fragment uit Het maaiveld
Op een van die eindeloze zomerdagen viel mijn beste vriend Michiel Chieltjens in het water dat de bouwput tot de randen vulde. Hij werd door mijn moeder te drogen gezet in onze garage, boven op een stapel oude kranten.
Mijn vriendschap met Michiel was van korte duur. Zijn ouders kregen onenigheid met de schooldirecteur en stuurden hun kinderen naar een andere school. Uit het oog uit het hart: ik was vanaf het derde leerjaar mijn kameraad kwijt. Ik ben hem nog altijd niet vergeten want als ik denk aan vriendschap, dan denk ik aan Michiel.
Het was een onbezorgde, onbevangen, onbezoedelde, onvoorwaardelijke, onschuldige, ja bijna symbiotische kameraadschap. Misschien is de herinnering eraan zo intact gebleven omdat ik Michiel nadat zijn ouders hem naar een andere school hadden gestuurd slechts twee of drie keer heb teruggezien, telkens toevallig en na verloop van vele jaren. De laatste keer was op de Markt van Brugge. We waren toen allebei meer dan twintig jaar ouder. Michiel droeg die dag een rood-zwart geblokt houthakkersoverhemd. Hij had een tijdje bij de Groendienst van de stad gewerkt en hij had al een huwelijk op de klippen zien lopen. Hij stond op het punt te emigreren, zei hij, ik denk naar Canada. Ons gesprek bleef steken in het steriele ophalen van de herinneringen waarop mensen die elkaar niets meer te vertellen hebben zich verlaten. Stoer lieten we geen nostalgische gevoelens toe.
We hadden het natuurlijk ook over de natte broek die Michiel haalde in het water van de ondergelopen bouwput. Hoe het precies was gebeurd, weet ik niet meer: waren we op salamander- of kikkerjacht of was er een of andere evenwichtsoefening aan de gang met een zelf in elkaar geknutseld vaartuig? Ik zie hem daar nog zitten in zijn onderbroek, onthutst en hulpeloos, op die stapel kranten in de garage, wachtend op iemand van bij hem thuis die hem, na een telefoontje van mijn moeder, zou komen ophalen. Dat beeld van mijn vriend, beschaamd en niet door mij te helpen, vergeet ik nooit. (En waarom mijn moeder hem geen onderbroek en broek van mij te leen gaf zodat hij op eigen houtje naar huis kon gaan, begrijp ik nog altijd niet.)