De lappen die boven mijn hoofd over de stokken hingen,
waren geel en gevlekt, en ze roken bepaald niet naar lelietjes-van-dalen. Hier,
vanaf die ongewone kachel, kon ik de kamer pas goed bekijken. Uit de barsten in
het witte pleisterwerken staken zwarte, stro-achtige stengels. In de hoek boven
tantes bed, onder het kruis, waar in een rood vaasje een lichtje brandde,
hingen twee donkergekleurde prentjes: een man en een vrouw … ik kende ze uit de
kerk … ze wezen op hun naakte borst met daarin een rood, bloedend hart waaruit
een vlam kronkelde en licht straalde, maar waarin een zwaard en een
doornenkroon waren gestoken.