lezen (update 250301)

schrijven

zaterdag 2 augustus 2025

boekverhaal 64

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


juni 1991

GEBORGENHEID

Tot mijn huwelijk in 1988, of juister, tot 1987, toen ik met de vrouw die inmiddels mijn ex-echtgenote is ging samenwonen, had ik, welbeschouwd, nauwelijks televisie gekeken. Wel wat jeugdfeuilletons toen ik kind was – jaja, kapitein Zeppos en zo – en vaak ook sportuitzendingen (voetbal en wielrennen en op nieuwjaarsdag Garmisch-Partenkirchen), maar over alle mogelijke series waarover mijn leeftijdsgenoten het hadden kon ik vaak niet meepraten. Eens samenwonend en getrouwd kwam daar verandering in: voor het gezellig samen op de bank tv kijken liet ik graag mijn boeken staan. De VPRO was, met Koot en Bie, onze favoriete zender. En daar was het dat ik voor het eerst in mijn leven naar een soort van soap keek: de zesdelige reeks Bij nader inzien. Dat bleek de verfilming te zijn, door Frans Weisz, van een boek van de mij tot dan totaal onbekende J.J. Voskuil.

In dat boek, en dus ook in de televisieserie, gaat het over een groepje studenten in het Nederland van kort na de oorlog: de gesprekken, de onderlinge relaties en de verwikkelingen daarin, de toekomstplannen, de langzame ontnuchtering wanneer het zogenaamde echte leven zich aandient. We kruipen in de huid van Maarten Koning, zonder meer J.J.’s alter ego, en zien hoe hij zijn medepersonages genadeloos portretteert en fileert. Hij zit ze erg dicht op de huid. Het is allemaal nogal benepen.

Op het achterplat van het boek, dat ik me uiteraard na het bekijken van de serie aanschafte (en dat door die serie een tweede leven was beginnen te leiden), staat: ‘Een centrale vraag bij dit alles is: wat betekent vriendschap. Op het eind van het boek blijkt, dat bij nader inzien vriendschap niets te betekenen heeft.’

Ik ben het met die stelling niet eens – al raakt ze een probleem aan dat er wel degelijk is. Maar zo lapidair als de steller van de achterplattekst zou ik dat probleem in elk geval niet oplossen.

Ik las het boek. Helemaal uit, zeg ik erbij want dat is niet evident: het telt liefst 1200 bladzijden. En het is behoorlijk eentonig. Als een boekhouder noteert J.J. Voskuil alle gesprekken en wederwaardigheden die zich in en rond zijn vriendenkring voltrekken. Of hebben voltrokken, moet ik eigenlijk zeggen. Hij doet dat minutieus. Later zal hij deze fly on the wall-techniek met Het Bureau nog eens dunnetjes overdoen. Toen was niet zijn studententijd zijn onderwerp, maar zijn ambtenarenbestaan. Naar verluidt waren, net zoals zijn medestudenten in 1963, niet al zijn collega’s daarvan gediend. De zevendelige romancyclus Het Bureau, goed voor een paar duizend bladzijden, kende veel succes en weerklank, maar staat waarschijnlijk ook, net zoals bij mij, bij velen voor een groot deel ongelezen op de boekenplanken te wachten. (Ik kocht de hele stapel in een opwelling op de boekenmarkt van Damme, voor 30 euro.)

Voskuil moet een van de meest prolifieke auteurs zijn in het Nederlands taalgebied want Van Oorschot moet ondertussen toch ongeveer elke letter die hij in zijn lange leven heeft geschreven hebben gepubliceerd: behalve de vaak zeer lijvige romans ook reisverslagen, wandelverslagen, dagboeken… Ik las nog niet zoveel van dat alles, maar van De moeder van Nicolien was ik in 2014 toch onder de indruk.

Bij nader inzien zal ik evenwel in dit leven niet meer herlezen, denk ik. Ik neem de turf voor het eerst in vele jaren ter hand, blaas het stof eraf en vind er een blaadje in met enkele notities.


je denkt: als ik het van meet af aan had bijgehouden, dan had ik ook zo’n boek willen/kunnen schrijven → daar gaat het net over: wil ↔ werkelijkheid’

ijdelheid v/d auteur’

Op blz 600 (halfweg) is de sympathie die je de eerste 250 pagina’s voor de personages hebt opgevat niet meer krachtig genoeg om alle steriele, objectief weergegeven beweginkjes & zenuwtrekjes erbij te nemen. Dan besef je: dit boek had ½, ¼ zelfs kunnen zijn – & je ergernis is groter dan de nieuwsgierigheid die je mogelijk nog overhoudt naar het lot v/d personages.’

Op den duur begin je sympathie te krijgen voor Paul, & tegen Maarten, & dat kan toch niet de bedoeling zijn v/e boek dat een afrekening beoogt te zijn.’


Beoogde Voskuil dat wel, af te rekenen? Waarschijnlijk niet. Hij koesterde wel degelijk grotere, literaire ambities. Maar hij speelt hoog spel want minstens bestaat de mogelijkheid dat zijn werk als dusdanig wordt geïnterpreteerd, klaarblijkelijk. En dan wordt de tegenstelling ‘wil ↔ werkelijkheid’ toch erg diffuus. Het kan niet anders dan dat Voskuil zich van dit gevaar bewust is. Op bladzijde 913 tref ik, door mij met potlood aangestreept, de volgende passage aan (het personage Henriette spreekt – en de ‘hij’ is Maarten):


‘“Dat betekent dus dat je alles opschrijft. Niet alleen je flinkheden, maar ook je lafheden, oneerlijkheden, behoefte aan geborgenheid, alles, zo vervelend als het is. Als je alles opschrijft blijft er voor de persoonlijkheid meestal maar verdomd weinig over. Dan wordt het zinloos.” Hij bleef haar aankijken.
Ze zweeg.
Daar ben je het niet mee eens,” veronderstelde hij sarcastisch.
Ze knikte. “Liever wat minder risico’s.”
Als het je eigen risico’s niet zijn wel,” zei hij.’


Ik denk dat die ‘behoefte aan geborgenheid’ voor Maarten (J.J.) erg belangrijk was.

Het is, overigens, in Bij nader inzien dat de personages de dingen ofwel ‘verdomd rot’ ofwel ‘verdomd mieters’ vinden. Ik herken dat manicheïsme wel, van in mijn eigen, inmiddels grotendeels ter ziele gegane, vriendenkring uit mijn jonge jaren. Maar wij gebruikten andere adjectieven.


J.J. Voskuil, Bij nader inzien, 1963



7638


Brugge, Bloedput, vanaf de Buffelbrug - 250623


vrijdag 1 augustus 2025

7637

Huise - 250412