fragment uit Het maaiveld
Wat als, evenzeer, ik enkele jaren na die likkende vuurbol een seconde eerder zou zijn begonnen met het per fiets oversteken van de Maalse Steenweg, daar waar de Engelendalelaan erop uitkomt? Ik had, zoals het mij herhaaldelijk was ingepeperd, zorgvuldig naar links en rechts gekeken, en dan nogmaals naar links en rechts – maar toch had ik de grijze auto niet gezien die van links kwam aanrijden. Ik vertrok en raakte een seconde later de zijkant van die auto, die voor mij als uit het niets was opgedoken. De bestuurder moet mij ook pas te laat hebben opgemerkt, want hij had niet eens geremd – wat je normaal gezien toch wel zou doen voor een kind dat met zijn fiets aan de oversteek van een drievaksbaan begint. De bestuurder parkeerde zijn wagen twintig meter verderop. Ik stond gefixeerd op de plaats van de aanrijding, beide benen op de grond, trillend als een espenblad. Ik zag een man en een vrouw naar mij toestappen. Ik vreesde al te zullen worden vermaand of, erger nog, te worden uitgescholden – maar dat gebeurde gelukkig niet. De vrouw legde een arm op mijn schouder en vroeg of alles oké was. Toen het stel zich ervan had vergewist dat alles in orde was, hielp het me met het oversteken van de drievaksbaan: links, rechts, rijden maar. Ik reed. Toen ik de overkant had bereikt, keek ik nog eens over mijn schouder, maar de man en de vrouw stapten al naar hun grijze auto en keken niet meer om.
Op die hoek van de Engelendalelaan en de Maalse Steenweg stond een paneel waarop publiciteitsaffiches elkaar afwisselden. Toen ik een week later aan dat paneel voorbijkwam, zag ik dat er een boodschap op was aangebracht van Via Secura, zoals de verkeersveiligheidsdienst van de overheid in die tijd heette. Op de meer dan levensgroot uitvergrote foto maande een volwassen vrouw een jongetje tot meer voorzichtigheid aan. Wat een vreemde gewaarwording! Van de weeromstuit herkende ik mezelf in dat jongetje. Ik kon het niet anders uitleggen dan dat een niet door mij opgemerkte fotograaf met een telelens mijn verwarring van de week tevoren had vastgelegd. Bij nader inzien bleek het jongetje op die foto natuurlijk een ander kind, maar toch: even was die verwarring er geweest, en de schaamte omdat ik dacht dat iedereen die daar passeerde mij op die affiche zou herkennen en mij zou terechtwijzen omwille van de door mij begane onvoorzichtigheid.
Opmerkelijk aan dit bijna-ongeluk is dat het op het moment zelf helemaal niet tot mij doordrong waaraan ik was ontsnapt. Een seconde eerder gestart, ik zei het al, en niet ik was tegen de auto, maar de auto zou tegen mij zijn aangereden, met onoverzienbare gevolgen. Pas de foto op de affiche – alsof een alziende blik mij in de gaten hield – zorgde ervoor dat de argeloosheid die mijn acties op dat ogenblik nog kenmerkte voorgoed verdween; een begin van behoedzaamheid nestelde zich vanaf toen in al mijn ondernemingen.