maandag 17 november 2025

boekverhaal 73

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


GLANS

In 1993 verscheen onder de titel Over het lezen de vertaling door Tony Volger van Sur la lecture. De lectuur van dit boek, dat behalve dit essay van Proust en een toelichting door de vertaler ook een eveneens door Volger vertaald fragment uit Le temps retrouvé (De hervonden tijd) bevatte, veranderde mijn leven.

Nu ja, veranderde mijn leven. Dat klinkt nogal dramatisch. Juister is: het veranderde mijn kijk op het leven. Op hoe ik tegen het leven en, daarin vooral, de dingen aankijk.

In Over het lezen koppelt Proust een herinnering aan hoe hij als kind de geneugten van het lezen ontdekte aan een beschouwing over de esthetische theorie van de Britse filosoof John Ruskin. Prousts bevindingen sloten perfect aan bij wat ik op dat moment zelf aan het ontdekken was: de vreugde van het lezen en een manier om naar de wereld te kijken die de dingen wat minder grauw en grijs maakte, een kijkwijze die, om het onhandig en zeer approximatief uit te drukken, een glans over de dingen legde. Ook over de lelijke dingen. En het essay opende en passant voor mij ook het universum van Marcel Proust.

Ik ben ervan overtuigd dat Over het lezen een boek is dat mij gelukkiger heeft gemaakt. Ik schreef er indertijd zelf een essay over – waarmee ik een zandkorrel toevoegde in de cementbak waarmee een toren van Babel werd opgetrokken die bestaat uit alle en in alle talen verschenen secundaire literatuur over de auteur van de Recherche. Mijn bijdrage verscheen onder de titel Een glinsterende sluier in Dietsche Warande & Belfort (april 1998). Ik vatte het essay aan met een citaat dat de essentie bevat van wat ik wilde zeggen: ‘Het universum kreeg in mijn ogen plotseling weer een oneindige waarde, en mijn bewondering voor Ruskin gaf zo’n belang aan de dingen die hij me leerde liefhebben dat het was alsof ze met iets kostbaarders dan het leven zelf waren bezield.’ (Wie het hele essay wil lezen, kan dat hier: https://pascaldigital.blogspot.com/2004/10/een-glinsterende-sluier.html.)

In de periode van mijn leven dat ik Over het lezen las, was ik hard op zoek naar een theoretische onderbouw om mijn behoefte aan zin te schragen. Hoewel ik toen een jonge vader was en gelukkig getrouwd, neigde ik heel erg naar somberheid en defaitisme. De religie had voor mij al geruime tijd afgedaan, politiek-ideologisch stond ik nergens, en in al zijn onoverzichtelijkheid en klaarblijkelijke stuurloosheid leek de wereld een moeilijk te duiden amalgaam van efemere betekenissen waarin ik geen lijn kon trekken. Ik miste – en mis nog altijd – het vermogen en het talent om veel voor mijn medemensen te betekenen, laat staan dat ik mij ergens in een dienende rol verdienstelijk zou maken in het vrijwilligerswerk of als sociaal hulpverlener. Mantelzorger heb ik nooit moeten zijn. Ik miste transcendentie. De enige manier die was overgebleven om zin te verschaffen, behalve plezier maken met mijn vrienden, genieten van mijn toen nog jonge huwelijk en intellectuele genoegens opzoeken in het lezen en schrijven (waarbij ik het geluk had om van mijn ‘hobby’ mijn werk te kunnen maken, zoals dat dan heet), leek mij toen al: schoonheid. Een esthetica werd mij in eerste instantie aangereikt door Arnold Burms, mijn professor Kunstfilosofie in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven, die met zijn lessen over La chambre claire van Roland Barthes een beslissende invloed op mij uitoefende.

Dat was de context waarin ik Over het lezen een eerste keer las.

Ik licht enkele zinnen uit mijn essay.

...de meest intense en aangenaamste ervaringen zijn de onbedoelde. [Proust] voert aan dat wat wij ons herinneren van dat lievelingsboek [dat wij als kind hebben gelezen] helemaal niet de inhoud is, of het verhaal, maar de omstandigheden waarin wij het hebben gelezen. Die hebben zich als het ware op de ervaring van het lezen geënt: “de hinderlijke bij of zonnestraal waardoor we wel even op moesten kijken of gaan verzitten”, het belletje voor het avondeten, kortom alles wat buiten het aandachtsveld de activiteit van het lezen begeleidde of, met andere woorden, het soort triviale dingen die allemaal samen die onbestemde sfeer vormen die als het ware haar aangenaamheid op onze herinnering aan die verre lectuur afstralen. In Le temps retrouvé staat het zo: “Tel nom lu dans un livre autrefois, contient entre ses syllabes le vent rapide et le soleil brillant qu’il faisait quand nous le lisions.” Opmerkelijk is wel dat ook het hinderlijke (de bij, de zonnestraal) tot aangenaamheid kan worden getransformeerd.’

In de alchemie van de proustiaanse esthetische ervaring kan, met andere woorden, het lelijke (hinderlijke) tot het schone (aangename) worden omgevormd. Wie op zo’n manier, als een esthetiserende Midas, naar de wereld kijkt, ziet voor zijn ogen (en in zijn geest) hoe het banale en triviale mogelijkerwijs in glinsterend goud metamorfoseren. Wat verderop in het essay van Proust, wanneer hij nadenkt over functionaliteit, blijkt dat de esthetische waarde van objecten nu net ligt in de onmogelijkheid om die objecten tot hun functionaliteit te herleiden. Dat strookt dan weer met mijn overtuiging dat veel van wat ons leven de moeite waard maakt nu net met nutteloosheid te maken heeft en niet rationeel kan worden geanalyseerd. De ervaringen van zinvolheid reveleren zich op onverwachte, toevallige en in elk geval niet-afgedwongen of niet-georganiseerde momenten, en we nemen ze waar – even maar, vluchtig in veel gevallen – met als het ware een zijdelingse blik. Uit mijn essay: ‘Gegeven de onmogelijkheid tot expliciteren en het gevaar van vernietiging van de “waarheid” door het tóch te proberen, zou men kunnen stellen dat de esthetische ervaring een aangelegenheid is van het onbewuste intellect, omdat het er nu net op aan komt bepaalde dingen niet bewust te wíllen zien.’


Deze manier van kijken heeft mijn leven aanzienlijk verrijkt. Een afgeleide daarvan is mijn fotografie. Ook om die reden is Over het lezen voor mij een van de belangrijkste boeken van mijn leven geworden – een boek dat ik dan ook regelmatig herlees en zal blijven herlezen.


Ik maakte gebruik van de uitgave Journées de lecture, collection 10/18 n° 2399, Paris, 1993, en van de Nederlandse vertaling door Tony Volger: Over het lezen, Groningen, Historische Uitgeverij, 1993.