lezen (update 250301)

schrijven

maandag 3 november 2025

notitie 501

NA HET ONHEIL


Ian McEwan leverde met Wat we kunnen weten een dijk van een nieuwe roman af. Ik heb me op niet een van de net geen vierhonderd pagina’s verveeld. Onder meer omdat mij, als lezer, heel wat werk wordt toevertrouwd. Ik moet goed de eindjes van het verhaal aan elkaar zien vast te knopen; ik moet de talrijke personages uit elkaar weten te houden; ik moet goed proberen te begrijpen waarom McEwan zulke uiteenlopende thema’s als poëzie en klimaatverandering samenbrengt; ik moet aanvaarden waarom de roman in twee delen uiteenvalt, die elk vanuit een ander personage zijn geschreven en bovendien ook nog eens in een verschillende tijd spelen, waarbij een van die tijden het recente verleden is en de andere ‘binnen honderd jaar’, 2119 meer bepaald.

Ik ben nooit een grote fan geweest van in de toekomst spelende verhalen. Maar hier kost me dat geen moeite. Gelukkig put McEwan zich niet uit in het bedenken van allerlei snufjes die er ondertussen zijn bijgekomen, telekineseliften en straalfietsen en zo, of rare kledingstukken die moeten bijdragen tot een Startrek-achtig futuristisch sfeertje. Neen, het tegendeel is waar. In 2119 zijn de mensen wezenlijk identiek aan hoe ze vandaag zijn, en wat de attributen van het sfeertje betreft dat Engeland en Schotland in de 22ste eeuw kenmerkt, daarvan moet je vooral zeggen dat ze precairder en eenvoudiger en minder performant zijn dan wat we vandaag kennen want tussen 2015 en 2119 heeft de mensheid heel wat moeten inleveren.

In 2119 verricht de literatuurwetenschapper Tom Metcalfe onderzoek naar de vroeg-21ste-eeuwse dichter Francis Blundy, wiens roem in zijn tijd hoge toppen scheerde. Wat Metcalfe vooral interesseert, is een sonnettenkrans ter ere van de 54ste verjaardag van zijn vrouw Vivien, die Blundy op 14 oktober 2014 zou hebben voorgedragen ten overstaan van een select groepje goede vrienden. In dat groepje zijn er nogal wat sporen van vorige relaties: die heeft die al eens de horens opgezet, zus is de ex van zo, enzovoort. Maar op 14 oktober 2014 is de sfeer opperbest. Het haardvuur knettert en de drank vloeit overvloedig en de gasten ondergaan de sonnettenkrans met de gepaste eerbied want Blundy is een gevierd schrijver.

105 jaar later reconstrueert Tom deze avond op basis van alle bronnen die hem ondanks alles hebben bereikt: de al dan niet digitaal overgeleverde geschriften van Blundy en Vivien, niet alleen de publicaties maar ook een massieve hoeveelheid digitale berichten – want ja, alles wat wij aan het net toevertrouwen, ook onze mails en WhatsApp-berichten, blijft altijd wel ergens bewaard, ook al gaan wij ervan uit dat dit niet zo is.

Ondanks alles inderdaad, en dat is heel wat. Vanaf ‘halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw’ (46) beginnen de gevolgen van de klimaatverandering (‘de goedmoedige term waaronder het verschijnsel destijds nog bekendstond’ (45)) te leiden tot een grote ‘Ontwrichting’. De term, ‘respectvol met een hoofdletter geschreven’ (46), ‘verwees niet alleen naar de menselijke waanzin, maar ook naar de wraakzuchtige razernij van weerssystemen. Ook werd daarmee verwezen naar de collectieve verantwoordelijkheid voor onze aangeboren cognitieve bias ten gunste van kortetermijnoplossingen boven voordelen op de lange termijn. Het mensdom was zelf ontwricht. De term omvatte niet ook de hiermee samenhangende Metafysische Somberte, het verlies van elk geloof in de toekomst, in het bijzonder het verdwijnende geloof in de vooruitgang’. (46)

Ian McEwan begeeft zich gelukkig niet aan een wetenschappelijke studie over de oorzaken en te verwachte gevolgen van de door de mens veroorzaakte klimaatverandering – die litanie zijn we ondertussen al beu gehoord. Wel laat hij hier en daar wat dystopiefeitjes slingeren: de wereldbevolking is in 2119 gehalveerd, er hebben klimaat- en atoomoorlogen plaatsgevonden, onder meer drie Chinees-Amerikaanse oorlogen, in het onbereikbaar geworden Amerika woedt een burgeroorlog, het onafhankelijke Schotland is veranderd in een archipel waar er druiven groeien, de kurkeik- en broodboomgrens is naar het noorden opgeschoven, de biodiversiteit is dramatisch verschraald, Nigeria is een op internetbeheersing gebaseerde grootmacht geworden, chocolade is niet meer te verkrijgen, het onderwijspeil is tot dramatische diepten gezakt, enzovoort…

Op het ogenblik dat de wereld nog niet drastisch veranderd is, maar wel op het punt staat dat te doen, is Francis Blundy een keiharde klimaatontkenner. Hij leest zijn sonnettenkrans voor. De vrienden dommelen erbij weg want ze hebben al wat te veel wijn op. Het haardvuur knettert.

Vivien heeft Blundy leren kennen toen hij 51 was. Op dat ogenblik was zij mantelzorgster voor haar echtgenoot Percy, die aan jongdementie leed. Vivien en Blundy begonnen een relatie nog voor Percy’s dood door een val van een steile trap.

In zijn beschrijving van de voorleesavond beseft Tom Metcalfe, die zelf ook met relatieproblemen wordt geconfronteerd (zijn Rose is hem ontrouw omdat hij in haar ogen te fanatiek met het verleden bezig is), ten volle dat het toen nog allemaal totaal anders had kunnen lopen. Maar hij beseft ook dat geschiedschrijving niet vrij is van interpretatie, verbeelding, verschillende verdraaiingen van de werkelijkheid al naar gelang wie de auteur is van de beschikbare bronnen. Het voorwerp van zijn onderzoek is verdwenen: ‘Het gedicht bestond niet meer. Aanvaard dat. Waar het in wezen om draaide was de biografie van een niet-bestaand werk, waarvan de reputatie was blijven voortbestaan. Dat was nu eenmaal de kracht van de literatuur, en dat was mijn onderwerp.’ (135)
In die laatste zin spreekt natuurlijk niet alleen Tom Metcalfe maar ook Ian McEwan.

In het tweede deel van Wat we kunnen weten is Vivien aan het woord. Tom Metcalfe heeft tijdens zijn zoektocht naar de verloren sonnettenkrans haar ongepubliceerde memoires gevonden. Deze werpen een heel ander licht op de voorleesavond in 2014. Door onachtzaamheid is haar in haar jonge jaren iets heel ergs overkomen, iets wat zij de rest van haar leven heeft moeten verdringen om ermee te kunnen leven. Ook haar geschiedenis met Percy, en de vreselijke manier waarop haar huwelijk met hem is teloorgegaan, is het voorwerp van verdringing. Uiteindelijk trouwt ze met Blundy – maar die relatie is het pragmatische resultaat van bedrog en zwijgen over dingen die in het verleden zijn gebeurd. ‘Bedrog verleende iets betekenis. Het impliceerde dat ons huwelijk belangrijk genoeg was om het risico van een leugen waard te zijn.’ (382)

Klimaatontkenning en verdringing in het persoonlijke leven: het verband is duidelijk, in beide gevallen wordt het lot niet ontlopen, wat moet gebeuren, gebeurt. Wat we kunnen weten gaat niet alleen over de kracht van literatuur maar ook over de manieren waarop we de werkelijkheid niet onder ogen zien. Onder meer ook in onze relaties.

Het boek, de tweedelige roman van Ian McEwan bedoel ik, besluit met de wetenschappelijkheid suggererende maar uiteraard fictieve mededeling dat The Confessions of Vivien Blundy, ‘bezorgd en geannoteerd door professor Thomas Metcalfe’ (395) in 2125 werd uitgegeven.



Ian McEwan, Wat we kunnen weten (vertaling door Harm Damsma en Niek Miedema van What We Can Know), 2025