzachte manier die dermate ongedefinieerd was dat dit wel niet anders kon dan tot volslagen onbeduidendheid te leiden, en in het spoor daarvan tot geloofsafval. Tot op vandaag worstelen de katholieke pedagogen met de vraag hoe zij het godsdienstonderricht een nieuw elan kunnen geven. Mijn antwoord hierop is, met niets minder dan de continuïteit van onze westerse beschaving voor ogen: Bijbellectuur, Bijbellectuur, niets dan Bijbellectuur. En Bijbelexegese natuurlijk.

Ondanks de dramatische verkleutering die vanaf die verschrikkelijke jaren zestig overal om zich heen greep en uiteindelijk de hele van het christendom doordrongen cultuur naar de filistijnen zou helpen, kregen wij op jeugdige leeftijd godzijdank toch nog altijd de belangrijkste verhalen uit het Nieuwe Testament aangereikt. Maar de in te kleuren prentjes, de malle liedjes die we uit het hoofd moesten leren, het inefficiënte insisteren op sociale vaardigheden, het geleuter over vriendschap en liefde, de seksuele voorlichting (zéér besmuikt, ondanks alle voorgewende progressiviteit): dat alles nam de bovenhand. En er was natuurlijk ook het vrijblijvende gejeremieer over de ontwikkelingslanden, die nu opeens niet meer zo dringend moesten worden gemissioneerd – althans toch niet volgens de in het buitenland vertoevende priesters die op gezette tijden met hun bedeltochten naar het thuisfront ook onze school aandeden.

7724

Gent, GUM - 250914


zondag 26 oktober 2025

getekend 506



Thomas Mann, Mario en de magiër (3/3)

VOLKSVERLAKKERS (3/3)

De actualiteit van Thomas Manns Mario en de magiër


(Onlangs verscheen een nieuwe vertaling door Els Snick van Mario en de magiër in een fraaie, rijkelijk door Koenraad Tinel geïllustreerde uitgave. Naar aanleiding daarvan trek ik mijn destijds in Dietsche Warande & Belfort (1997/6, pp. 790-793) gepubliceerde essay uit de analoge vergeetput naar de digitale wereld.)


Thomas Manns politieke fabel over de dreiging van het totalitarisme kan perfect worden gelezen als een schets van onze al even ‘betoverde’, dwangmatig één marsorder volgende, slaapwandelende cultuur. Wij zíjn het gehypnotiseerde publiek van Cipolla. Zo gezien valt op hoe ook enkele neventhema’s van Mario en de magiër zeer actueel zijn. Ik denk aan het al vermelde onverkwikkelijke strandincident en aan de rol die de schrijver de kinderen in zijn novelle laat spelen.

Nadat de familie zich na een haperend begin toch enigszins genoeglijk op het strand heeft geïnstalleerd, doet zich iets heel vervelends voor. Het flink in het gareel stappende Italiaanse janhagel pikt het namelijk niet dat dochtertjelief – dat ochgot ‘acht jaar was, maar dat je naar haar lichamelijke ontwikkeling gemeten ruim een jaar jonger zou schatten en bovendien mager was als een musje’ – in d’r blote kont haar tricootje gaat uitspoelen. De pater familias had er even geen rekening mee gehouden ‘dat de morele verwaarlozing in dit mooie land een dusdanige graad had bereikt dat een dergelijke terugslag van pruderie en overgevoeligheid begrijpelijk en noodzakelijk kon schijnen’. De Tyrrheense, in klimatologisch opzicht nochtans enige vrijgevochtenheid in de hand werkende strandzeden (zou je denken), lopen duidelijk een slag achter bij de Duitse en het komt zelfs tot een ‘boete en zoengeld’ van vijftig lire. Het klinkt vertrouwd en verhelderend in de oren: een ‘terugslag van pruderie’, veroorzaakt door ‘morele verwaarlozing’.

Het andere element dat de actualiteitswaarde van Mario en de magiër verhoogt, wordt aangereikt door de rol die Mann de kinderen toebedeelt. (Net zoals de vader en de moeder krijgen ze geen namen: het is de auteur duidelijk meer om de ervaring van collectiviteiten en zelfs nationaliteiten te doen dan om die van individuen.) De enige bijdrage van de kinderen tot de plot bestaat erin dat het omwille van hen is dat de show van de magiër wordt bijgewoond. (De rol van de moeder is nog bescheidener: zij is er duidelijk alleen om het gezin modaal te maken.) Vele malen maakt de vader zich de bedenking dat hij maar beter niet aan het verzoek van zijn kinderen was tegemoetgekomen. Hij beseft dat als volwassen mensen al geen weerstand kunnen bieden tegen de verlokkingen van het totalitaire, dat kinderen in hun schaapachtige onschuld zoiets al helemaal niet zullen kunnen: zij zijn weerloze slachtoffers. ‘God zij dank hebben zij nooit beseft waar het spektakel ophield en de catastrofe begon, en we hebben hen in de gelukkige waan gelaten dat het allemaal theater was geweest,’ denkt de vader terwijl hij zijn twee wichten als het ware met zijn hand voor hun ogen om ze voor ergere indrukken te behoeden van de plaats des onheils wegleidt.

Precies dat soort bedenkingen maak ik als ik zie wat mijn kinderen op de televisie en in de supermarkt te zien krijgen.


Vooraan in de novelle wordt de uitverkiezing van Torre de Veneri als vakantiebestemming verantwoord. Nochtans lag het ‘grootsteedse en mondaine’ Portoclemente meer voor de hand – Portoclemente is echter in deze tijd van het jaar vergeven van het soort ‘inheemse middenklasse’ waar een heer van stand zich liever niet onder mengt. Torre daarentegen is ‘een idyllisch oord voor weinigen, een wijkplaats voor vrienden van het nog niet door de verwereldlijking besmette element’. Maar de heffe des volks is niet te stuiten en heeft nu ook al in Torre haar tentakels uitgespreid: ‘onvermijdelijk was je toch ook omringd door menselijke middelmaat en burgerlijk uitschot’. Burgermannen als Manns ik-figuur gaan er nog steeds heen omdat nu eenmaal de gunstige reputatie trager verdwijnt dan datgene wat die gunstige reputatie ooit rechtvaardigde. Het ziet er evenwel naar uit dat zij zullen moeten uitkijken naar een plaats nog verderop langs de kunst, ‘naar Marina Petriera of God weet hoeveel verder nog’.

Wij weten inmiddels dat ook het Marina Petriera van onze idylles en utopieën door ‘de verwereldlijking’ is ‘besmet’. Er bestaan geen paradijzen meer. Wij kunnen niet langer, zoals Manns naamloze vader, onze kinderen ongehavend uit de confrontatie met de hedendaagse gedaantes van het totalitaire wegleiden, want die zijn inmiddels overal doorgedrongen. Misschien, ja, misschien leven zij, onze kinderen, nog wel in de waan ‘dat het allemaal theater’ is – maar is het nog wel een ‘gelukkige waan’? Die onschuld zijn wij, en straks zij, kwijt.


7723

Gent, Kantienberg - 250914

zaterdag 25 oktober 2025

Thomas Mann, Mario en de magiër (2/3)

VOLKSVERLAKKERS (2/3)

De actualiteit van Thomas Manns Mario en de magiër


(Onlangs verscheen een nieuwe vertaling door Els Snick van Mario en de magiër in een fraaie, rijkelijk door Koenraad Tinel geïllustreerde uitgave. Naar aanleiding daarvan trek ik mijn destijds in Dietsche Warande & Belfort (1997/6, pp. 790-793) gepubliceerde essay uit de analoge vergeetput naar de digitale wereld.)


Mann laat er niet veel twijfel over bestaan – ook al zegt hij het als goed verteller en voorzichtig huisvader niet in zoveel woorden: in Cipolla’s voorstelling en de reacties van het publiek ziet hij een voorafspiegeling van de manier waarop een heel volk zich in de verleidelijke armen van het fascisme stort. Venters en kelners, die de rust zoekende maar onder boze voortekenen gebukt gaande Duitse familie tijdens de voorbije dagen als opgewekte, behulpzame en vaak ook niet onknappe lieden had leren kennen, laten zich, misleid door de volksmenner, van een heel andere en duidelijk minder vriendelijke kant zien.

Mussolini zwaaide in de nazomer van 1930 al bijna acht jaar de plak in Italië; en Mann voorzag wat er in zijn eigen Duitsland te gebeuren stond. Mario en de magiër is een politieke fabel. Tijdgebonden dus, maar tegelijk, zoals alle goede vertellingen, onbetwistbaar zeer actueel.

Die actualiteit schuilt niet in de schildering van Cipolla als karikaturaal-tirannieke en immorele volkstribuun die te midden van een op hem afgestemd groots decor onbeschaamd de laagste drijfveren en zwakheden van zijn publiek bespeelt. De macht waar wij vandaag voor buigen stelt zich verdekter op, is dubbelzinniger en onderhuidser. Zij daagt het geweten niet openlijk uit maar werkt als een venijnige kanker die het verstand en de gevoelens waarop dat geweten rust, van binnenuit aanvreet. Zij penetreert en devalueert onze morele gebaren en handelingen. Zij doet ons geloven dat wij de vrijheid genieten die zij ons voorspiegelt, zodat wij dénken dat wij weerstand kunnen bieden. Terwijl wij al evengoed als Manns middelmaatmens onze ‘armzalige zelfstandigheid’ zijn kwijtgeraakt en worden meegezogen in een collectieve roes. Niet, zoals bij Mann, een roes die wordt veroorzaakt door het vooruitzicht mee te zullen marcheren naar een door ideologie of religie gladgestreken toekomst, maar een roes die aan zichzelf genoeg heeft en niet verder komt dan een armzalige verslaving aan klatergoud en valse zekerheden binnen de hoge muren van een perspectiefloos heden. Uiteindelijk resulteert deze primaire, primitieve, onideologische en onreligieuze dictatuur van de hebzucht in een veralgemeende obsceniteit, een permanente crash van de menselijke waardigheid.

Dat kwam in me op toen ik las hoe in Thomas Manns novelle de Mussolini- en Hitlerachtige hypnotiseur Cipolla de goede en naïeve Mario diens ‘diepste geheim’, datgene wat het meest van hem is en zijn identiteit uitmaakt, doet vertellen – tegen zijn wil in uiteraard – ten overstaan van een ongezond-nieuwsgierig, misleid en verdoofd publiek. Mario wordt door Cipolla een ‘onvoorstelbaar’ leed aangedaan.

Dit soort scènes kunnen wij vandaag dagelijks op de televisie zien en in de kranten en blaadjes lezen: we zien hoe doodgewone mensen, een menigte van Mario’s, de intimiteit die hen maakt tot wat ze zijn ten overstaan van miljoenen te grabbel gooien om – we gaan over naar de volgende gast – met niets in handen behalve hun eigen onbeduidendheid te worden achtergelaten.

Mario’s reactie, eens terug bij zijn positieven gekomen, is furieus en doeltreffend. Hier wijkt de verhaallijn af van wat wij kennen. In ons dagelijks bestaan is de obsceniteit veel grondiger geïntegreerd. En omdat het medium tussen het obscene en ons in staat, hoeven wij voor ons voyeurisme geen verantwoording af te leggen. Wij zijn al té apathisch geworden om de Cipolla’s van dienst, Mario’s goede voorbeeld indachtig, van het gepaste antwoord te dienen: de gladde talkshowgastheer met de ijzeren timing; de ‘schrijver’ die zijn boeken als platte koopwaar verhandelt en bereid is om in de dertig seconden die het laatste, zwaar gesponsorde en als literaire wedstrijd vermomde kunstprogramma op de televisie voor hem veil heeft de vijfhonderd bladzijden die hij heeft vervaardigd in een nietszeggende quote onschadelijk te maken; de programmamakers die de verantwoordelijkheid voor hun onvermogen afschuiven op de Censydiam-cijfers; de gepatenteerde leugenaars van de reclamebusiness die al net zo goed kinderverkrachters zijn als de ‘monsters’ naar wie onze afschuw het afgelopen jaar werd afgeleid; de hoofdredacteurs die zich erop beroemen dat hun kranten geen slippendragers meer zijn van de partijpolitiek terwijl ze de slaven zijn geworden van het management; de voetbalbonzen die het volk zijn sport afpakken; de boeren en verkavelaars die van ons landschap de veraanschouwelijking hebben gemaakt van de mentaliteit van de nieuwe rijke; de ritselaars en foefelaars en aftrekkers die grijnzen als je de woorden civisme, gemeenschapszin of solidariteit naar voren schuift in een schuchtere poging om te gewagen van al was het maar de mogelijkheid van een betere wereld.

7722

Gent, Citadelpark - 250914


vrijdag 24 oktober 2025

Thomas Mann, Mario en de magiër (1/3)

VOLKSVERLAKKERS (1/3)

De actualiteit van Thomas Manns Mario en de magiër


notitie 496

(Onlangs verscheen een nieuwe vertaling door Els Snick van Mario en de magiër in een fraaie, rijkelijk door Koenraad Tinel geïllustreerde uitgave. Naar aanleiding daarvan trek ik mijn destijds in Dietsche Warande & Belfort (1997/6, pp. 790-793) gepubliceerde essay uit de analoge vergeetput naar de digitale wereld.)

*

De ik-figuur van Thomas Manns novelle Mario en de magiër (in Tonio Kröger en andere verhalen, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1975, vertaling Hans Hom) kan geen overmaat aan avontuurlijke breeddenkendheid worden aangewreven. Je ziet deze heer van stand in de nadagen van het hoogseizoen samen met zijn exemplarische gezinnetje – vrouw en twee nog jonge kinderen, van elk eentje – kamers betrekken in het statige Grand Hôtel van de Italiaanse badstad Torre di Veneri. Neen, deze onberispelijke burgerman zal nog niet zo direct op z’n gemak zonnebaden tussen het Italiaanse janhagel en tuig van de richel. Die schreeuwerds hebbend de uitdragers van de Deutsche Gemütlichkeit und Gründlichkeit altijd veel te luid en hol in de oren geklonken.

Al in de eerste zinnen van zijn in 1930 – let op het jaartal! – geschreven novelle wijst Mann driewerf vooruit naar de ‘schokkende gebeurtenis’, de ‘schrikwekkende ontknoping’ en zelfs ‘de catastrofe’ waarvan de lezer pas vijfenvijftig bladzijden verderop kennis kan nemen. De schrijver kan de spanningsboog met gemak aan: hij effent het pad naar de climax, onder meer door de aankondiging van de rampspoed in alsmaar dreigender bewoordingen ettelijke malen te herhalen.

Onmiddellijk na deze eerste alinea vol voorafgeschaduwd onheil neemt Mann ons mee op toeristische prospectie langs een stukje Tyrrheense kust (met, zoals al aangegeven, enige uitweidingen over de sociale stratificatie). Daarna worden we op de hoogte gebracht van een ongemakje in het Grand Hôtel. De pater familias, iets of ietwat uit zijn hum, besluit tot een verhuizing naar het bescheidener maar zoveel genoeglijker, tien meter verder landinwaarts gelegen Pensione Eleonora. De eetzaal is er ‘koel en proper, de bediening attent en hulpvaardig, en het eten voortreffelijk’. Wat moet een burgerman meer hebben? Ja, ‘we troffen er zelfs Weense kennissen waarmee we na het diner voor het huis gezellig een praatje konden maken’.

Het contrast tussen deze pietluttige ongemakjes en de omvang van de op til staande catastrofe, is tegelijk ontroerend en schrijnend. Hoeft het gezegd dat onze stijve hark opvallende gelijkenissen vertoont met zijn bedenker, die – zo leren we hem kennen uit zijn dagboeken – een overmatige preoccupatie aan den dag legde met zijden zakdoeken, hardnekkige constipaties en anderhalve kopjes thee bij het ontbijt? En die bijvoorbeeld op 6 augustus 1945 noteerde: ‘In Westwood geweest om witte schoenen en kleurige overhemden te kopen – Eerste aanval op Japan met bommen waarin de kracht van het ontplofte atoom (uranium) werkzaam.’ Jaja, de burgerman is vrij, maar dan alleen om de buitenkant van zijn bestaan een schijn van comfort mee te geven, niet om de grond en de brede context ervan te beheren.

Het gezin is dus geïnstalleerd in het gezellige Pensione Eleonora. Maar, schrijft Mann: ‘Toch wilde de ware behaaglijkheid niet komen.’ Het tegendeel is waar. Een beklemmende, laffe, stompzinnige hitte wordt in het verhaal geïntroduceerd – ze roept het beeld op van de schmink die van Dirk Bogardes gezicht druipt in Visconti’s verfilming van De dood in Venetië. En op het strand doet zich een onaangenaam incident voor (waarop ik straks nog even terugkom). Waarna, eindelijk, de in de eerste alinea van het verhaal ‘vreselijk’ genoemde Cipolla aantreedt. De lezer is hem na dertien bladzijden nog niet vergeten.

Affiches kondigen Cipolla aan als goochelaar. Maar de satanische, gebochelde, venijnige artiest blijkt een met patriottistische slogans en verwijzingen naar de ‘Duce’ zwaaiende hypnotiseur, die zijn publiek handelingen laat voltrekken waarmee het in normale omstandigheden absoluut niet zou instemmen. De beschrijving van deze beklijvende voorstelling en van de calamiteit waarin ze culmineert – met de ober Mario in een cruciale rol – neemt de drie resterende kwarten van de novelle in beslag.


7721

Brugge, Buiten Boeverievest - 250910


donderdag 23 oktober 2025

7720

Brugge, Smedenstraat - 250909


woensdag 22 oktober 2025

LVO 300

fragment uit Het maaiveld


De aarzeling van mijn ouders om afstand te nemen van de Kerk had meer te maken met traditie, met het van-huis-uit, met de angst om af te wijken en een eigen weg te zoeken. De Kerk verschafte mijn ouders, en met hen zeer vele anderen in die tijd, nog een laatste geborgenheid, een houvast in veel te snel veranderende tijden waarin heel veel zaken onzeker werden en waarin zoveel vragen rezen waarop zij natuurlijk ook geen antwoord wisten. Soms vraag ik mij af in hoeverre die transitie voor hen niet veel confronterender en moeilijker te aanvaarden moet zijn geweest dan voor de generatie die na hen kwam, de mijne dus, die eigenlijk nooit de comfortzone van het geloof heeft moeten verlaten en in zekere zin, door gewenning, immuun is geworden voor de onzekerheid die tegenwoordig algemeen is.

En natuurlijk was een belangrijk breekpunt de neiging van de Kerk om zich met een aantal praktische zaken te moeien waarbij mijn ouders – terecht – meer en meer overhelden naar de overtuiging dat ze tot de persoonlijke levenssfeer behoorden en seculier geregeld moesten worden. De grote ethische kwesties zoals abortus en euthanasie waren toen nog niet zo aan de orde, maar de ontbinding van het huwelijkssacrament waarin zij zelf, min of meer als pioniers, de oplossing zouden zoeken voor de matrimoniale impasse waarin hun bootje was gestrand, behoorde daar zeker wel toe.

Ik kan er geen bewijzen voor aanvoeren maar ik vermoed toch dat de schroom om tegen de wil van de Kerk in te gaan, en de angst om daarvoor te worden gestraft, mijn ouders, en zeker mijn moeder, lange tijd heeft tegengehouden om de scheidingsprocedure in werking te laten treden. De bezoeken van en aan haar vertrouwenspersoon de kanunnik zullen hier vast en zeker wel iets mee te maken hebben gehad. Wellicht zal dit gewetensconflict geleid hebben tot het compromis ‘wachten tot de kinderen het huis uit zijn’. En inderdaad, er werd pas beslist om te scheiden toen ik, als jongste van de drie kinderen, de leeftijd van achttien had bereikt – wat in die tijd strikt genomen nog niet voldoende was om juridisch een meerderjarige te worden genoemd (maar wel om te gaan stemmen of om met de auto te rijden).

7719

Oostende, station - 250903


dinsdag 21 oktober 2025

LVO 299

fragment uit Het maaiveld


Door achteraan op die losse stoelen naast de dubbele inkomdeur plaats te nemen, maakten mijn ouders aanschouwelijk dat ze eigenlijk geen deel wensten uit te maken van de goegemeente. Door vlak bij de uitgang plaats te nemen, hielden ze een slag onder de arm. Enfin, het zal wel vooral mijn vader zijn geweest die daarvoor koos, mijn moeder zal hem daar allicht in gevolgd zijn – ik kan mij niet voorstellen dat zij zich uit eigen beweging een dergelijk nonconformisme zou permitteren. Het was overigens een beetje een laf verzet want natuurlijk kon wel altijd worden geschermd met het argument dat de banken waarop alle anderen plaatsnamen onvoldoende zitcomfort boden voor mijn vader, die toch niet zo goed ter been was.

Wat er ook van zij, mijn ouders plaatsten zichzelf dicht bij de uitgang. Ze gingen dan wel nog steeds naar de mis, maar dan wel duidelijk met enige scepsis en zelfs tegenzin. Toen ik op mijn dertiende kenbaar maakte dat het voor mij niet meer hoefde, drongen ze in elk geval niet hard aan. Zelf hielden ze het ook niet veel langer uit. Na de liquidatie van pastoor Vercruysse was voor hen de lol eraf. Mij hebben ze het in elk geval niet lastig gemaakt: ‘Ik ben ervan overtuigd dat mijn ouders zonder er ook maar enigszins op te zinspelen tegen zichzelf gezegd hebben: die narigheid willen we onze kinderen besparen.’ Wat Heinrich Böll over zijn ervaring dienaangaande zegt, strookt volledig met de mijne.(*)

Wat betekende deze ontkerkelijking voor mijn ouders? Het was niet dat ze van hun geloof vielen. Ik betwijfel zelfs of ze ooit echt gelovig waren geweest, in de zin dat ze bepaalde cruciale geloofspunten van de katholieke geloofsleer aanhingen, zoals die in de geloofsbelijdenis vlak voor de consecratie werden afgedreund: het geloof in één ‘heilige, apostolische’ katholieke Kerk, in de ‘Drie-Eenheid’ (Vader, Zoon en Heilige Geest), in de ‘gemeenschap der heiligen’, in het lijden en de kruisiging van Jezus Christus (die geboren was uit ‘de Maagd Maria’), in zijn dood aan het kruis en vervolgens de verrijzenis van zijn lichaam en hemelvaart, in het eeuwig leven, amen. Stuk voor stuk waren dat uiteraard geloofspunten die vanuit een rationele, postmoderne en postconciliaire attitude enkel nog voor diehards onomstotelijk bleven. Neen, samen met mijn ouders kon het overgrote deel van de bevolking zelfs niet meer begrijpen dat de Kerk er zo lang in was geslaagd om die hele hocus pocus verkocht te krijgen. Hoe was het in godsnaam mogelijk geweest mensen te doen geloven dat ze in de hemel ten eeuwigen dage rijstpap met gouden lepeltjes aangeboden zouden krijgen of zouden smeulen en sudderen in het vagevuur, in afwachting van die rijstpap? ‘We moeten tegenwoordig glimlachen om dat beangstigende visioen. Het idee dat zondaars bij wijze van straf eeuwig zouden moeten roosteren in gezelschap van duiveltjes met spiesen, valt voor de rede inderdaad moeilijk te accepteren.’(**)






(*) Heinrich Böll, Een Duits geweten. Gesprekken met René Wintzen, 58 (vertaling Margreet Hirs)
(**) Geoffroy Lejeune in ‘Gesprek met Geoffroy Lejeune’, in: Michel Houellebecq, Nader tot de ontreddering. De koude revolutie 2022, 436 (vertaling Martin de Haan)



7718

Sint-Michiels, achterkant station Brugge - 250902


maandag 20 oktober 2025

7717

Brugge, Karel de Stoutestraat - 250826


zondag 19 oktober 2025

notitie 495

VERZET

Ik ging naar een door de Brugse afdeling van het Masereelfonds georganiseerde bijeenkomst over verzet. De inleider belichtte enkele ontwikkelingen in de maatschappij die het noodzakelijk maken om verzet aan te tekenen. Niet de minste ontwikkeling is de criminalisering van verzet: de overheid neemt maatregelen om kritiek op haar in de kiem te smoren. Bijvoorbeeld door organisaties die kritiek uiten niet langer te subsidiëren. Of daar toch minstens mee te dreigen. Verzet wordt ook bemoeilijkt omdat de machthebbers zich niet langer gebonden voelen door de waarheidseis: zij zetten fake news in als wapen om de geloofwaardigheid van de oppositie te ontkrachten en zo hun eigen macht te versterken. Een derde belangrijke element in de politiek-maatschappelijke ontwikkelingen van de jongste jaren is de militarisering van de openbare ruimte. Wie overal wapens en uniformen en robocops in het straatbeeld ziet opduiken, houdt zich vanzelf gedeisd. Denk aan wat Trump in enkele grote Amerikaanse steden doet.

Enfin, de situatie is nog veel ingewikkelder en veelzijdiger dan dat. Bij de bevolking wordt het gevoel van machteloosheid steeds groter. Er is angst en onbehagen. Men ziet ‘het systeem’ tegenover zich staan en weet niet meer waar te beginnen om het aan te pakken. Men vindt het al moeilijk om het te begrijpen. Hoe het in elkaar zit en wat er de finaliteit van is. Als er al een finaliteit is die het belang van de machthebbers en de aandeelhouders overstijgt en bijvoorbeeld – ik zeg maar iets – het algemene welbevinden ten goede komt en van deze wereld een betere plek maakt, voor onszelf en voor wie na ons komt.

Er waren drie sprekers. De eerste spreker, een kunstenares en slachtoffer van misbruik en, sinds zij daar ruchtbaarheid aan gaf, uitgerangeerd uit de diverse platformen waar zij een publiek had gevonden, pleitte voor zich uitspreken. Zoek rust in zeggen wat je vindt dat je moet zeggen. En zoek rust in dingen maken. De tweede spreker, een leerkracht en auteur van een boek over moed, maakte duidelijk waarom de bereidheid om risico’s te nemen belangrijk is. Hij pleitte voor het aangaan van het gesprek met de racistische nonkel en om beter te leren zien wat er aan de hand is. Hij haalde Connie Palmen aan: ‘Wie zichzelf niet ziet, kijkt niet goed om zich heen.’ Moed is volgens deze tweede spreker een sociaal gegeven. Je kunt het best deel uitmaken van een groep en samen met anderen in het reële leven, dus niet achter een scherm, actie ondernemen. De derde spreker, een kersverse politica, wees op het belang van verhalen. We hebben zin nodig, in de drie betekenissen van het woord: betekenis, richting en verlangen. Luister naar de mensen, zei ze. Probeer te achterhalen hoe het komt dat die racistische nonkel racistisch is geworden. Luister naar de tegenstemmen. Dat is nodig want een democratie kan niet zonder tegenstemmen. Ook autoriteit is nodig. Dat is niet de macht van de autoritaire leider waar velen aan de andere zijde van het politieke spectrum, die niet op deze bijeenkomst aanwezig waren, naar verlangen, maar wel de autoriteit van de morele stem die, zonder te dwingen, de richting aanwijst. Verzet kan werken, daar wist deze derde spreker enkele voorbeelden van te geven. Voorwaarde is dat je a) niet normaal vindt wat niet normaal is, b) dat je je verzet volhoudt en c) dat je samen met anderen in het verzet gaat. Want wie dat alleen doet, zo bleek uit een reactie uit het publiek, stelt zich veel te gemakkelijk bloot aan intimidatie en broodroof, of toch minstens de dreiging daarvan. De derde spreker wees op het belang van effectief actie ondernemen, van menselijkheid. Dat kan ook in kleine gebaren. Hoop is niet: wachten tot het goed komt, maar wel iets doen vanuit de overtuiging dat dat zin heeft. Of zin geeft.

Ik was een van de aandachtige luisteraars in het publiek. Veel van de mensen die daar ook zaten ken ik: Brugge is een zeer kleine stad, en het aantal links-geëngageerde mensen dat bereid is om op zatervoormiddag tien uur een debat bij te wonen is eerder beperkt. Behalve het Masereelfonds zijn er in mijn stad bovendien niet zoveel links geïnspireerde organisaties.

Ik was het uiteraard met bijna alles eens. Ik vond het interessant wat ik hoorde over intimidatie. Dat heb ik zelf ook al meegemaakt. Je bent er vooral kwetsbaar voor als je, inderdaad, alleen staat. Maar als je wordt geïntimideerd omdat je iets hebt aangekaart, bewijst dat volgens mij wel dat je op de juiste nagel hebt geklopt. Ik vond het ook interessant wat er werd gezegd over burgerlijke ongehoorzaamheid, en waar dat overgaat in zinloos en contraproductief geweld. Ik vind ook dat een betoging voor de goede zaak best niet ontaardt in amokmakerij en vandalisme. Maar ik wil toch ook niet blind zijn voor het institutionele geweld (imperialisme, repressieve overheid, milieuverslindend kapitalisme) waartegen wordt betoogd. Geweld is een breed begrip. Het is niet omdat de media vooral de gemaskerde casseurs in beeld brengt, dat je blind moet zijn voor dat andere, structurele geweld. Overigens beschadigen de casseurs vooral de betoging en de goede zaak, meer dan die enkele overheidsgebouwen die ze te lijf gaan. Dat komt de overheid in die mate goed uit dat je zou kunnen denken dat zij blij is met de aanwezigheid van casseurs en met het disproportioneel in beeld brengen van hun acties.

Ik vroeg me natuurlijk ook af hoe ik verzet pleeg. Ik ben het met veel tot zeer veel van hoe onze zogenaamde samenleving is georganiseerd oneens, en voel me in deze wereld absoluut niet thuis. Maar wat doe ik? Waaruit bestaat mijn activisme? Weet ik eigenlijk wel hoe die wereld er zou moeten uitzien opdat ik er mij wél thuis in zou voelen? Ben ik niet te laf om tot actie over te gaan, om mensen écht aan te spreken in plaats van hier veilig achter mijn scherm – scherm, in een dubbele betekenis – meninkjes neer te schrijven en ze op het zeer beperkte marktplein van mijn in grote mate door onzichtbare krachten gemanipuleerde Facebook-tijdlijn te ‘pleuren’? Moet ik mij echt beperken tot die kleine daden van medemenselijkheid en vriendelijkheid waarin ik dan vaak mijn machteloosheid sublimeer? En wat met het gezelschap in de zaal waar de voormiddag met de drie sprekers plaatsvond. Met verschillende aanwezigen kan ik, om zeer uiteenlopende redenen waarbij mij telkens, denk ik toch, geen schuld treft, niet door één deur. Zou het geen goed idee zijn om eens te beginnen met mij alvast met die mensen te verzoenen?

Neen, een opvoering van de Stomme van Portici is deze bubbelbijeenkomst alvast niet geworden. Wel een inspirerende aanzet tot bezinning. En ik heb er voor- en achteraf met enkele mensen gesproken. Sommigen liggen mij zeer na aan het hart, met anderen is er nog een hele weg te gaan. Maar ik heb dan toch de gelegenheid te baat genomen om een eerste aanzet te geven. Misschien had ik iets langer moeten blijven. Ik heb alvast mijn lidmaatschap van het Masereelfonds hernieuwd. Want alleen staan wil ik niet.





7716

Oostende - 250826


zaterdag 18 oktober 2025

LVO 298

fragment uit Het maaiveld


Vooraan in de schamele noodkerk sprak pastoor Vercruysse zijn altijd talrijk opgekomen gelovigen toe. Hij was een priester met een reputatie. Veeleer klein, maar toch stevig en gezet uitgevallen, droeg hij fier zijn embonpoint voor zich uit, zeker wanneer hij zich met zijn kazuifel omhing. De kleur van zijn gezichtshuid liep ongezond rood aan. Boven zijn gefronste voorhoofd kleurde zijn dunnende haar op de manier waarop rossig haar grijs wordt. Hij was een brildrager. Hij zag er alles bij elkaar niet uit als een priester. Of toch niet zoals ik dacht dat een priester er moest uitzien. Hij had niets van de statigheid waarmee prelaten door de middengang ten altare schrijden – hij had in zijn kerk niet eens een middengang. Neen, pastoor Vercruysse was een intellectueel die niet op tijd uit het seminarie was weggeraakt, die meer in de verlichte filosofen geloofde die hij, zo verbeeld ik mij, ‘s avonds las tot hij te beschonken was om filosofen te lezen, ook verlichte, en die in een moeizame worsteling verwikkeld was met een Kerk die zelf in zwaar weer was terechtgekomen en meer dan alleen maar het noorden was kwijtgeraakt.

Pastoor Vercruysse nam geen blad voor de mond en durfde al eens uitspraken te doen die tegen de heersende wind in gingen. Ik herinner me het natuurlijk niet meer, maar hij zal het wel over abortus hebben gehad, over de onbevlektheid van de Maagd, over de onfeilbaarheid van de paus, over de mate waarmee we het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel, toch zeker na de wegwassing onzer zonden, letterlijk moesten opvatten. Pastoor Vercruysse was een rebel en haalde met zijn uitspraken zelfs af en toe de lokale pers. Zijn rijk heeft dan ook niet lang geduurd. (En bovendien was er die geruchtmakende Vlaamse Leeuw-sticker op zijn Kever. Daarmee kwam de politiek ook nog eens langs die weg de kerk binnen.)

Begin jaren zeventig werd Vercruysse door het bisdom op een zijspoor gezet, zoals vele jaren later, in 1995, de Franse bisschop Gaillot omwille van zijn uitgesproken progressieve standpunten door paus Johannes Paulus II naar het niet meer als dusdanig bestaande diocees Parthena werd verbannen. Vercruysse verloor zijn parochie, en samen met die parochie zijn schapen – en de herder die zo vaak over de tongen ging, stierf een stille en veel te vroege dood. Hij zou naar verluidt finaal aan de fles zijn gegaan. Maar dat weet ik niet zeker, misschien verzin ik nu wel iets. Als het gerucht juist is, zal de man zich vast niet aan miswijn hebben vergrepen.




7715

Oostende - 250826


vrijdag 17 oktober 2025

facebookbericht 1205

De documentaire film 'The Settlers' (van Paul Theroux) bevestigde nog maar eens wat een gewetenloze, door hùn geloof gedragen en gemotiveerde schurken die orthodox-joodse kolonisten zijn en wat een hatelijke ideologie hen meedogenloos de Palestijnse autochtonen doet verjagen. Het is een giftige cocktail, al dat gedoe met God en Allah of hoe je dat niet-bestaande Personage ook wenst te noemen. De wereld zou beter af zijn zonder. (En uiteindelijk draait het toch alleen maar om geld, macht en Lebensraum. Maar ze binden er een confessionele strik rond.)



LVO 297

fragment uit Het maaiveld


Mijn ouders waren kerkelijk. Ik bedoel daarmee dat ze op zondag ter kerke gingen. Ze gingen naar de misviering van half twaalf, en ik moest mee.

Wij woonden op het grondgebied van Assebroek, en maakten derhalve deel uit van de Assebroekse parochie Ver-Assebroek. Maar de kerk van de parochie Sint-Lutgardis, die tot Sint-Kruis behoorde, was minder ver – en dus gingen mijn ouders daar naar de mis.

Maar er speelde nog iets anders mee dan alleen maar de afstand.




Ver-Assebroek was – en is wellicht nog altijd, al zal er wel niet veel meer van de traditie overblijven – een bedevaartsoord. Ook daar was er, net als op zoveel andere plaatsen, iets met een wonderbaarlijk aangespoeld Mariabeeld waarrond zich een devotionele cultus had ontwikkeld. De pastoor die er in die tijd van dienst was, pastoor Peene (I kid you not), was van de oude en traditionele stempel. De parochie Sint-Lutgardis daarentegen had zich ontvouwd rond een nieuwe, in de vroege jaren zestig ontwikkelde tuinwijk. Een houten ‘noodkerk’ was inderhaast gebouwd om aan de spirituele noden van de als kool groeiende gemeente tegemoet te komen, maar de ontkerstening, die zich ook hier in snel tempo voltrok, zorgde ervoor dat er nooit een echte kerk in steen zou worden gebouwd. De kerk van Sint-Lutgardis kreeg de bijnaam ‘het Schuurke’. En zo zag de constructie er ook uit. Het was een langwerpige, uit hout opgetrokken barak, met langs de zijkanten verticale ramen om het daglicht binnen te laten, en bovenop een strooien dak. Binnen dienden de gelovigen zich op houten banken te installeren. Die waren vervaardigd uit stevige planken die op snelbouwstenen waren vastgemaakt en die over nagenoeg de hele breedte van de zaal doorliepen. Links en rechts stonden langs de wanden, in de wandelgangen die aan weerszijden van de rij banken naar het koor leidden, ook nog zitbanken opgesteld. Wie daar plaatsnam, had tegen het einde van de dienst gegarandeerd een stijve nek.




Achteraan, naast de inkomdeur, stonden enkele klassieke houten kerkstoelen met een rieten zitvlak. Daarop namen mijn ouders altijd plaats. Ik begreep niet goed waarom, maar het had uiteraard een betekenis.

Zelf verkoos ik de zitbanken in de rechtse wandelgang. Dan kon ik tijdens de mis, die mij altijd verveelde, naar de witgekalkte muren kijken. De kalk was met een grof palet aangebracht. Ik zag er kraters in, kale vlakten en drooggevallen rivierbeddingen die leeggelopen zeeën voedden. Ik liet er een ‘LEM’(33) op landen en Neil Armstrong zijn maanwandeling overdoen.

Zo gek – maar ook veelzeggend! – dat ik mij van al die keren dat ik daar als kind telkens bijna een uur zat te zitten, vooral dat herinner!




7714

Brugge, Karel de Stoutelaan - 250921


donderdag 16 oktober 2025

LVO 296

fragment uit Het maaiveld


In het ouderlijk huis waren christelijke symbolen aanwezig, zij het zeker niet in overvloedige of overdreven mate. Er hing een kruisbeeld boven de deur tussen woonkamer en hal. Boven op de palier hing er aan het strookje muur tussen de deur van mijn slaapkamer en die van mijn ouders een voorwerp met een dubbele hoedanigheid: het was zowel een wijwaterbassintje, dat meestal droog stond, als een Mariabeeldje dat een bijzonder kenmerk had dat mij als kind danig fascineerde: wanneer het nog maar net in duisternis gehuld was, gaf het nog wat van het eerder ontvangen licht terug. Het beeldje was vervaardigd uit die geelgroenige, fosforhoudende materie die ook in uurwerken en wekkers wordt gebruikt teneinde deze in duisternis nog enige tijd afleesbaar te houden – maar dat verband legde ik als kind niet en dus kon het voorwerp voor mij ten volle zijn troostende en beschermende betekenis hebben. A fortiori wanneer er een palmtakje achter stak. Op de regelmatige lectuur van de Bijbel of andere religieuze geschriften heb ik mijn ouders nooit kunnen betrappen – ik vraag me zelfs af of ze een volwaardig exemplaar van de Bijbel bezaten. Gebeden werd er niet, ook niet voor het eten. (Het Heer, zegen ons en ook deze spijzen, dat wij allemaal kenden van school en dat veel later in gemengde gezelschappen studentikoos zou worden omgevormd tot Heer, zegen ons en ook deze wijven, werd niet afgerammeld.) Wat er wel, als religieuze praktijk, of dan toch als een relict daarvan, bij ons in voege was toen ik nog erg jong was, was het kruisje dat ‘s avonds voor het slapengaan werd meegegeven: de duim van achtereenvolgens vader en moeder die een slordige + op mijn voorhoofd tekende, waarbij zij een seentje-bewaarje mompelden: ‘God zegene en beware je’ – ‘God’ was, door veelvuldig gebruik, uit de formule weggesleten.