woensdag 3 juni 2020

vorig jaar 179


190603

Reis door mijn bibliotheek. Voorin in Donau van Claudio Magris heb ik een quote van Stefan Hertmans opgeschreven, uit het essayboek met de koket-postmoderniserende titel Fuga’s en pimpelmezen: ‘Zelden heb ik een boek gelezen waarin met dergelijke eruditie toch zo’n grote beeldende kracht ontstond.’ (135) Ik sla er de passage op na, in het essay ‘over snelheid en landschap’, getiteld ‘De wandelschool’, waarin Hertmans auteurs bespreekt die een combinatie van reizen en cultuur- en landschapsbeschrijving hebben gemaakt, gaande van Virilio over Thoreau, Chatwin, Syberberg, Sebald, Anne D. Wallace, Handke, Petrarca, Nietzsche en de grote Vlaamse wijsgeer Michiel Hendryckx. Claudio Magris misstaat in dit rijtje zeker niet. (S. vindt dat Magris te veel aan name dropping doet – ik vind dat een overhaaste onrechtvaardige beoordeling want Magris heeft zoveel meer te bieden en ik antwoord dan ook: ‘Je moet ook de woorden lezen die Magris tussen de inderdaad talrijke door hem genoemde namen schrijft.’) Vanuit de op een wandeling langs de Donau opgedane kennis over kunst en cultuur, en via die twee over de kenmerken van de volken die in dit gebied leven, ontstaat een idee van Midden-Europa. Dat idee leefde ook, aldus Hertmans, bij György Konrád, die het in zijn roman Tuinfeest had over ‘een geestelijke wandelschool’ waarvan de raison d’être dat idee was, ‘wars van alle historische conventies, grenzen, opdelingen en twisten’. Ik sla er in Tuinfeest het hoofdstuk ‘Wandelschool’ op na, waar Hertmans naar verwijst (…) – ik zie dat het boek door mij is gelezen want ik herken de manier van onderstrepen. ‘Er was zo veel interessants om je heen dat niets je meer interesseerde.’ (304) ‘Omdat de mens een sterfelijk wezen is, heeft hij alle reden om zich te haasten, maar omdat hij weet dat zijn dood onvermijdelijk is, heeft hij geen enkele reden om zich te haasten.’ (305) De in het boek om de zoveel bladzijden aangebrachte leesdata liggen ondertussen meer dan een kwarteeuw achter mij: november 1992. Ik heb geen idee meer waar de lijvige roman over gaat en overweeg dat een herlezing misschien wel op haar plaats is. (Maar er zijn nog zoveel andere boeken van Konrád in mijn bezit die ik nog niet gelezen heb! Overigens was zijn De bezoeker een van de eerste boeken waarover ik een recensie publiceerde: in Kunst & Cultuur van januari 1991 – ze is hier terug te vinden.) En zie, nu heeft ook Magris het over Konrád. Hij heeft het over diens in 1988, toen Anton Haakman Donau vertaalde, nog niet vertaalde roman Het bezoek, maar ook over een in het Duits verschenen, in Hongarije verboden boek Antipolitik, waarin die Midden-Europese droom wordt uiteengezet. En ook hier, bij Magris, streep ik een zin aan: ‘Dezelfde Konrád stelt vast dat de eenheid tussen intellectuelen en volk waar hij op had gehoopt, alleen werkelijkheid wordt wanneer de macht ineenstort, dus in buitengewone, tragische omstandigheden die hij allerminst wenselijk vindt.’ (269) * (…) Als je weet dat alles, tot in de kleinste handelingen en onderdelen van handelingen, in draaiboeken zorgvuldig en omstandig staat omschreven, hoe het moet gebeuren en worden uitgevoerd, dan is het ronduit hilarisch om vast te stellen dat niet één gevolgde procedure op een ander gelijkt. Elk stembureau blijkt een andere manier te volgen om formulieren in te vullen, onregelmatigheden op te merken, tellingen uit te voeren, tot en met om enveloppen dicht te plakken. Het aantal verschillende manieren waarop enveloppen zijn dichtgeplakt, of niet dichtgeplakt, is nauwelijks bij te houden. Neen, het verschil tussen bureaucratisch geïnspireerde regelzucht en de variabele praktijk is nog niet weggewerkt; de ideale staat is nog lang geen feit. *